• No results found

2. Materiaal en methode

4.1 Discussie per deelvraag

Wat is de trend van het organische stofgehalte op bouwland op de Zeeuwse klei vanaf 1984 tot 2017 uit data van Eurofins Agro?

Uit onderzoek uit de database blijkt dat het gemiddelde organische stofgehalte significant stijgt, zie hoofdstuk 3 paragraaf 2. Dit komt overeen met het onderzoek van Reijneveld, Wensem en Oenema waar het organische stofgehalte op bouwland langzaam toeneemt (Reijneveld et al., 2009). In de onderzoeksresultaten van Conijn & Lesschen, loopt het organische stofgehalte volgens modelberekeningen terug (Conijn & Lesschen, 2015). Uit de resultaten van het historisch onderzoek zijn beide trends zichtbaar, er zijn zowel percelen waar het organische stofgehalte stijgt als terugloopt.

Wat is de trend van het organische stofgehalte op perceelsniveau op de Zeeuwse klei vanaf 1950 tot 2017 uit grondmonster-analyse-gegevens van akkerbouwers?

De opbouw van het interview zat globaal in twee delen in elkaar. • Het aanvullen van perceelsinformatie.

• Het afnemen van het interview.

Het eerste deel van het interview bestond uit het aanvullen van perceelsinformatie. In vrijwel alle gevallen had de akkerbouwer meer gegevens dan alleen de gegevens uit de database van Eurofins Agro. Bij akkerbouwers 1, 5, 7 en 9 viel het tegen hoeveel informatie de akkerbouwers van de percelen hadden, dit heeft ook gevolgen gehad voor de onderzoeksresultaten. Vooraf had de onderzoeker nog een extra selectie kunnen maken om alleen akkerbouwbedrijven met percelen met meer dan vier punten per perceel te onderzoeken, helaas ontbrak het aan genoeg akkerbouwbedrijven om dit te doen. Na het aanvullen van de perceelsinformatie zijn alle percelen nagelopen om te kijken of er sprake was van situaties zoals geformuleerd in hoofdstuk 2, paragraaf 2.5.

Bovenstaande vragen waren heel belangrijk. Op het moment dat er concreet naar werd gevraagd, herinnerden akkerbouwers zich weer een bepaalde bewerking op het perceel. De wisseling van perceelsnamen leidde regelmatig tot verwarring, blijven doorvragen en herhalen was voor de interviewer het meest effectief om het onderscheid tussen de percelen helder te krijgen.

Interviewvragen

Er is goed nagedacht bij het opstellen van de interviewvragen. Zo is vooral gevraagd naar relevante informatie en details werden zoveel mogelijk vermeden. De indeling in tijdsvakken was daarentegen erg belangrijk. In de praktijk bleek het interview goed in elkaar te zitten, dat blijkt wel doordat er tussentijds niets aan de vragen is veranderd. De eerste drie interviews verliepen wat moeizaam, de interviewer vroeg enkele keren naar de bekende weg en aarzelde regelmatig bij het stellen van de juiste vragen. De interviews bij akkerbouwer 4-9 verliepen veel vlotter en de gesprekken liepen veel beter.

35

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Resultaat uit de interviews

Per akkerbouwer volgt een beschrijving, wat volgens de onderzoeker logische verklaringen zijn waarom het organische stofgehalte wel of niet significant stijgt of daalt.

Akkerbouwer 1: Op perceelsniveau stijgt de akkerbouwer significant maar niet op

bedrijfsniveau. Toch is de organische stofbalans met 465 kg E.O.S. per hectare ruim positief en voert deze akkerbouwer ten opzichte van de andere akkerbouwers de minste

grondbewerkingen uit. Doordat de teler van de meeste percelen maar één of twee

grondmonsters heeft en slechts van één perceel vier monsters had, vielen voor het bepalen van de trend op perceelsniveau veel percelen af. Dat is ook de belangrijkste verklaring: waarom de akkerbouwer te weinig analyseresultaten heeft om significant aan te tonen dat het organische stofgehalte stijgt.

