• No results found

Bij de conclusie over de betrouwbaarheid van de WAT-NL en de positieve relatie tussen de WTN en WAT-NL moet rekening worden gehouden met enkele kanttekeningen. In deze paragraaf worden deze kanttekeningen benoemd met daarnaast enkele suggesties voor vervolgonderzoek.

Hoewel dezelfde toets is afgenomen, is de betrouwbaarheid van de WTN in de huidige afname lager dan de betrouwbaarheid in de pilotafname van Dolmans (2014). Dit is mogelijk doordat de toets in de pilotafname is afgenomen bij een grotere groep proefpersonen, waardoor de betrouwbaarheid groter wordt. Daarnaast bestond de groep proefpersonen in de pilotafname niet alleen uit taalniveau B1-B2, maar uit taalniveau A1 tot B2. Hierdoor zijn de verschillen tussen de proefpersonen groter, waardoor de verschillen tussen een proefpersoon die hoog scoort en een proefpersoon die laag scoort ook groter wordt en de toets betrouwbaarder maakt.

Binnen de twee typen associaties heeft de syntagmatische associatie een lagere betrouwbaarheid dan de paradigmatische en analytische associatie. Uit de resultaten bleek dat de proefpersonen lager scoren op de syntagmatische associaties, wat betekent dat deze associaties onbekender en minder frequent zijn. De gokkans zal bij deze associatie hoger zijn en er zal minder verschil zijn tussen proefpersonen die hoog en laag scoren, waardoor dit type associatie minder betrouwbaar is.

De resultaten lieten zien dat de relatie tussen de WTN-score en de score op de syntagmatische associatie zwakker was dan de relatie tussen de WTN-score en de paradigmatische en analytische associatie. Dit kan worden verklaard door de overlap tussen de paradigmatische en analytische associatie en de WTN. In tegenstelling tot syntagmatische associatie zijn zij beide gebaseerd op betekenis en definitie en zullen daardoor een sterkere relatie hebben.

Aan het onderzoek hebben maar 54 tweedetaalleerders deelgenomen, waarvan er uiteindelijk maar 50 konden worden meegeteld. Om de conclusie te bevestigen en betrouwbaarder te maken zouden de toetsen bij meer tweedetaalleerders moeten worden afgenomen, om te controleren of het onderzoek dezelfde resultaten oplevert. Zeker bij de WAT-NL zou dit goed zijn, omdat deze toets in het huidige onderzoek is ontwikkeld en het een pilotafname is.

Naast een grotere groep, zou het voor vervolgonderzoek ook interessant zijn om te kijken naar een andere doelgroep. Het huidige onderzoek is afgenomen bij volwassen tweedetaalleerders van het Nederlands. Voor vervolgonderzoek naar woordenschatdiepte zou het interessant zijn om T2-kinderen, of moedertaalsprekers te testen. De doelwoorden en associaties zouden dan moeten worden aangepast, maar het zou nog steeds interessant zijn om te meten of deze doelgroepen synoniemen ook makkelijker vinden dan collocaties, of dat er geen verschil in zit. De verwachting is dat moedertaalsprekers vanwege hun lexicale en semantische netwerk hier geen problemen mee zullen hebben.

Vanwege de kleine groep proefpersonen was het in het huidige onderzoek niet mogelijk om te berekenen welke achtergrondfactoren invloed hadden op de toetsscores. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om de invloed van factoren als de moedertaal, leeftijd, opleidingsniveau in het land van herkomst en opleidingsniveau in Nederland te onderzoeken. Zo kan de verwachting zijn dat moedertaal van invloed is op de toetsscore. Collocaties zijn taalafhankelijk en daarom lastig te leren voor tweedetaalleerders (Bossers, 2015). Tweedetaalleerders met een moedertaal met veel vergelijkbare collocaties zouden daarom beter kunnen zijn in het herkennen van collocaties. Daarnaast zou opleidingsniveau een rol kunnen spelen bij het begrijpen van een concept als synonymie, maar ook bij woordenschatdiepte in het algemeen. Zouden hoger opgeleide tweedetaalleerders meer kennis hebben van woordenschatdiepte dan lager opgeleide tweedetaalleerders? In dit onderzoek is alleen geprobeerd om deze achtergrondfactoren bij de proefpersonen zoveel mogelijk te variëren. Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de invloed van een factor zou de groep proefpersonen met de genoemde factoren groter moeten zijn. Andere factoren als ervaring met het leren van talen en het aantal talen die een leerder kent kunnen dan ook worden onderzocht.