Akkerbouwer 2: Deze akkerbouwer daalt zowel op perceelsniveau als op bedrijfsniveau

significant. De akkerbouwer heeft genoeg gegevens aangeleverd om betrouwbare uitspraken te doen. De organische stofbalans is negatief (de afbraak is 264 kg E.O.S. per hectare hoger dan de aanvoer), daardoor kan het verloop worden verklaard. De akkerbouwer heeft geen strategie voor organische stofbeheer, voert geen organische stof aan door organische mest en heeft in het verleden nauwelijks groenbemesters geteeld.

Akkerbouwer 3: Ondanks dat deze akkerbouwer veel analyseresultaten heeft, kunnen er geen

betrouwbare uitspraken worden gedaan. De gemiddelde trend is negatief, dat komt doordat de afbraak 346 kg E.O.S. per hectare hoger is dan de aanvoer. Waarschijnlijk komt variatie in de organische stofpercentages door de bonte percelen. Met behulp van de andere parameters op het analyserapport, zou de bontheid van de percelen te herleiden zijn. Dat is niet zo, in de andere parameters zit weinig variatie. Dat zou betekenen dat de grondmonsters altijd volgens dezelfde zig-zag patroon zijn gestoken. Het is daarom niet mogelijk om over het verloop van het organische stofgehalte een goede uitspraak te doen.

Akkerbouwer 4: Akkerbouwer 4 heeft veel gegevens en er kan een uitspraak worden gedaan

dat de akkerbouwer zowel significant stijgt op perceel als op bedrijfsniveau. De combinatie van ondiep ploegen en veel organische stofaanvoer (met name door compost), zorgt voor de hoge netto aanvoer van: 3133 kg E.O.S. per hectare.

Akkerbouwer 5: Het lijkt erop dat akkerbouwer 5 stijgt, maar helaas heeft de akkerbouwer veel

ongeschikte percelen. Voor de trend op perceelsniveau is hierdoor slechts één perceel onderzocht. De organische stofbalans is positief, de aanvoer is 1143 kg E.O.S. hoger dan de afbraak.

Akkerbouwer 6: Akkerbouwer 6 heeft genoeg gegevens aangeleverd om vast te stellen dat het

36

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

175 kg E.O.S. hoger dan de aanvoer. Ook deze akkerbouwer heeft naar eigen zeggen te weinig gedaan om het organische stofgehalte op peil te houden.

Akkerbouwer 7: Bij akkerbouwer 7 is perceel 7.1 enkele jaren op biologische wijze beboerd. In

die jaren is er op dat perceel meer organische stof aangevoerd ten opzichte van het gemiddelde op het bedrijf. Dat is ook de reden waarom het organische stofpercentage op perceel 7.1

significant stijgt in tegenstelling tot de andere percelen. De organische stofbalans is positief, de aanvoer is 249 kg E.O.S. hoger dan de afbraak.

Akkerbouwer 8: Het organische stofgehalte daalt. Ten opzichte van de andere akkerbouwers is

het gemiddelde organische stofgehalte met 3% erg hoog. Daarom is een daling van het

organische stofgehalte voor de hand liggend. De organische stofbalans is negatief, de afbraak is 898 kg E.O.S. hoger dan de aanvoer.

Akkerbouwer 9: Akkerbouwer 9 is een vreemde eend in de bijt. Ondanks het grote overschot

van 1130 kg E.O.S. per hectare, per jaar (wat eveneens grotendeels komt door het gebruik van compost) daalt het organische stofgehalte. Daarvoor zijn meerdere oorzaken te noemen:

• De akkerbouwer heeft te weinig gegevens per perceel.

• Het gemiddelde organische stofgehalte ligt evenals akkerbouwer 8 met 2,9% hoog. De gemiddelde afbraak ligt met 2.681 kg per jaar eveneens erg hoog, hierdoor stijgt het organische stofgehalte minder snel.

• De akkerbouwer is qua omvang de laatste jaren hard gegroeid, (van 25 naar 160 hectare akkerbouw). De akkerbouwer heeft daardoor veel 'nieuwe' percelen, het opkrikken van het organische stofgehalte kost tijd.

Gemiddelde trend van de akkerbouwers in vergelijking met de trend uit de database

Het lijkt op het eerste gezicht alsof de gemiddelde trend van de negen onderzochte akkerbouwers niet te vergelijken is met de gemiddelde trend van de populatie, vergelijk hiervoor figuur 4 met figuur 5. Figuur 4 laat een significante stijging van het organische stofgehalte zien, terwijl figuur 5 een niet significante daling van het organische stofgehalte bij de negen onderzochte akkerbouwbedrijven laat zien. Een belangrijk verschil tussen deze grafieken is de tijdsperiode, figuur 4 betreft de periode 1984 – 2017 terwijl figuur 5 de periode 1950 – 2017 betreft. In figuur 6 is daarom de periode 1950 – 1984 weggelaten en is daardoor te vergelijken met figuur 4. De trend van de negen onderzochte akkerbouwbedrijven komt

daarmee overeen met de gemiddelde trend van de populatie, zie figuur 4 en tevens overeen met het onderzoek van Reijneveld, Wensem en Oenema. De lijn in figuur 5 is weliswaar niet significant, maar dat komt door het gebrek aan gegevens.Het is de vraag of de trend van de negen onderzochte akkerbouwbedrijven een afspiegeling is van de 2312 akkerbouwbedrijven die Provincie Zeeland telt. In bedrijfsgrootte zit in ieder geval een groot verschil, de gemiddelde bedrijfsgrootte is 37.7 hectare terwijl het gemiddelde van de negen onderzochte

akkerbouwbedrijven 82.6 hectare is. De eerste redenering is, dat hier weinig verschil tussen bestaat. Maar volgens akkerbouwer 9 hebben kleinere akkerbouwers (10 – 30 hectare) op Walcheren verhoudingsgewijs veel graan- en graszaad in het bouwplan en worden gewasresten

37

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond zoals hooi en stro hoofdzakelijk afgevoerd. Ook gebruiken kleinere akkerbouwers volgens akkerbouwer 9 nauwelijks compost of vaste mest. Het is de vraag in welke opzichten grotere akkerbouwbedrijven verschillen in de omgang met organische stofbeheer ten opzichte van kleinere akkerbouwbedrijven. Om hier antwoord op te geven is meer onderzoek noodzakelijk.

Verloop van het organische stofgehalte volgens de literatuur

Volgens onderzoek van De Haan en Van Geel dalen objecten met regelmatige

grondbewerkingen en gewassen die weinig organische stof achterlaten het snelst (De Haan & Van Geel, 2007). Het onderzoek op de proefboerderij dhr. H.J. Lovinkhoeve in Marknesse naar de bodemvruchtbaarheid gedurende de periode 1952-1986 en het onderzoek op proefboerderij Scheldemonden gedurende 20 jaar ondersteunen deze bewering (Boekel, 1986). In alle gevallen daalden objecten met weinig organische stof aanvoer het snelst en het verst.

Uit dit onderzoek in Zeeland blijkt hetzelfde. Het organische stofgehalte stijgt bij akkerbouwers met het grootste overschot aan effectieve organische stof. Akkerbouwers die structureel te weinig organische stof aanvoeren dalen daarentegen, zie tabel 7.

Tabel 7 Gemiddelde trend per akkerbouwer (niet significant)

Akkerbouwer O.S.-overschot + tekort – in kg E.O.S. per hectare per jaar

Stijgt/Daalt Akkerbouwer 1 465 Stijgt Akkerbouwer 2 -264 Daalt Akkerbouwer 3 -346 Daalt Akkerbouwer 4 3133 Stijgt Akkerbouwer 5 1143 Stijgt Akkerbouwer 6 -175 Daalt Akkerbouwer 7 249 Stijgt Akkerbouwer 8 -761 Daalt Akkerbouwer 9 1130 Daalt

Invloed van het teeltmanagement van de akkerbouwer op het verloop van het organische stofgehalte

Deze vraag omvat de volgende deelvragen:

Wat is de invloed van het bouwplan van de akkerbouwer op de trend van 1950 tot 2017?