Tijdens het ontwikkelen van de WAT-NL bleken enkele doelwoorden geen geschikte synoniemen of collocaties te hebben. Veel woorden hebben geen duidelijke synoniemen of collocaties, vandaar dat bij paradigmatische associaties ook analytische associaties werden toegevoegd. Daarnaast werden enkele doelwoorden zonder duidelijke associaties vervangen door doelwoorden met duidelijkere synoniemen en collocaties. Voor vervolgonderzoek zouden doelwoorden kunnen worden gekozen die nog duidelijkere synoniemen en collocaties hebben, zodat de kans op gokken nog kleiner wordt. In het huidige onderzoek is bewust gekozen om de gekozen doelwoorden te behouden, omdat deze uit de WTN kwamen en daardoor de resultaten van beide toetsen met elkaar konden worden vergeleken.

In het huidige onderzoek was de receptieve woordenschat van tweedetaalleerders gemeten, dus zou het voor vervolgonderzoek interessant zijn om de productieve woordenschat te onderzoeken. Zouden bij de gekozen doelwoorden dezelfde synoniemen en collocaties worden genoemd? Onderzoek naar productieve woordenschat levert resultaten op die natuurlijk zijn, doordat de proefpersonen zelf met associaties moeten komen en niet kunnen kiezen. Het nadeel is dat het testen van de productie van associaties veel meer tijd zal kosten. Zeker omdat uit eerder onderzoek van Read (1993) bleek dat de productie van associaties bij tweedetaalleerders veel diverser en onstabieler is dan moedertaalsprekers. Daarnaast is het mogelijk dat tweedetaalleerders vooral fonologische associaties zullen geven, in plaats van semantische associaties. Het is derhalve wel interessant om woordenschatdiepte productief te testen en de associaties die hieruit volgen te vergelijken met de huidige onderzoeksresultaten, maar er moet hierbij rekening worden gehouden met de tijd die de afname zal kosten.

Bij de WAT-NL in deze pilotafname moesten de proefpersonen uit beide typen associaties minstens één antwoord kiezen. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om te meten of deze regel van invloed is op de resultaten. Zouden de proefpersonen dit nog steeds doen als dit niet verplicht was? De verwachting is dat proefpersonen die deze beperking niet krijgen vaker voor synoniemen zullen kiezen, omdat zij deze makkelijker vinden dan collocaties. Vervolgonderzoek zonder deze regel kan meer vertellen over de relatie en het verschil in niveau tussen synoniemen en collocaties en kunnen daarnaast de huidige conclusies bevestigen of ontkrachten.

Met de kanttekeningen in acht genomen, kan er worden geconcludeerd dat het huidige onderzoek een nuttige bijdrage heeft geleverd aan onderzoek naar woordenschattoetsen bij tweedetaalleerders. De ontwikkelde WAT-NL is een valide en betrouwbare toets die kan worden ingezet in het tweede taalonderwijs. Zo kunnen de tweedetaalleerders niet alleen hun diepe woordenschat meten, maar kan de toets de tweedetaalleerders ook bewustmaken hoe belangrijk woordenschat is bij het leren van een tweede taal.

Dankwoord

Bedankt voor het lezen van mijn scriptie! Graag bedank ik mijn begeleider dr. C.A.M. de Jong voor de fijne en uitgebreide begeleiding tijdens mijn scriptie. Ik bedank de tweede lezer dhr. Dr. S.J. Andringa voor het lezen en beoordelen van mijn scriptie. Tot slot ben ik alle coördinatoren, docenten, proefpersonen en moedertaalsprekers bij wie ik de toetsen heb mogen afnemen ontzettend dankbaar voor hun vrijwillige deelname en enthousiasme.

Literatuurlijst

Andringa, S. (2015). Toetsing en evaluatie. In B. Bossers, F. Kuiken & A. Vermeer (Red.),

Handboek Nederlands als tweede taal in het volwassenenonderwijs (pp. 359-394).

Bussum: Coutinho.

Appel, R. (1999). De woordenschat van allochtone tweede-taalverwervers; werk in

uitvoering. Toegepaste taalwetenschap in artikelen, 61, pp. 9 – 19.

Bossers, B. (2015) Woordenschat. In B. Bossers, F. Kuiken & A. Vermeer (Red.),

Handboek Nederlands als tweede taal in het volwassenenonderwijs (pp. 171-212).

Bussum: Coutinho.

Benson, M., Benson, E. & Ilson, R. (1986). Lexicographic Description of English.

Philadelphia: Benjamins.

Collocatie. (2019). In Van Dale Online professioneel. Geraadpleegd van:

https://webwinkel.vandale.nl/online

Cremer, M.; Dingshoff, D.; De Beer, M. & Schoonen, R. (2010). Do word associations

assess word knowledge? A comparison of L1 and L2, child and adult word associations. International Journal of Bilingualism, 15 (2), pp. 187 – 204.

De Deyne, S., Navarro, D.J., & Sorms, G. (2013). Better explanations of lexical and

semantic cognition using networks derived from continued rather than single word associations. Behavior Research Methods, 45, pp. 489 – 498.

Dolmans, R (2014). Woordenschatomvang Toets Nederlands. Een eentalige toets voor de

receptieve woordenschatomvang (master scriptie). Geraadpleegd van:

Durrant, P. & Schmitt, N. (2009). To what extent do native and non-native writers make

use of collocations? IRAL, 47, pp. 157 – 177.

Field, A. (2013). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. London: SAGE

Publications Inc.

Gass, S. (2013). Second Language Acquisition. New York: Routledge.

Greidanus, T.; Beks, B. & Wakely, R. (2006). Testing the Development of French Word

Knowledge by Advanced Dutch- and English-Speaking Learners and Native Speakers.

The Canadian Modern Language Review, 62 (4), pp. 509 – 532.

Hu, M., Nation, I.S.P. (2000). Vocabulary density and reading comprehension. Reading in a

Foreign Language, 13, pp. 403-430.

Instituut voor de Nederlandse taal (2013). Cornetto LMF. Geraadpleegd op:

http://cornetto.clarin.inl.nl/index.html

Laufer, B. & Ravenhorst-Kalovski, G.C. (2010). Lexical threshold revisited: Lexical text

coverage, learners’ vocabulary size and reading comprehension. Reading in a foreign

language, 22, pp. 15-30.

Loewen, S. (2015). Instructed second language acquisition. New York: Routledge.

Milton, J. (2011). The development of vocabulary breadth across the CEFR levels: A

common basis for the elaboration of language syllabuses, curriculum guidelines, examinations and textbooks across Europe. Swansea: Swansea University.

Mondria, J. A. (2006). Mythen over vocabulaireverwerving. Levende Talen Tijdschrift, 7(4),

3-11.

Nation, P. (2006). How large a vocabulary is needed for reading and listening? Canadian

Nation, P. (2012). The Vocabulary Size Test: Information and specifications. Geraadpleegd

via: www.victoria.ac.nz/lals/about/staff/publications/paul-nation/Vocabulary-Size- Test-information-and-specifications.pdf

Nation, P. (2013). Learning vocabulary in another language. Cambridge: Cambridge

University Press.

Nation, P. & Belgar, D. (2007). A vocabulary size test. The Language Teacher, 31 (7) pp. 9

– 13.

Nation, P. & Chung, T. (2011). Teaching and testing vocabulary. In M.H. Long & C.J.

Doughty (eds), The handbook of language teaching (pp. 543-559). Chichester: Wiley- Blackwell.

Nation, P. & Meara, P. (2010). Vocabulary. In N. Schmitt (Ed.), An Introduction to

Applied Linguistics (pp. 34-52). New York: Routledge.

Peters, E. (2013). Collocaties leren in een vreemde taal. Koninklijke Zuid-Nederlandse

Maatschappij voor Taal-, Letterkunde en Geschiedenis, 56, pp. 177 – 192.

Read, J. (1993). The development of a new measure of L2 vocabulary knowledge. Language

Testing, 10 (3), pp. 355-761.

Read, J. (1998). Validating a test to measure depth of vocabulary knowledge. In A. Kunnan

(ed.) Validation in Language Assessment (pp. 41-60). Mahwaj, NJ: Lawrence Erlbaum.

Richards, J. (1976). The role of vocabulary teaching. TESOL Quarterly 10, pp. 77 – 89.

Schoonen, R. & Verhallen, M. (1998). The assessment of deep word knowledge in young

Schmitt, N. (2008). Instructed second language vocabulary learning. Language Teaching

Research, 12 (3), pp. 329 – 363.

Siyanova, A. & Schmitt, N. (2008). L2 learner production and processing of collocation: A

multi-study perspective. The Canadain Modern Language Review, 64, pp. 429 – 458

Van Dale. Dikke van Dale Online. Geraadpleegd op 30 november 2019.

Van Dale. Van Dale Online professioneel Nederlands. Geraadpleegd op 30 november 2019.

Van Dale. Van Dale Synoniemen Online. Geraadpleegd op 30 november 2019.

Van der Wouden, T. (1992). Beperkingen op het optreden van lexicale elementen. De

Nieuwe Taalgids, 85, pp. 513 – 538.

Webb, S. & Sasao, Y. (2013). New directions in vocabulary testing. RELC Journal, 44, pp.

Bijlagen

Bijlage 1: overzicht van de doelwoorden van de Woordassociatie Toets Nederlands

GERELATEERDE DOCUMENTEN