De gemiddelde effectieve organische stofaanvoer (E.O.S.) is belangrijk, om de invloed van het bouwplan op de trend te beoordelen. De gemiddelde E.O.S.-aanvoer door het bouwplan is bij de stijgende akkerbouwers 1632 kg E.O.S per hectare, bij de dalende akkerbouwers is dit 1180 kg E.O.S. per hectare per jaar. Dat de rotatie van het bouwplan in veel gevallen, (met uitzondering van akkerbouwer 1) niet het verloop van het organische stofgehalte bepaalt, blijkt wel als de rotatie van akkerbouwer 4 met akkerbouwer 2 wordt vergeleken:

• Akkerbouwer 2: 1:3 aardappelen, 1:7 uien, 1:7 suikerbieten en 1:3 granen. Gemiddelde aanvoer E.O.S. per hectare: 1096 kilogram

• Akkerbouwer 4: 1:3 aardappelen, 1:7 uien, 1:6 suikerbieten en 1:3 granen Gemiddelde aanvoer E.O.S. per hectare: 1531 kilogram

38

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Akkerbouwer 4 hakselt stro standaard terwijl akkerbouwer 2 dat nog nooit heeft gedaan. Dit voorbeeld geeft aan dat het wel of niet afvoeren van gewasresten een veel grotere rol speelt dan de rotatie van de gewassen.

Wat is de invloed van de manier van grondbewerking van de akkerbouwer op de trend van 1950 tot 2017?

Alle akkerbouwers ploegen hoofdzakelijk als hoofdgrondbewerking. Akkerbouwer 1 ploegt jaarlijks maar de helft van het bedrijf, standaard is dit niet doorgerekend in de organische stofbalans. Voor de vergelijking is dit wel gedaan, op het moment dat de bouwvoordiepte op 13 centimeter wordt gezet, is het organische stof overschot 1512 kg E.O.S. per hectare per jaar.De maximale bouwvoordiepte lijkt niet de beslissende factor te zijn in het verloop van het

organische stofgehalte, zie tabel 8. Akkerbouwer 5 ploegt ten opzichte van de andere

akkerbouwers het diepst, terwijl het organische stofgehalte stijgt. In dit onderzoek is de invloed van NKG op de opbouw van organische stof niet onderzocht. Het is niet mogelijk om deze gegevens te vergelijken met het 20-jarig experiment in Duitsland waar blijkt dat het organische stofgehalte stijgt onder minimumbewerkingen.

Tabel 8 Bouwvoordiepte en verloop.

Akkerbouwer Bouwvoordiepte (cm) Stijgt/Daalt

Akkerbouwer 1 26 Stijgt Akkerbouwer 2 26 Daalt Akkerbouwer 3 25 Daalt Akkerbouwer 4 22 Stijgt Akkerbouwer 5 27 Stijgt Akkerbouwer 6 26 Daalt Akkerbouwer 7 25 Stijgt Akkerbouwer 8 23,5 Daalt Akkerbouwer 9 25 Daalt

Wat is de invloed van de organische stofaanvoer van de akkerbouwer op de trend vanaf 1950 tot 2017?

De invloed van de aanvoer van effectieve organische stof (E.O.S.) is de beslissende factor voor het stijgen/dalen van het organische stofgehalte. Bij alle akkerbouwers waar de organische stofbalans negatief is, daalt het organische stofgehalte. De gemiddelde effectieve organische stofaanvoer ligt per hectare tussen de 1.381 (akkerbouwer 6) en de 4.759 kilogram E.O.S. (akkerbouwer 4). Gemiddeld hebben de vijf stijgende akkerbouwers 1224 kilogram E.O.S. over voor opbouw van het organische stofgehalte, terwijl de vier dalende akkerbouwers gemiddeld genomen 420 kilogram E.O.S. tekort komen om de afbraak te compenseren. Opvallend is dat alle stijgende akkerbouwers compost en/of vaste mest gebruiken. In alle gevallen hoort dat bij de strategie van de akkerbouwer om door het gebruik van vaste mest en/of compost de bodemvruchtbaarheid te verbeteren. De akkerbouwers ervaren positieve effecten van deze mestsoorten: De bewerkbaarheid verbetert en de gewassen groeien zowel onder schrale, droge maar ook natte omstandigheden gevoelsmatig beter.

39

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Wat is de invloed van verschillende organische stof analysemethoden gedurende de periode 1950 tot 2017 op het verloop van de organische stofgehalte?

Er is geen duidelijk antwoord te geven op deze vraag. Uit het interview met Karst Brolsma blijkt dat het verschil tussen laboratoria nihil is tussen de verschillende meetmethoden van

organische stof, zie bijlage 3. Voor een duidelijke conclusie is onafhankelijke informatie nodig. Bij Alterra in Wageningen is hierna gevraagd, maar daar is geen reactie op gekomen.

40

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond