• No results found

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

ANALYSE VAN TRENDS IN ORGANISCHE STOFGEHALTE VAN

ZEEUWSE AKKERBOUWGROND

Naam: Christiaan Maljaars Klas: 4 Tuin- en Akkerbouw Inleverdatum: 1 juni 2017

(2)

2

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Afstudeerwerkstuk:Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse

akkerbouwgrond

Opdrachtgever: Eurofins Agro Contactpersoon: dr. Karst Brolsma Email: karst.brolsma@eurofins-agro.com

Contactpersoon: dr. Arjan Reijneveld Email: arjan.reijneveld@eurofins-agro.com

Afstudeerbegeleider Aeres Hogeschool: mw. Bettie Tijsseling Email: b.tijsseling@aeres.nl

Auteur: Christiaan Maljaars Studentnummer: 3021276 Klas: 4 Tuin- en Akkerbouw

Prelaatweg 55 4363 ND, Aagtekerke

Tel: 06-57257393 Email: 3021276@aeres.nl

Datum: 1 juni 2017

Foto omslag: Perceel tuinbonen bij zonsopkomst in de buurt van Aagtekerke

DISCLAIMER

Dit rapport is gemaakt door een student van de Aeres Hogeschool als onderdeel van zijn opleiding. Het is géén officiële publicatie van Aeres Hogeschool. Dit rapport geeft niet de visie of mening van Aeres Hogeschool weer. Aeres Hogeschool aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor enige schade voortvloeiend uit het gebruik van de inhoud van dit rapport.

(3)

3

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Voorwoord

Voor u ligt het afstudeerwerkstuk waarin onderzoek is gedaan naar trends in organische stofgehalte op akkerbouwgrond in Zeeland. Het afstudeerwerkstuk is geschreven ter afronding van de opleiding Tuin- en Akkerbouw aan de Aeres Hogeschool in Dronten.

Tijdens mijn opleiding, maar ook tijdens mijn afstudeerstage bij de Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A. (CZAV), heb ik steeds meer interesse gekregen in

bodemvruchtbaarheid. Ik ga steeds meer inzien hoe belangrijk een gezonde bodem is. Organische stof is hier een onmisbaar onderdeel van.

Vooraf wil ik mw. Gera van Os bedanken, omdat zij mij in contact heeft gebracht met dr. Arjan Reijneveld van Eurofins Agro. Dr. Arjan Reijneveld was direct enthousiast over het

onderzoeksonderwerp en bood aan om mij van informatie te voorzien en op te treden als opdrachtgever. Daarmee had ik de perfecte opdrachtgever gevonden, want Eurofins Agro bezit de grootste database met betrekking tot analyseresultaten van de bodem. Dr. Karst Brolsma en dr. Arjan Reijneveld wil ik vooraf bedanken voor de mogelijkheid die ik kreeg en de hulp bij het onderzoek.

Vanwege de omvang van het onderzoek, is een deel gecombineerd met de bedrijfsopdracht van de minor Vitale Bodem. Het verklaren van de trends op perceelsniveau aan de hand van het teeltmanagement van de akkerbouwer is het onderdeel wat opgeleverd wordt voor de minor Vitale Bodem.

De begeleiding vanuit de opleiding is gedaan door docent mw. Bettie Tijsseling. Ik wil haar tot slot bedanken voor de goede feedback, wat onmisbaar was voor het maken van het

afstudeerwerkstuk

(4)

4

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond Inhoud Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 5 Abstract ... 6 1. Inleiding ... 7 1.1 Onderwerp ... 7 1.2 Opdrachtgever ... 8 1.3 Doelgroep ... 9 1.4 Context ... 9

1.5 Trends in organische stofgehalte in Nederland ... 11

1.6 Oorzaken voor het verloop van het organische stofgehalte ... 12

1.7 Knowledge gap ... 15

1.8 Probleemstelling ... 15

1.9 Hoofd- en deelvragen ... 15

1.10 Afbakening ... 16

1.11 Samenvattend antwoord op de hoofd- en deelvragen ... 17

2. Materiaal en methode ... 18 2.1 Literatuuronderzoek ... 18 2.2 Beschrijvend onderzoek... 18 2.3 Veldonderzoek ... 19 2.4 Dataverwerking... 21 3. Resultaten ... 24 3.1 Resultatenverzameling ... 24 3.2 Resultaten ... 24 4. Discussie ... 34

4.1 Discussie per deelvraag. ... 34

5. Conclusies ... 40

5.1 Antwoord op de deelvragen ... 40

5.2 Antwoord op de hoofdvraag ... 41

6. Aanbevelingen ... 42

6.1 Organische stofgehalte minimaal op peil houden ... 42

6.2 Organische stofaanvoer vraagt mineralenruimte ... 42

6.3 Verder onderzoek noodzakelijk ... 42

(5)

5

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Samenvatting

Aanleiding: Volgens diverse akkerbouwspecialisten loopt het organische stofgehalte terug op

kleigrond, maar het is onbekend in welke mate dit probleem zich voor doet. Voor dit werkstuk is daarom onderzoek gedaan naar het verloop van het organische stofgehalte op Zeeuwse

akkerbouwgrond.

Doel- en vraagstelling: De doelstelling is: Trends zichtbaar maken in het organische stofgehalte

over de periode 1950 – 2017 op Zeeuwse akkerbouwgrond. De vraag is vervolgens of het

verloop van het organische stofgehalte verklaard kan worden door het teeltmanagement van de akkerbouwer.

Methode: Voor het onderzoek zijn 160 percelen bij negen akkerbouwers, verspreid over

Zeeland over de periode 1950 – 2017 onderzocht. Daarnaast zijn de akkerbouwers geïnterviewd over het organische stofbeheer. De resultaten hiervan zijn vervolgens vergeleken met

informatie van laboratorium Eurofins Agro over de periode 1984 – 2017.

Resultaten: 75 percelen bleken geschikt voor het bepalen van het verloop op perceelsniveau.

Hiervan laten 29 percelen een stijgende en 44 een dalende trend van het organische stofgehalte zien, de overige 2 percelen blijven ongeveer gelijk. De gemiddelde trend van de populatie uit de database van Eurofins Agro is significant, langzaam stijgend: P-waarde 0.002 over de periode 1984 – 2017.

Conclusies: Een merendeel van de percelen laat een dalende trend zien. Toch stijgt het

gemiddelde organische stofgehalte doordat de stijgers sneller stijgen dan de dalers dalen. Problemen, veroorzaakt door een achteruitgang van het organische stofgehalte komen vooral voor op bedrijf- en perceelsniveau.

Advies voor akkerbouwers: Akkerbouwers worden geadviseerd om een organische stofbalans

op te stellen en aan de hand daarvan een strategie op te stellen, die minimaal gericht is op instandhouding van het organische stofgehalte.

Oproep aan beleidsmakers: Verschillende van de negen akkerbouwers gaven aan dat het

huidige mineralenbeleid ontoereikend is om het organische stofgehalte op peil te houden. Voor behoud van bodemvruchtbaarheid is het noodzakelijk dat het gebruik van organische

meststoffen wordt gestimuleerd.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek: Het advies is om vervolgonderzoek te doen naar het

verloop van het organische stofgehalte in andere (akkerbouw) provincies. Verder kwam de vraag van akkerbouwers om onderzoek te doen naar de invloed van niet kerende

grondbewerking op de opbouw van het organische stofgehalte. Het is tot slot de vraag in welke opzichten grotere akkerbouwbedrijven verschillen in de omgang met bodemvruchtbaarheid ten opzichte van kleinere akkerbouwbedrijven.

(6)

6

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Abstract

Motivation: According to various agricultural specialists, organic matter content in clay soil is

decreasing. However, it is unknown to what extent this problem occurs. This research

investigates the development of organic matter content on arable land in the Dutch province Zeeland.

Objective and research question: The objective of this research is to discover and explain trends

in organic matter content over the period 1950 – 2017 on clay soil in Zeeland. The main

question to be answered is, whether the development of organic matter content can be related to the cultivation management of the farmer.

Research method: For the survey, 160 fields of nine arable farmers from all over Zeeland were

investigated over the period 1950 - 2017. In addition, the farmers were interviewed about organic matter management. The obtained results were compared with Eurofins Agro Laboratories information over the period 1984 – 2017.

Results: 75 fields proved suitable for determining the development of organic matter content

on field level. Of these, 29 plots show an increase and 44 a decrease in organic matter content. The organic matter content stays approximately constant on the 2 remaining fields. The average trend of the population of Eurofins Agro's database is significant, showing a slight increase (P-value 0.002, period 1984-2017).

Conclusions: Although the majority of the investigated fields show a decrease in organic matter

content, overall, the organic matter content is slowly increasing. This is caused by the fact that the relatively fast increase in organic matter content on the minority of the fields (29)

outweights the slow decrease on the majority of the fields (44). Problems caused by a decrease in the organic matter content are mainly at farm and field level.

Advice for agriculture farmers: Farmers are advised to make an organic balance sheet and

develop a clear 'organic matter strategy'.

Call to policy makers: Several of the nine arable farmers indicated that the current mineral

policy is insufficient to keep the organic matter content at a sufficient level. It is necessary to encourage the use of organic fertilizers to maintain soil fertility.

Recommendations for follow-up research: The advice is to investigate the development of

organic matter in other (arable) provinces as well. Various farmers asked to investigate the influence of minimum tillage on the development of organic matter content. Finally, it is the question if and how larger arable farms differ in dealing with soil fertility compared to smaller arable farms.

(7)

7

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

1. Inleiding

1.1 Onderwerp

In het afstudeerwerkstuk wordt onderzoek gedaan naar de trends in organische stofgehalte op bouwland op kleigrond in Zeeland.

Organische stof

Het leven op aarde is opgebouwd rond het chemische element koolstof (C). Koolstof vormt in verbinding met zuurstof onder andere koolstofdioxide (CO2), wat essentieel is voor de

plantengroei. Zo wordt CO2 vastgelegd in plantaardig materiaal dat op zijn beurt de basis vormt

voor de voedselketen. Bij vertering van het plantaardig materiaal in de bodem komen weer voedingsstoffen vrij, zie figuur 1.

In de bodem wordt dan ook een grote hoeveelheid koolstof aangetroffen. Organische koolstof speelt een hoofdrol in de goede werking en de vruchtbaarheid van de bodem. Voor de

opbrengstpotentie van de bodem is organische stof enorm belangrijk (Dodde, 2017).

''De hoogste opbrengsten komen altijd van percelen met voldoende organische

stof en een goede fosfaat voorziening.''

Arjan Reijneveld; Senior productmanager Eurofins Agro.

(8)

8

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Met ongeveer 60% zijn gewasresten de grootste bron van organische stof. De aanvoer van organische stof is daarom sterk afhankelijk van het geteelde gewas. Naast gewasresten is dierlijke mest een belangrijke bron van organische stof. Organische stof heeft een positieve invloed op alle belangrijke aspecten van bodemvruchtbaarheid. Niet voor niets wordt organische stof het zwarte goud van de bodem genoemd (Schils, 2012).

Chemische bodemvruchtbaarheid. Organische stof bevat diverse elementen die bij de afbraak

vrijkomen als voedingsstof voor de plant, zoals: stikstof, fosfor en zwavel. Verder vergroot organische stof de kationenomwisselingscapaciteit, ofwel CEC (Cation Exchange Capacity). In het klei-humus-complex zijn positieve ionen, zoals: calcium, kalium, magnesium en ammonium gebonden aan het negatief geladen oppervlak van organische stof. Organische stof zorgt er daarom voor dat meststoffen minder snel uitspoelen.

Biologische bodemvruchtbaarheid. Organische stof is de motor van het bodemvoedselweb.

Bacteriën, schimmels en regenwormen zijn continu bezig met het verbouwen van organische stof tot stabiele vormen. Door organische stof wordt het bodemleven gestimuleerd. Een divers en rijk bodemleven is gunstig voor de natuurlijke ziekteonderdrukking dat resulteert in een weerbare bodem tegen sommige bodemgebonden schimmels, bijvoorbeeld Pythium (Ter Berg, Bokhorst, Van der Burgt, Heeres & Steinbusch, 2001, p.155).

Fysische bodemvruchtbaarheid. Door organische stof krijgt de bodem een kruimelstructuur. De

kruimelstructuur voorkomt problemen met verslemping en verstuiving. Verder is organische stof belangrijk voor een ongestoorde groei van de plantenwortel, doordat organische stof zorgt voor poriën voor water, zuurstof en ruimte. Ook de waterhuishouding verbetert door

organische stof; organische stof kan tot wel twintig keer het eigen gewicht aan water bevatten (LNE, 2009).

1.2 Opdrachtgever

Via het Lectoraat Duurzaam Bodembeheer van de Aeres Hogeschool in Dronten is

samenwerking gezocht met Eurofins Agro. Eurofins Agro is onderdeel van Eurofins Services, een internationaal opererende laboratoriumorganisatie met meer dan 27.000 medewerkers,

verdeeld over meer dan 310 vestigingen in 39 landen. In totaal biedt Eurofins Services meer dan 130.000 analysemethoden (EurofinsServices, 2017). Eurofins Agro is onderdeel van Eurofins Services en gespecialiseerd in het nemen van monsters, het geven van analyses en adviezen en als informatieleverancier en kennispartner in de akker- en tuinbouw, melkveehouderij en

glastuinbouwsector (EurofinsAgro, 2017). De vraagstelling is in samenwerking met Eurofins Agro tot stand gekomen. Naast Eurofins Agro is CZAV ook betrokken bij het onderzoek, het netwerk van CZAV wordt alleen gebruikt voor het verzamelen van klanten. Eurofins Agro is in het bezit van veel data die gaan over de bodem in Nederland. Sinds 1928 wordt er al grondonderzoek gedaan, als eerste door het voormalige Bedrijfslaboratorium voor Grond en Gewasonderzoek (BLGG), één van de voorlopers van het huidige Eurofins Agro. Tegenwoordig wordt vrijwel al het grondonderzoek door Eurofins Agro gedaan (EurofinsAgro, 2017). Van de percelen van klanten zijn vanaf 1984 de meeste gegevens digitaal vastgelegd. Oudere gegevens zijn wel beschikbaar

(9)

9

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

bij de klanten maar niet in het bezit van Eurofins Agro. Eurofins Agro wil met behulp van boeren en akkerbouwers historisch onderzoek doen naar de bodemvruchtbaarheid in Nederland, daarom is Eurofins Agro op zoek naar analyseresultaten van voor 1984. Eind januari 2017 is hiervoor een oproep gedaan, aan de akkerbouwer om het archief in te duiken en het oudste grondmonsteranalyse en de langste reeks per perceel aan te leveren. Cijfers zijn interessant, maar belangrijker is het management wat hierachter zit. Eurofins Agro wil een lange reeks cijfers per perceel verzamelen en bespreken met de akkerbouwer om het landmanagement te vergelijken met het verloop van de bodemvruchtbaarheid. Een dergelijk onderzoek is nog niet eerder gedaan. De vraag is of het verloop van het organische stofgehalte op perceelsniveau verklaard kan worden door het teeltmanagement van de akkerbouwer. De doelstelling is: Trends zichtbaar krijgen in het organische stofgehalte over een lange periode vanaf 1950 – 2017.

1.3 Doelgroep

De doelgroep van dit werkstuk is de akkerbouwsector op kleigrond in Zeeland. Volgens akkerbouwspecialisten loopt het organische stofgehalte terug op kleigrond (LTO, 2016; Braakman, 2016; Meijering 2016). Dit moet eerst wel onderbouwd worden door onderzoek. Akkerbouwers en akkerbouwvoorlichters willen weten hoe het gesteld is met het organische stofgehalte. Als het organische stofgehalte structureel terugloopt hebben akkerbouwers een probleem om op lange termijn de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Opdrachtgever Eurofins Agro kan met de resultaten uit het onderzoek het volgende doen:

• Akkerbouwers informeren over de trends in het organische stofgehalte op bouwland op klei in de provincie Zeeland.

• Akkerbouwers adviseren over het beste teeltmanagement tot het beheer van organische stof.

1.4 Context

Duurzaam bodembeheer staat momenteel sterk in de belangstelling. Niet voor niets was 2015 uitgeroepen tot het internationale jaar van de bodem, om daarmee het belang van een gezonde bodem centraal te stellen. Een gezonde bodem is belangrijk om de mondiale voedselzekerheid te waarborgen (Rijkswaterstaat, 2015). Zowel internationaal als nationaal zijn er zorgen om de bodem, zorgen die een bedreiging vormen voor de voedselvoorziening, grondstoffenvoorziening en drinkwaterbeschikbaarheid.

Internationaal

Volgens een rapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) is een kwart van de landbouwgrond op aarde ernstig uitgeput. Daarnaast is er 8% matig uitgeput en 36% licht stabiel uitgeput. Volgens de FAO brengt deze ontwikkeling de voedselvoorziening de komende jaren ernstig in gevaar. Uitputting van landbouwgrond wordt veroorzaakt door de volgende factoren: landerosie, verminderde bodemvruchtbaarheid, verminderde biodiversiteit, vervuiling en afname van het koolstofgehalte (FAO, 2017).

(10)

10

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Met het Klimaatakkoord van Parijs dat ondertekend is door bijna 200 landen, wordt eveneens aandacht gevraagd voor de stijgende CO2-productie en de afname van koolstof (C) in de bodem.

In het akkoord staat dat CO2-emissies verder moeten worden gereduceerd. De ondertekenaars,

waaronder Nederland, willen het koolstofgehalte van de bodem jaarlijks met 0,04% laten stijgen, met als doel: vastleggen van koolstof en het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid. Hiermee snijdt het mes aan twee kanten. In enkele Europese regio's wordt organische stof gezien als 'de sleutel van de bodemvruchtbaarheid'. In Oostenrijk ontvangt een akkerbouwer 30 euro per ton CO2 als die aantoonbaar wordt vastgelegd in de bodem ter verhoging van het

organische stofgehalte. In Vlaanderen zijn akkerbouwers verplicht extra organische stof aan te voeren als het minimale koolstofgehalte niet op peil blijft (Brethouwer, 2016).

Nationaal

In een enquête over duurzaam bodembeheer geven 188 ondernemers uit de veehouderij, akkerbouw, vollegrondgroententeelt, bloembollen en boomkwekerijen aan dat het grootste knelpunt ligt bij organische stofbeheer, (zie figuur 2). Volgens de ondernemers is duurzaam bodembeheer: 'De grond zo gebruiken en beheren dat die op lange termijn geschikt blijft voor de teelt van gewassen'. Het op peil houden van het organische stofgehalte ervaart de groep als lastig vanwege de wettelijke beperkingen en de hoge kosten van bodemverbeteraars. De groep geeft ook aan wat er beter kan: Meer ruimte voor organische mest en het stimuleren van duurzaam bodemgebruik door kennisverspreiding en onderzoek (Van Dam et al., 2006).

Regionaal

Ton Hendrickx, bemestingsspecialist van CZAV, geeft in een interview aan dat het probleem met terugloop van het organische stofgehalte vooral voordoet op bouwland op zeeklei- en

riviergronden. Om de volgende redenen is de organische stofbalans volgens Ton Hendrickx gemiddeld al jaren negatief (Hendrickx, 2016):

• Kleigrond een hoog kalkgehalte bevat, waardoor organische stof sneller afbreekt. • Op kleigrond veel hakvruchten worden geteeld, die weinig organische stof achterlaten.

(11)

11

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond • Het hoge aandeel hakvruchten in het bouwplan zorgt ervoor dat er minder

groenbemesters worden ingezaaid. Na laat ruimende gewassen zoals: aardappelen, suikerbieten en zaaiuien is het niet of nauwelijks mogelijk om een groenbemester te zaaien.

• Het huidige mineralenbeleid geeft 60 kg N/ha ruimte voor groenbemesters, dat is te weinig. Voor een geslaagde groenbemester is ongeveer 80 kg N/ha nodig, in combinatie met gehakseld stro of hooi is er zelfs ongeveer 130 kg N/ha nodig.

• Op kleigrond hoofdzakelijk eenjarige gewassen worden geteeld, waarvoor regelmatig grondbewerkingen worden uitgevoerd. Door regelmatige grondbewerking breekt organische stof sneller af.

• Op kleigrond weinig gebruik gemaakt wordt van organische mest in het voorjaar om structuurschade te voorkomen.

• Ook op kleigrond de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen verder zijn aangescherpt. Waardoor de mogelijkheden voor de aanvoer van organische mest worden beperkt.

Politiek

Door 29 bedrijven die raakvlakken hebben met de tuin- en akkerbouwsector, zoals:

belangenorganisaties, onderzoeksinstellingen en productafnemers is in september 2016 een manifest aangeboden aan de Tweede Kamer met betrekking tot organische stof. Het manifest met als titel: 'Organische stof: leven in de Nederlandse bodem' onderstreept het belang van voldoende aanvoer van organische stof zowel tot bevordering van bodemvruchtbaarheid als het behalen van klimaatdoelstellingen. Het manifest roept de Nederlandse politiek op, om het 6de actieprogramma nitraatrichtlijn dat in 2018 van start gaat, te benutten om de positie te

verbeteren van organische stof in de Nederlandse meststoffenregelgeving. Volgens de deelnemers staat het organische stofgehalte in de Nederlandse bodem onder druk. Door de focus van de meststoffenregelgeving op het terugdringen van emissies van stikstof en fosfaat, is het moeilijk om voldoende organische stof aan te voeren en te komen tot integraal duurzaam bodembeheer. Bodems moeten op lange termijn geschikt blijven voor de voedselproductie, dat is de belangrijkste oproep (LTO, 2016). Volgens Chris Koopman van het Louis Bolk instituut, blijft het organische stofgehalte net op peil, maar op lange termijn is dit onvoldoende om de

bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Er moet op korte termijn actie worden ondernomen (Braakman, 2016). De Staatkundig Geformeerde Partij (SGP) heeft het belang van de

bodemvruchtbaarheid meegenomen in het verkiezingsprogramma voor de Tweede

Kamerverkiezingen die gehouden werden op woensdag 15 maart 2017. Volgens de SGP moet vaste, stapelbare mest (net als compost) een fosfaatvrije voet krijgen en het hele jaar door uitgereden kunnen worden, alles ter bevordering van de bodemvruchtbaarheid.

1.5 Trends in organische stofgehalte in Nederland

Ook in Nederland is onderzoek gedaan naar het verloop van het organische stofgehalte, de uitkomsten hiervan laten een wisselend beeld zien.

(12)

12

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Onderzoek Conijn en Lesschen

Uit onderzoek van Conijn en Lesschen op basis van metingen in 1984 en 2004 afkomstig van Reijneveld, Wensem en Oenema komt een stijgende trend voor op blijvend grasland, een neutrale trend voor op continu maïsland en een negatieve trend voor op bouwland. De

Veenkoloniën is een groot gebied, waar de afbraak ongeveer 500 kg effectieve organische stof hoger is dan de aanvoer per hectare. Op zeeklei in Zeeland is de balans negatief voor gebieden met jonge zeeklei in Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen. Volgens het onderzoek bevinden risicogebieden zich voornamelijk op (duin)zand in Noord-Holland. Op basis van organische stofmodellen: RothC, Yang en Janssen en de formule van Kortleven zijn deze conclusies getrokken (Conijn & Lesschen, 2015).

Onderzoek Reijneveld, Wensem en Oenema

Reijneveld, Wensem en Oenema hebben een grote dataset met ca. 2 miljoen uitslagen van het koolstofgehalte in organische stof onderzocht in de periode 1984 – 2004. De

bemonsteringsdiepte was voor bouwland 0 – 25 centimeter voor de hele periode. Het aantal situaties waarin het gehalte toenam was wel groter dan het aantal waarin het gehalte afnam. Op permanent grasland nam het koolstofgehalte toe met 0,10 C kg-1, op bouwland nam het

koolstofgehalte met toe met 0,08 C kg-1. Alleen op kleigrond in Noord-Nederland zou het

organische stofgehalte licht dalen, maar dat is met 0,02% per jaar verwaarloosbaar. Uit het onderzoek blijkt wel dat het organische stofgehalte landelijk op niveau kan zijn. Maar dat zegt niets over de situatie op perceelsniveau, dat kan wel degelijk dalen (Reijneveld et al., 2009).

1.6 Oorzaken voor het verloop van het organische stofgehalte

Het verloop van het organische stofgehalte kan door diverse oorzaken worden verklaard.

Onderzoek aanvoer van effectieve organische stof op de Lovinkhoeve

Op de proefboerderij dhr. H.J. Lovinkhoeve in Marknesse (FL) is in 1952 na de drooglegging van de polder gestart met het doen van onderzoek naar de bodemvruchtbaarheid en

bodemstructuur (Boekel, 1986). De meningen waren verdeeld over de toekomst van

akkerbouwbedrijven om met minimale input aan organische stof de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. De proef was opgezet met de volgende drie objecten:

Object Bemesting

De kunstmestakker: Alleen kunstmest. Uitsluitend onderploegen van wortel- en stoppelresten, excl. bietenloof

Het klaverland: Alleen kunstmest. Daarnaast organische stof aanvoer door: 1:2 groenbemesters en bietenloof

De wisselweide*: Zowel kunstmest als organische mest. 3:8 compost of stalmest en 1:8 groenbemesters

Het vruchtopvolgingsschema bestaat achtereenvolgens uit: erwten, wintertarwe, suikerbieten, haver, vlas, (tweejarig gras*), aardappelen. Als groenbemesters werden Italiaans raaigras en witte klaver gezaaid.

(13)

13

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Op het object met uitsluitend kunstmestbemesting daalt het organische stofgehalte het snelst en het verst (figuur 3). Maar minder ver dan aanvankelijk werd verwacht. Gedurende de eerste vijftien jaar is het organische stofgehalte teruggelopen, daarna lijkt het redelijk constant te blijven.

Onderzoek aanvoer van effectieve organische stof op proefboerderij Scheldemonden

Op proefboerderij Scheldemonden in Bruinisse (Zld) is in 1955 een langjarige

bodemvruchtbaarheidsproef aangelegd (Wisseling, 1980). Het O.S.-gehalte was bij aanleg 2,15%, na 20 jaar was het organische stofgehalte op het object met uitsluitend kunstmest gedaald met 0,6%. In totaal zijn er de volgende vier objecten aangelegd:

Object Organische stofgehalte aan het eind van de periode

1. Kunstmest 1,75%

2. Kunstmest + groenbemesters 1,85%

3. Kunstmest + 1 × per 3 jaar 30 ton/ha stalmest 2,08% 4. Kunstmest + 1 × per 3 jaar 30 ton/ha stalmest 2,10%

+ 1 × per drie jaar groenbemesters

Het is onbekend welk bouwplan er gehanteerd werd op het proefbedrijf.

Onderzoek naar vijf verschillende bedrijfssystemen.

In het onderzoek van De Haan en Van Geel is het effect onderzocht van vijf verschillende bedrijfssystemen op de aanvoer van effectieve organische stof (E.O.S.) (De Haan & Van Geel, 2007). In het onderzoek zijn de volgende vijf verschillende bedrijfssystemen vergeleken:

1. Zesjarige rotatie akkerbouw: aardappel, triticale, lelie, doperwt, snijmaïs, suikerbiet. Gebruik maken van varkensdrijfmest en groenbemesters. Gemiddelde aanvoer E.O.S. 2005 kg/ha per jaar.

2. Zesjarige rotatie akkerbouw met maximale afvoer van organische stof: aardappel, triticale, lelie, doperwt, snijmaïs, suikerbiet. Gemiddelde aanvoer E.O.S. 930 kg/ha per jaar.

(14)

14

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

3. Vierjarige rotatie, intensieve vollegrondsgroenteteelt: ijssla, prei, broccoli, stamslaboon. Gemiddelde aanvoer E.O.S. 2280 kg/ha per jaar.

4. Vierjarige rotatie afgewisseld met boomteelt: buxus, roos, suikerbiet en zomergerst. Gemiddelde aanvoer E.O.S. 2205 kg/ha per jaar.

5. Twaalfjarige rotatie biologisch: aardappel, tweejarige luzerne, prei, suikerbiet, vaste planten, zomergerst. Gemiddelde aanvoer E.O.S. 2670 kg/ha per jaar.

In het onderzoek is onderscheid gemaakt in afbraak tussen de jaarlijkse aanvoer van verse organische stof en de afbraak van aanwezige organische stof in de bodem.

Uit de modelberekening met twee organische stofmodellen: Janssen en Yang blijkt dat het organische stofgehalte van de reeds aanwezige organische stof in de bodem daalt, met een gemiddeld afbraakpercentage van 3,5%. Objecten met regelmatige grondbewerkingen en gewassen die weinig organische stof achterlaten, dalen het snelst (De Haan & Van Geel, 2007).

Grondbewerking

In een 20-jarig experiment in Duitsland is het verloop in organische stofgehalte vergeleken tussen twee grondbewerkingsmethoden. Bij de conventionele bewerking werd 25-30 centimeter geploegd, bij minimale bewerking werd alleen oppervlakkig geëgd (6-8 cm). Het bouwplan bestond uit graan, suikerbieten en maïs. Na twintig jaar was het organische

stofgehalte in de bodem onder minimumbewerking significant hoger dan bij de conventionele bewerking. In de bovenste 5 cm was het bodem-organische koolstofgehalte 17,5 g kg-1 bij

minimale bewerking en 11 tot 12 g kg-1 onder conventionele bewerking. Het opmerkelijke van

deze proef was, dat het veld met de minimale grondbewerking na 20 jaar werd geploegd en het organische stofgehalte direct terugviel naar het niveau van de conventionele grondbewerking. Waarschijnlijk is het opgebouwde organische stof een labiele vorm die snel afbreekt (Stockfisch et al., 1999).

Grondsoorten

De afbraaksnelheid van organische stof is sterk afhankelijk van de grondsoort. Op oude kleigronden varieert de afbraaksnelheid van 1,5- tot 2,5%, op jonge klei varieert de

afbraaksnelheid van 2- tot 4% (Schils, 2012). Op (duin)zandgronden ligt de afbraak met 4- 10% nog hoger dan op kleigronden. Dit kan verklaard worden door de grondbewerking maar ook de hoge pH-waarde zorgt op deze gronden voor een hogere afbraak (Schils, 2012; Agrifirm, 2013).

Meetmethodieken

In een onderzoek van Stichting toegepast onderzoek waterbeheer (STOWA, 1997) zijn de volgende methoden voor de organische stofbepaling onderzocht op nauwkeurigheid en betrouwbaarheid:

• Natte-oxidatiemethode: Deze methode vindt plaats in een sterk zuur milieu (bijvoorbeeld kaliumdichromaat in zwavelzuur) en onder invloed van een krachtige oxidator.

• Gloeiverliesmethode: Bij deze methode wordt het monster in een gloeistoof of gloeibuisoven bij hoge temperatuur verbrand. Het organische stof verbrandt, het gewichtsverlies is de maat voor de hoeveelheid organische stof.

(15)

15

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

In dit rapport wordt de complexiteit van de bepaling van organische stof onderstreept. In het onderzoek leidt geen van de methoden tot het juiste gehalte aan organische stof. In alle gevallen zorgt de analyse voor een overschatting van het gehalte aan organische stof.

1.7 Knowledge gap

De discussie over het wel of niet veranderen van het organische stofgehalte is niet nieuw, daar is ook al veel onderzoek naar gedaan. Daarbij blijkt vooral dat het landbouwkundig gebruik sterk van invloed is op het organische stofgehalte. Op gronden waar de akkerbouwer een intensief organisch stofbeheer hanteert blijft het gehalte vrijwel gelijk (Wisseling, 1980; Boekel, 1986).

In de literatuur is geen antwoord te vinden op de vraag of het organische stofgehalte terugloopt op bouwland op kleigrond in Zeeland. Wel noemen akkerbouwspecialisten diverse redenen waarom er sprake zou zijn van een terugloop in dit gebied. Het verloop van het organische stofgehalte kan met behulp van literatuur door diverse oorzaken worden verklaard, maar dat zegt nog niets of dat ook geldt op perceelsniveau. Om een verklaring te vinden voor het verloop op perceelsniveau dienen grondmonsteranalyseresultaten vergeleken te worden met het landbeheer van de akkerbouwer.

1.8 Probleemstelling

Het is onbekend wat de trend van het organische stofgehalte is op bouwland op Zeeuwse kleigrond over de periode van 1950 tot 2017 en ofdat op perceelsniveau kan worden verklaard door het teeltmanagement van de akkerbouwer.

1.9 Hoofd- en deelvragen

De probleemstelling is het geheel van de vraagstelling en doelstelling van het onderzoek, de hoofdvraag is hierbij:

Wat is de invloed van het teeltmanagement van de akkerbouwer op het verloop van het organische stofgehalte in de periode 1950 – 2017 op bouwland op kleigrond in Zeeland?

Onderstaande deelvragen zijn geformuleerd:

• Wat is de trend van het organische stofgehalte op bouwland op de Zeeuwse klei vanaf

1984 tot 2017 uit data van Eurofins Agro?

• Wat is de trend van het organische stofgehalte op perceelsniveau op de Zeeuwse klei

vanaf 1950 tot 2017 uit grondmonster-analyse-gegevens van akkerbouwers?

• Hoe kan het verloop van het organische stofgehalte volgens de literatuur worden

verklaard?

• Wat is de perceptie van de akkerbouwer over het verloop van het organische

stofgehalte vanaf 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van het bouwplan van de akkerbouwer op de trend van 1950 tot

(16)

16

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

• Wat is de invloed van de manier van grondbewerking van de akkerbouwer op de trend

van 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van de organische stofaanvoer van de akkerbouwer op de trend

vanaf 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van verschillende organische stof analysemethoden gedurende de

periode 1950 tot 2017 op het verloop van de organische stofgehalte? 1.10 Afbakening

De onderzoeksvraag is afgebakend op sector, regio en tijd.

Sector

Zowel op gras- als op bouwland is organische stof belangrijk. Op bouwland zal het gehalte aan organische stof eerder omlaag gaan, omdat opbouw en afbraak heel anders verlopen:

• Gras laat door de wortelopbouw meer gewasresten achter dan een gemiddeld

akkerbouwgewas Schils, 2012; Eurofins 2010). Daardoor bevinden zich onder grasland grotere hoeveelheden organische stof dan onder bouwland.

• Daarnaast zijn er nog diverse oorzaken te noemen, zie paragraaf 1.4.

Ook (melk)veehouders bezitten bouwland voor de teelt van bijvoorbeeld (snij)maïs. Bouwland bij (melk)veehouders wordt niet meegenomen in het onderzoek. Tussen bouwland en grasland bestaan grote verschillen. Als het organische stofgehalte structureel terugloopt zullen negatieve gevolgen allereerst merkbaar zijn voor de akkerbouwsector, daarom wordt het onderzoek

afgebakend op bouwland. Regio

Eurofins Agro wil met behulp van boeren en akkerbouwers verder onderzoek doen naar de bodemvruchtbaarheid in Nederland en het onderzoek opdelen in regio's. De vraag van Eurofins Agro wordt gecombineerd met de vraag van CZAV, die het organische stofniveau op kleigrond in Zuidwest Nederland verder in kaart willen brengen. Daarom wordt het onderzoek afgebakend

op bouwland op kleigrond in Zeeland. Tijd

Door de buffer in de bodem verloopt opbouw en afbraak van het organische stofgehalte heel langzaam. Er zijn gegevens nodig over een lange periode om inzicht te krijgen in het verloop. Met het historisch onderzoek worden alle grondmonsteranalyseresultaten vanaf 1950 meegenomen in het onderzoek. In de praktijk wordt het heel lastig om informatie bij akkerbouwers te verzamelen over teeltmanagement, met betrekking tot de periode 1950 – 1970. De generatie die toen boerde is in vrijwel alle gevallen akkerbouwer af en zelfs voor een deel al ontvallen. Waar mogelijk wordt deze periode wel meegenomen in het onderzoek: Het

onderzoek wordt daarom afgebakend op bouwland op kleigrond in Zeeland over de periode 1950 – 2017.

(17)

17

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

1.11 Samenvattend antwoord op de hoofd- en deelvragen

Globaal zijn er drie antwoorden te geven als het gaat over de trend van het organische stofgehalte:

• Gemiddeld daalt het organische stofgehalte. In dit geval heeft de doelgroep een probleem, de bodemvruchtbaarheid gaat achteruit.

• Gemiddeld blijft het organische stofgehalte gelijk. Op korte termijn is er geen probleem. Wellicht zijn er kansen om het organische stofgehalte te verhogen, om ook op lange termijn de bodemvruchtbaarheid te waarborgen.

• Gemiddeld stijgt het organische stofgehalte. Dit is een bevestiging dat de doelgroep goed bezig is, de doelgroep verdient een compliment. De aandacht die de laatste jaren besteed wordt aan de aanvoer van organische stof door akkerbouwers en

akkerbouwvoorlichters werpt zijn vruchten af.

Waarschijnlijk zal op een deel van de doelgroep een van deze drie bovenstaande situaties van toepassing zijn. De omvang is niet bekend, dat wordt onderzocht. De resultaten van het onderzoek kunnen door de opdrachtgever in een vakbladartikel of tijdens een

(18)

18

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

2. Materiaal en methode

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende strategieën om de deelvragen te beantwoorden: literatuuronderzoek, beschrijvend onderzoek en veldonderzoek.

2.1 Literatuuronderzoek

Literatuuronderzoek is een onderzoeksmethode waarbij gegevens worden gebruikt die al door anderen zijn verzameld en gepubliceerd (Scribbr, 2017). De literatuur is grotendeels gezocht met Google Scholar, een zoekmachine die zich alleen beperkt tot wetenschappelijke literatuur. Er is onder andere gezocht op de volgende zoekwoorden: Organic matter content, soil organic matter in the Netherlands, organische stof, Zeeland.

Literatuuronderzoek is vooral gebruikt als voorbereiding voor de scriptie, het vinden van

literatuur in onderzoeksverslagen, artikelen en publicaties. Door middel van literatuuronderzoek is een antwoord gezocht op de volgende (deel)vragen:

• Ter inleiding: Wat is organische stof en wat zijn belangrijke kenmerken van organische

stof?

• Hoe kan het verloop van het organische stofgehalte volgens de literatuur worden

verklaard?

De volgende vraag is beantwoord met behulp van literatuur en aanwezige kennis bij (medewerkers van) Eurofins Agro.

• Wat is de invloed van verschillende organische stof analysemethoden gedurende de

periode 1950 tot 2017 op het verloop van de organische stofgehalte? 2.2 Beschrijvend onderzoek

Met behulp van beschrijvend onderzoek zijn numerieke gegevens verzameld. Vooral voor het toevoegen van nieuwe informatie was deze onderzoeksmethode belangrijk. Met behulp van beschrijvend onderzoek zijn de volgende deelvragen beantwoord:

• Wat is de trend van het organische stofgehalte op bouwland op de Zeeuwse klei vanaf

1984 tot 2017 uit data van Eurofins Agro?

• Wat is de trend van het organische stofgehalte op perceelsniveau op de Zeeuwse klei

vanaf 1950 tot 2017 uit grondmonster-analyse-gegevens van akkerbouwers?

Deze laatste vraag is beantwoord met veldonderzoek. Nadat akkerbouwers oude

grondmonsteranalyses hebben aangeleverd, zijn deze gegevens geanalyseerd. In overleg met de akkerbouwers is getracht een betrouwbare reeks per perceel te maken, om het verloop

duidelijk in kaart te brengen.

Uitvoeren van het beschrijvend onderzoek

Het beschrijvend onderzoek bestond uit kwantitatief onderzoek naar het verloop van het organische stofgehalte op Zeeuwse akkerbouwgrond in de database van Eurofins Agro. De populatie (of doelgroep) is de groep waaronder het onderzoek heeft plaatsgevonden. In dit onderzoek waren dat: akkerbouwers op kleigrond in Zeeland. In Zeeland zijn er op kleigrond

(19)

19

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond 2312 akkerbouwbedrijven met in totaal 84.884 hectare akkerbouwgrond, de gemiddelde bedrijfsgrootte is ongeveer 37.7 hectare (CBS, 2016).

Onderzoek in de database

Voor het beantwoorden van de deelvraag: Wat is de trend van het organische stofgehalte op

bouwland op de Zeeuwse klei vanaf 1984 tot 2017? is de hele populatie onderzocht door in de

database van Eurofins Agro het gemiddelde organische stofgehalte op kleigrond op bouwland in de provincie Zeeland over de periode 1984 – 2017, per jaar te selecteren. In de database zijn alle analyseresultaten van genomen grondmonsters meegenomen uit de populatie, zodoende is de hele populatie onderzocht.

2.3 Veldonderzoek

Met veldonderzoek (= historisch onderzoek) zijn gegevens onder respondenten verzameld in het 'veld'. Verder onderbouwen van resultaten uit het beschrijvend onderzoek, was het doel van het veldonderzoek. Met behulp van de informatie uit de interviews is een antwoord gegeven op de volgende deelvragen:

• Wat is de perceptie van de akkerbouwer over het verloop van het organische

stofgehalte vanaf 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van het bouwplan van de akkerbouwer op de trend van 1950 tot

2017?

• Wat is de invloed van de manier van grondbewerking van de akkerbouwer op de trend

van 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van de organische stofaanvoer van de akkerbouwer op de trend

vanaf 1950 tot 2017?

Uitvoeren van het historisch onderzoek

Het historisch onderzoek is opgebouwd uit drie stappen:

Stap 1: Akkerbouwers benaderen

In januari 2017 heeft Eurofins Agro landelijk een oproep gedaan onder de klanten (o.a. akkerbouwers, melkveehouders, bloembollentelers, fruittelers etc.) met de vraag om oude grondmonster analyseresultaten van voor 1984 in te sturen (Stokkermans, 2017). Allereerst is gekeken of daar bruikbaar materiaal tussen zat uit de doelgroep. Drie akkerbouwers uit de doelgroep hadden daarop gereageerd, die zijn ook geïnterviewd.

Omdat dit leidde tot (te) weinig reactie is via CZAV een oproep gedaan onder de doelgroep in een bemestingsbericht, op de website, op twitter en op facebook. In tegenstelling tot de eerdere oproep van Eurofins Agro, is in deze oproep vermeld dat de gegevens worden gebruikt voor een afstudeerwerkstuk (zie bijlage 1). Verder is aan vertegenwoordigers werkzaam in de regio midden, gevraagd om hiernaar te vragen tijdens contact met de klanten. Twee

vertegenwoordigers van CZAV hebben gezorgd voor contactgegevens van vijf akkerbouwers. Verder heeft een vertegenwoordiger werkzaam bij Barenbrug graszaden gezorgd voor

(20)

20

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

contactgegevens van twee akkerbouwers. De onderzoeker heeft zelf ook een bedrijf benaderd. Het onderzoek is gestart met elf akkerbouwbedrijven, de verdeling per regio was als volgt. Walcheren: 2

Noord-Beveland: 1 Schouwen-Duiveland: 4 Zeeuws-Vlaanderen: 4

Alle akkerbouwers zijn in eerste instantie telefonisch benaderd voor het maken van een selectie, de volgende punten zijn tijdens dat gesprek besproken:

• Bedrijfsgrootte; Grotere bedrijven (>75 ha), hebben waarschijnlijk meer percelen die in aanmerking komen voor het onderzoek. Of het nu een groot of een klein bedrijf betreft, het interview kost ongeveer evenveel tijd. Grotere akkerbouwbedrijven (>75 ha), hadden daarom de voorkeur.

• Volledigheid van de analyseresultaten per perceel; Hoe vollediger de reeks hoe meer informatie dat geeft om statistisch significante uitspraken te doen.

• Oudste analyses; Bedrijven met de oudste analyses genieten de voorkeur. • Percelen; Bedrijven met veel percelen die één of enkele keren veranderd zijn van

oppervlakte, (bijvoorbeeld door ruilverkaveling) worden in overleg alleen onderzocht als de akkerbouwer het betrouwbaar genoeg acht.

Door deze selectie is op voorhand één bedrijf afgevallen uit de regio Zeeuws-Vlaanderen, omdat alle percelen waren veranderd van oppervlakte door samenvoeging en ruilverkaveling.

Daarnaast is één bedrijf uit de regio Schouwen-Duiveland afgevallen omdat de akkerbouwer geen tijd had om aan het onderzoek mee te werken.

Stap 2: Samenstellen van de reeks bodemanalyses

Oude historische bodemanalysegegevens van de akkerbouwers zijn vervolgens verder

aangevuld met gegevens die opgeslagen zijn in de database van Eurofins Agro over de periode 1984 tot 2017. In de database zijn alleen gegevens opgenomen van Eurofins Agro wat voorheen BLGG was. Zeker op Zeeuws-Vlaanderen is veel grondonderzoek uitgevoerd door laboratorium Zeeuws-Vlaanderen (LZV) dat betekent dat veel percelen 'gaten' vertoonden in de

analysegegevens. Tijdens het interview met de akkerbouwer zijn de gegevens per perceel verder aangevuld met gegevens van andere laboratoria.

Stap 3: Kwalitatief onderzoek: akkerbouwers interviewen

Nadat de reeks zo volledig mogelijk was per perceel is door middel van een interview een antwoord gezocht op het verklaren van de trend. Tijdens het interview stond de volgende vraag centraal: 'wat is de invloed van het management van de akkerbouwer op het verloop van het O.S.-gehalte over de periode 1950 – 2017'. De interviewvragen (zie bijlage 2) zijn afgeleid van de volgende deelvragen:

• Wat is de perceptie van de akkerbouwer over het verloop van het organische

(21)

21

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

• Wat is de invloed van het bouwplan van de akkerbouwer op de trend van 1950 tot

2017?

• Wat is de invloed van de manier van grondbewerking van de akkerbouwer op de trend

van 1950 tot 2017?

• Wat is de invloed van de organische stofaanvoer van de akkerbouwer op de trend

vanaf 1950 tot 2017?

De vragen gaan zowel over hoe de akkerbouwer nu boert, als over hoe de akkerbouwer heeft geboerd.

2.4 Dataverwerking

Data analyseren met de beslisboom

Na het verzamelen van de kwantitatieve resultaten is een beslisboom gemaakt voor het analyseren van de data (zie bijlage 4). De beslisboom is een hulpmiddel om alle data op eenzelfde manier objectief te analyseren en was voor de onderzoeker een handig hulpmiddel om overzicht te bewaren. De beslisboom is een samenvatting van de gevolgde werkwijze en is waar nodig stapsgewijs toegepast. Enkele belangrijke beslissingen worden hieronder toegelicht.

De percelen zijn bruikbaar als:

• Het perceel hetzelfde is gebleven qua omvang.

• Er geen bewerkingen uitgevoerd zijn zoals: diepploegen, diepspitten, grond aan- en afvoer.

• De akkerbouwer voor 99% zeker weet dat het monster afkomstig is van het betreffende perceel.

• Het perceel niet is samengevoegd bij bemonstering met andere percelen. • Er minimaal drie geschikte meetpunten van het perceel zijn.

R2 van trendlijn hoger dan 0,5?: bij nee; liggen de punten onderling ver uit elkaar en is

nagegaan wat de oorzaak daarvan was. Wellicht is het perceel niet geschikt voor het bepalen van een trend, door meer percelen samen te voegen is er wellicht wel een trend op

bedrijfsniveau te ontdekken.

Als er sprake is van een trend maar de afzonderlijke punten ver uit elkaar liggen, is gekeken of dat komt door één punt of door meerdere punten. Als één punt opvallend buiten de trend ligt en het perceel meer dan vier monsters telt, is het punt verwijderd of er is een gemiddelde genomen van de andere punten. Het punt wat aangepast of verwijderd wordt mag niet het eerste of laatste punt zijn, omdat deze punten wellicht een nieuw verloop aangeven.

Als er een sterke schommeling tussen de punten te zien was. Is nagegaan of de schommeling terug te zien was in de andere parameters van het analyseverslag. Als er tussen de andere parameters veel variatie zat, is het perceel waarschijnlijk onbruikbaar. Bij akkerbouwer 3 is het voorgekomen dat de parameters: afslibbaarheid en Pw-getal zijn vergeleken met het verloop

(22)

22

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

van het organische stofgehalte. Bij akkerbouwer 3 zat weinig variatie in de andere parameters, dus de percelen zijn wel meegenomen in het onderzoek.

Trend bepalen van de analyseresultaten

De kwantitatieve resultaten uit het onderzoek zijn bijgehouden in Excel en met behulp van een spreidingsdiagram weergegeven. Ieder punt (of element) in het spreidingsdiagram is het resultaat van één meting. Per element zijn twee kenmerken vastgesteld:

• De tijd, weergegeven op de X-as.

• Het percentage O.S., weergegeven op de Y-as.

Er zijn drie situaties mogelijk, die uitgewerkt zijn in een spreidingsdiagram. • De trend op perceelsniveau.

• De trend op bedrijfsniveau.

• De gemiddelde trend van de populatie.

De trend is zichtbaar gemaakt in het spreidingsdiagram met een trendlijn, die door middel van lineaire regressie is bepaald. Met de regressielijn is de correlatie weergeven tussen tijd en het organische stofpercentage. De determinatiecoëfficiënt R2 van de trendlijn is de maat die

informatie geeft over de mate waarin een model de werkelijke data benadert. Als de R2 dicht bij

het getal 1 ligt, is de trend betrouwbaar. Vervolgens is de R2 statistisch getoetst met de R naar P

calculator (Statistics, 2017). De significantie is met een betrouwbaarheidsgrens van 95% getoetst.

Organische stofbalans

Per akkerbouwbedrijf is een organische stofbalans opgesteld om inzichtelijk te maken wat de gemiddelde effectieve organische stofaanvoer is geweest over de bekende periode. Hierbij is onderscheid gemaakt in aanvoer door:

• Gewasresten • Groenbemesters • Drijfmest

• Vaste mest • Compost

Alle hoeveelheden kilogrammen effectieve organische stof (E.O.S.) zijn verdeeld over de bedrijfsoppervlakte. Zodoende is de aanvoer de gemiddelde effectieve organische stofaanvoer per hectare per jaar. Bij de afbraak van organische stof is een soortelijk gewicht (s.g.) van kleigrond aangehouden van 1,22 gram/cm3. Bij de bepaling van de hoeveelheid organische stof

per hectare is uitgegaan van het gemiddelde organische stofgehalte op het bedrijf van de akkerbouwers. Vervolgens is er doorgerekend met een vast afbraakpercentage van 3% per jaar, dat is ongeveer de gemiddelde afbraaksnelheid van organische stof op jonge zeeklei, (Schils, 2012, p. 51)

(23)

23

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Interviewgegevens

De interviews zijn met toestemming van de akkerbouwer opgenomen met behulp van een voice-recorder. Hierdoor kon de interviewer zich volledig richten op het gesprek en het stellen van de juiste vragen. Vervolgens zijn de interviews letterlijk uitgetypt. Door deze manier van werken zijn de uitspraken van de akkerbouwer letterlijk gereproduceerd in het hoofdstuk resultaten. Vervolgens is gekeken of de maatregelen uit de bedrijfsvoering gelinkt kunnen worden aan de trend, die weergegeven is in een spreidingsdiagram. De volledige uitwerking van de interviews is opgenomen in het bijlagenboek.

(24)

24

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

3. Resultaten

3.1 Resultatenverzameling

In totaal zijn er negen akkerbouwers verspreid over de Provincie Zeeland met uitzondering van Tholen en Zuid-Beveland geïnterviewd. De akkerbouwers zijn gevestigd in de volgende regio's en op de volgende data geïnterviewd.

Akkerbouwer 1 en 2 : Zeeuws-Vlaanderen Datum : 20 maart 2017 Akkerbouwer 3 – 5 : Schouwen-Duiveland Datum : 21 maart 2017 Akkerbouwer 6 : Zeeuws-Vlaanderen Datum : 6 april 2017 Akkerbouwer 7 : Noord-Beveland Datum : 10 april 2017 Akkerbouwer 8 en 9 : Walcheren Datum : 1 mei 2017

3.2 Resultaten

Trend van het organische stofgehalte op basis van alle analyseresultaten van Eurofins Agro op de Zeeuwse kleigrond vanaf 1984 tot 2017.

De informatie in figuur 4 is afkomstig uit de database van Eurofins Agro. Na het selecteren van de juiste postcodes is het gemiddelde organische stofgehalte van alle monsters per jaar in kaart gebracht. Het is niet helemaal duidelijk hoeveel monsters het exact betreft, volgens Arjan Reijneveld zal het aantal ongeveer tussen de 6000 – 7000 monsters per jaar liggen. De grafiek laat duidelijk een lichte stijging van het organische stofgehalte zien. De stijging van de lijn is statistisch significant: P-waarde 0.002, verdere informatie is te vinden in bijlage 14.

R² = 0,2827 0,00 0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Organ is ch e sto fp erce n ta ge (% ) Jaren

Gemiddelde trend organische stofgehalte bouwland Zuidwest klei Provincie Zeeland, periode 1984-2017

(25)

25

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Grondmonster-analyse-gegevens periode 1950 – 2017, per perceel.

Bij de negen onderzochte akkerbouwbedrijven was informatie aanwezig van 160 verschillende percelen. Met behulp van de beslisboom (bijlage 4) zijn vervolgens de bruikbare percelen geselecteerd. Van de 160 percelen zijn uiteindelijk 75 percelen overgebleven die geschikt waren voor het verloop in O.S.-gehalte op perceelsniveau. Van de 75 percelen laten 29 percelen een stijging zien, 44 percelen laten een dalende trend zien en 2 percelen blijven gelijk in organische stofgehalte, zie tabel 1.

Tabel 1 Aantal percelen per akkerbouwer met een stijgende, dalende of stabiele trend van het O.S.-gehalte.

Akkerbouwer Aantal percelen per akkerbouwer Aantal percelen geschikt voor trendanalyse Aantal percelen met een stijging Aantal percelen met een daling Aantal gelijkblijvende percelen 1 14 1 1 0 2 9 8 0 8 3 26 26 9 16 1 4 5 4 4 0 5 24 2 2 0 6 11 4 0 4 7 17 17 10 6 1 8 28 8 1 7 9 26 5 2 3 Totaal 160 75 29 44 2

Statistische analyse van de percelen.

Van de 75 onderzochte bouwlandpercelen laten 6 percelen een significante stijging zien, 8 percelen laten een significante daling zien en 48 percelen tonen een niet significante trend, zie tabel 2. Zie voor meer informatie bijlage 15.

Tabel 2 Statistische analyse van de trend van de onderzochte percelen.

Akkerbouwer Aantal onderzochte percelen Aantal percelen met significante stijging P <0.05 Aantal percelen met significante daling P <0.05 Aantal niet significante percelen 1 1 1 - 0 2 8 - 4 4 3 26 - - 26 4 4 3 - 1 5 2 1 - 1 6 4 - 4 0 7 17 1 - 16 8 8 - - 8 9 5 - - 5 Totaal 75 6 8 61

(26)

26

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Statistische analyse van de trend per bedrijf.

Door alle percelen per bedrijf samen te voegen is de gemiddelde trend van de bedrijven statistisch getoetst. Het organische stofgehalte bij akkerbouwer 4 en 5 stijgt significant, bij akkerbouwer 2, 6, 8 en 9 daalt het organische stofgehalte significant. De trend bij de andere akkerbouwers laat geen significante stijging of daling zien, zie tabel 3.

Tabel 3 Statistische bepaling van de trend op bedrijfsniveau.

Akkerbouwer Aantal analyseresultaten van de onderzochte percelen Aantal onderzochte jaren Periode 1950-2017 Gemiddelde trend bedrijf Significant P <0.05 P-waarde 1 18 5 Stijgt Nee 0.2682 2 45 8 Daalt Ja 0.0127 3 177 8 Daalt Nee 0.3250 4 73 9 Stijgt Ja 0.0013 5 99 27 Stijgt Ja 0.0073 6 47 6 Daalt Ja 0.0297 7 22 22 Stijgt Nee 0.8358 8 59 12 Daalt Ja 0.0146 9 65 13 Daalt Ja 0.0365

Gemiddeld verloop van het O.S.-gehalte over de periode 1950 – 2017 van de negen onderzochte akkerbouwbedrijven.

De data in figuur 5 en 6 is weergegeven om de trend van de negen onderzochte

akkerbouwbedrijven met de gemiddelde data van de populatie te vergelijken. Tussen de data van figuur 4 enerzijds en figuur 5 en 6 anderzijds bestaan de volgende twee verschillen:

• In figuur 4 is elk punt het gemiddelde resultaat van alle grondmonsters uit de populatie per jaar. Terwijl elk punt van figuur 5 en 6 het gemiddelde organische stofgehalte per bedrijf per jaar weergeeft.

• De gegevens uit figuur 4 betreft de periode 1984 – 2017 terwijl de gegevens uit figuur 5 de gegevens betreft uit 1950 – 2017.

Figuur 5 laat een lichte daling van het organische stofgehalte zien, weliswaar niet significant: R=0.16, N=50, dat resulteert in een P-waarde van 0.2670. In figuur 6 is het stuk 1950 – 1984 weggehaald, figuur 6 laat daarmee een stijging van het organische stofgehalte zien, eveneens niet significant R=0.0980, N=28, P-waarde van 0.6201.

(27)

27

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond Figuur 6 Verloop O.S.-gehalte bij negen akkerbouwers uit Zeeland over de periode 1984-2017

R² = 0,0096 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Organ is ch e sto fp erce n ta ge (% ) Jaren

Verloop organische stofgehalte bij negen akkerbouwers op

kleigrond in Provincie Zeeland, periode 1984-2017

R² = 0,0268 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 Organ is ch e sto fp erce n ta ge (% ) Jaren

Verloop organische stofgehalte bij negen akkerbouwers op

kleigrond in Provincie Zeeland, periode 1950-2017

(28)

28

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Perceptie akkerbouwers.

Akkerbouwer 1, 4 en 7 verwachtten een stijging van het organische stofgehalte. Akkerbouwer 2 en 6 verwachtten een daling van het organische stofgehalte. Akkerbouwer 3, 5 en 8

verwachtten zowel percelen te zien waar het organische stofgehalte misschien zal stijgen, dalen en stabiel zal blijven. Akkerbouwer 9 deed naar eigen zeggen alles om het organische

stofgehalte te verhogen, toch bleef het stabiel. Tijdens het interview gaven de akkerbouwers de volgende reacties op de vraag wat het persoonlijk gevoel is over het verloop:

Akkerbouwer 1: ''Het O.S.-gehalte? Dat stijgt, dat komt door de teelt van graszaad''

Akkerbouwer 2: ''Het verbaast me niks dat het organische stof terugloopt. Sterker nog, het had me verbaasd als het was toegenomen''. Waarom? ''Ik voer nauwelijks organische stof aan, de teelt van groenbemesters heb ik pas sinds vier jaar weer wat opgepakt''.

Akkerbouwer 3: De akkerbouwer verwacht zowel percelen te zien die stijgen, dalen als gelijk blijven in het organische stofgehalte. Enerzijds komt dat door de bonte grond, sommige kavels variëren enorm in afslibbaarheid, van vooraan 5% tot achteraan 20%. Volgens het gevoel van de akkerbouwer stijgt het O.S.-gehalte op de lichte percelen en daalt het op de zwaardere

percelen, dat komt doordat de bewerkbaarheid van de zwaardere percelen is verslechterd. Daarnaast verwacht de akkerbouwer op percelen met een rotatie van 1:2 tarwe eveneens een stijging.

Akkerbouwer 4: De akkerbouwer verwacht een stijgende lijn te zien. Volgens de akkerbouwer komt dat door het gebruik van groenbemesters, compost en het hakselen van stro.

''Vooral groenbemesters hebben mijn grond in opvallend snel tempo verbeterd. De grond is zachter geworden en beter bewerkbaar''

Wel merkt de akkerbouwer dat de groenbemesters tegenwoordig minder ontwikkelen dan pakweg vijftien jaar geleden.

''Mestruimte is gewoon te krap, tegenwoordig staat de bladrammenas te kwijnen op het stro''

Akkerbouwer 5: De akkerbouwer verwacht zowel dalende, stabiele en stijgende trends te zien.

Volgens de akkerbouwer komt dat vooral door de herkomst van de percelen, die de akkerbouwer heeft aangekocht.

''Alleen slechte boeren verkochten hun grond, die waren zo arm als wat en hadden alleen maar vuilte, mijn voorganger had bijvoorbeeld een bietenopbrengst van 36 ton''.

De akkerbouwer bedoelt hiermee te zeggen, dat deze akkerbouwers niets investeerden in de grond en roofbouw pleegden.

Akkerbouwer 6: De akkerbouwer verwacht een terugloop van het organische stofgehalte. De

akkerbouwer heeft naar eigen zeggen te weinig organische stof aangevoerd. In het verleden vormde het onderwerken van stro en groenbemesters altijd een probleem, dat was de reden om geen organische stof aan te voeren. De bewerkbaarheid van de grond is daardoor

(29)

29

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

Akkerbouwer 7: Volgens de akkerbouwer blijft het organische stofgehalte ongeveer gelijk of zal iets stijgen omdat er veel rustgewassen in het bouwplan zijn opgenomen, zoals: granen,

graszaad, vlas en erwten. De bewerkbaarheid daarentegen is sterk achteruitgegaan: ''Ik weet nog goed dat we in de jaren '80 en '90 ploegden met 80 pk voor een drieschaar. Daarna trokken we het open met de triltand en zaaiden we wintertarwe. De voorste stukken: ah laten we die nog maar een tweede keer doen, maar dan lag het ook gewoon goed.

Tegenwoordig doen we het twee keer met de rotorkopeg en dan ligt het nog zo grof als wat''

Akkerbouwer 8: ''Mijn organische stofgehalte blijft bijna op peil hoewel de tendens iets dalend is. Door graszaad hou ik het bijna op peil. Het areaal wisselt nogal eens, 2 jaar geleden had ik 28 hectare graszaad, eigenlijk alle soorten: Engels raai, veldbeemd, bosbeemd,

struisgras, roodzwenk, hardzwenk en rietzwenkgras. In principe 2-jarig maar veldbeemd blijft ook weleens 3 jaar liggen, een enorme plus van graszaad, na graszaad ploegt de grond als een blomhofje''

Akkerbouwer 9: ''Ik doe er echt alles aan, toch blijft het organische stofgehalte hetzelfde''. Bouwplan per akkerbouwer over de periode 1950 tot 2017

Akkerbouwer 3, 4, 5, 6 en 9 hebben alleen de standaard akkerbouwgewassen: aardappelen, uien, suikerbieten en tarwe in het bouwplan. Akkerbouwer 1, 2, 7 en 8 hebben daarnaast ook nog andere gewassen in het bouwplan zoals: graszaad, bruine bonen, cichorei, wortelen, vlas, spinazie en veldbonen, zie tabel 4. In alle gevallen zijn er geen noemenswaardige veranderingen geweest in het bouwplan gedurende de bekende periode. De volgende reacties gaven de

akkerbouwers over invloed van het bouwplan op de trend.

Akkerbouwer 2: Wellicht meer tarwe of graszaad? ''Als ik nu naar de bank bel en ik ga graszaad telen in plaats van aardappelen, dan zegt de bank: hoe ga je je erfschuld aflossen? Deze bedrijfsvoering heeft me een rendement gebracht waardoor ik nu twee opvolgers de kans kan geven''.

Akkerbouwer 5: "Ik heb 50% granen in het bouwplan en het stro wordt standaard gehakseld''.

Akkerbouwer 7: Bij akkerbouwer 7 heeft vooral het bouwplan het verloop bepaald.

Akkerbouwer 8: "Door graszaad hou ik het bijna op peil, dat kan je op deze gronden eigenlijk niet missen".

(30)

30

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond Tabel 4 Gemiddeld bouwplan en rotatie per akkerbouwer gedurende de bekende periode.

Akkerbouwer Bedrijfsoppervlakte (Uitsluitend oppervlakte met vaste rotatie) Aardappelen; PG= Pootgoedteelt CA=Consumptieteelt (plant/zaai) Uien

Suikerbieten Granen Graszaad Overige regelmatig voorkomende gewassen 1 50 hectare - - 1:7 1:7 3:7 of 4:7 1:7 cichorei 1:7 bruine boon 2 80 hectare 1:3 (PG) 1:7 (Zaai) 1:7 1:3 - 5 ha wortelen 3 56 hectare 1:4 (CA) Ongeveer 1:7 (Plant en zaai) 1:5 1:2 - 4 60 hectare 1:3 (PG) 1:10 (Plant en zaai) 1:6 1:3 - 5 115 hectare 1:4 (CA) 1:10 (Zaai) 1:6 1:2 - - 6 48 hectare 1:5 (CA) 1:5 (Zaai) 1:6 1:2 - - 7 95 hectare 1:4/1:5 (CA) 1:5 (Zaai) 1:6 1:3 1:8 Vlas, cichorei, spinazie, wortelen 8 80 hectare 1:5

(Zowel PG als CA)

1:9 1:11 1:2 5 hectare Veldbonen 9 160 hectare 1:4 (CA) 1:10 (Zaai) 1:5 1:2 - -

Jaarlijkse grondbewerkingen per akkerbouwer.

Akkerbouwer 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 ploegen uitsluitend als hoofdgrondbewerking. Akkerbouwer 6 en 9 gebruiken daarnaast ook de bouwvoorlichter en/of spitmachine, zie tabel 5. Op de vraag wat de invloed is van de grondbewerking op de trend kwamen de volgende reacties:

Akkerbouwer 1: ''Door de graszaadteelt wordt jaarlijks slechts de helft van het bedrijf geploegd, op die percelen wordt zelfs drie jaar lang geen grondbewerking uitgevoerd''

Akkerbouwer 4: "Ik ploeg bewust zo ondiep mogelijk, 22 centimeter. De ondergrond haal ik open met ondergronders aan de ploeg, dat bevalt heel goed'' Toekomst? ''In de toekomst wil ik aardappelland uitsluitend bewerken met de bouwvoorlichter''

Akkerbouwer 9: De akkerbouwer experimenteert met niet kerende grondbewerking (NKG) om

werk te besparen en organische stof bovenin te houden. ''Dit jaar een proef met NKG, nu suikerbieten gezaaid, van het voorjaar was het land als beton. De opzet was om wat minder werk te hebben, maar in de praktijk komt daar niet veel van''

(31)

31

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond Tabel 5 Globale grondbewerking per akkerbouwer gedurende de bekende periode.

Akkerbouwer Hoofdgrondbewerking Percentage van het totale areaal per jaar

Grondbewerkingsdiepte in centimeters (bouwvoordiepte) Waardeoordeel volgens de akkerbouwer 1 100% ploegen 26 Minimaal 2 100% ploegen 26 Normaal 3 100% ploegen 25 Normaal 4 100% ploegen 22 Normaal 5 100% ploegen 27 Normaal 6 84% ploegen 16% spitten 26 Normaal 7 100% ploegen 25 Normaal 8 100% ploegen 23,5 Normaal 9 50% ploegen 20% bouwvoorlichten 30% spitten 25 Intensief Organische stofaanvoer.

In tabel 6is de gemiddelde organische stofaanvoer per akkerbouwer weergegeven. Er is onderscheid gemaakt in E.O.S.-aanvoer door: gewasresten, groenbemesters, drijfmest, vaste mest en compost. Qua mestgebruik is de volgende indeling van de akkerbouwers belangrijk: Geen gebruik van mest : Akkerbouwer 2 en 6

Uitsluitend gebruik van drijfmest : Akkerbouwer 3,7 en 8 Uitsluitend gebruik van vaste mest : Akkerbouwer 1 en 5

Gebruik van mest en compost : Akkerbouwer 4, alleen compost akkerbouwer 9

Ook de strategie en het waardeoordeel daarvan is belangrijk. Akkerbouwer 1,4,5,7,8 en 9 geven aan een strategie te hebben met betrekking tot O.S.-aanvoer, akkerbouwer 2,3 en 6 hebben daarentegen geen strategie. Vervolgens is een indeling gemaakt tussen: minimaal, matig en actief (zie bijlage 2) ook een combinatie daarvan is mogelijk. Het is opvallend dat akkerbouwers 2,3,4,5,6 en 9 negatief zijn over drijfmest. Door het gebruik van drijfmest verslechtert de bodemstructuur, vooral het rooien van aardappelen en bieten gaat moeilijker. Hoe dat komt weten velen niet, akkerbouwer 3 denkt dat het komt door de grote hoeveelheid

natriumchloride die in varkensdrijfmest zit.

Akkerbouwer 1: ''Mijn strategie? gewasresten afvoeren en later weer terugbrengen als vaste mest. Ik verdien er geld aan en de mineralen krijg ik er gratis bij, jaarrond voer ik in totaal ongeveer 18 vrachtwagens varkensmest en 60 ton vaste geitenmest aan''.

Akkerbouwer 2: ''Strategie? Die heb ik niet. Maar; de jongens komen van school, daardoor zaaien we nu wel sneller een perceeltje in met groenbemester, daarvoor kwam ik gewoon tijd te kort''.

Meer organische mest? ''Ik ben niet zo'n 'mestman'. Ongewenste stikstofnalevering door

(32)

32

Analyse van trends in organische stofgehalte van Zeeuwse akkerbouwgrond

geen boost krijgen, daarom gebruik ik geen kippenmest. Champost is mooi spul, maar dat kost met de tunnelkosten erbij teveel en door varkensmest wordt de grond vettig, ook geen succes dus''.

Akkerbouwer 4: ''Mijn strategie: alle gewasresten achterlaten met uitzondering van graszaadhooi, dat is niet onder te werken''

Akkerbouwer 5: ''Strategie?, verschillende stappen ondernomen. 1:2 granen, groenbemesters en vaste mest. Drijfmest? ''Nee hoor, ik heb er geen ervaring mee. Maar als je de verhalen hoort van collega akkerbouwers, de grond wordt ermee verpest'' Waarom denkt u dat? ''Structuurbederf''.

Compost: "Compost, dat noem ik afval van de straat, er kan wel kroef* inzitten'' *Het stengelaaltje veroorzaakt kroef

Akkerbouwer 6: "Nee ik heb geen strategie''. Stro hakselen? ''Nog nooit naar gekeken, wat dat betreft te eenzijdig bekeken''.

Akkerbouwer 8: "Strategie? zoveel mogelijk groenbemesters. Maar dat moet wel slagen hoor! Twee jaar geleden; de combine was nog niet aan het eind van de baan, vollepor de rotzooi erin. Maar het werd helemaal niks. Groenbemesters kunnen niet tegen veel regen, niet tegen slechte structuur en hebben een intensieve grondbewerking nodig, maar je kan er veel plezier van hebben''.

Akkerbouwer 9: ''Ik doe er echt heel veel aan, op het moment dat je wat in de grond brengt gaat het leven, zeker op deze zware oude zeeklei. Het resultaat daarvan is moeilijk in analysecijfers uit te drukken. Er zijn hier gebieden waar de grond echt wordt uitgeboerd''. ''Dat er niks wordt verdiend bij die boeren* komt omdat er niks geïnvesteerd wordt in de grond, dat is probleem nummer 1. Het wordt nog gestimuleerd door de beleidsmakers ook, werkelijk onbegrijpelijk''

*boeren die niet investeren in organische mest en groenbemesters.

''Strategie? eerst kilveren, draineren en dan flink peperen. M'n laagste gift begint pas bij 50 ton compost. Waar de hoop gelegen heeft, daar groeit het wel hoor''.

''Soms zeg je aan de hand van cijfers; die grond is nog niet zo slecht. Maar toch ontbreken er essentiële dingen die er wel in horen zitten om hoge opbrengsten te halen. Je moet er gewoon alles aan doen''.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit betekent dus niet dat een algehele ontheffing voor de m.e.r.-procedure zou zijn verleend, zoals u stelt in uw brief, maar alleen dat niet steeds een aan- meldingsnoti tie

U vraagt of voor het realiseren van het bijenhotel gelijktijdig met de dijkver- sterking Haven Burghsluis, Koudekerksche Inlaag in 2014 een vergunning Natuurbeschermingswet

Hierbij delen wij u mede dat wij het door u vastgestelde Plan verbetering gezet- te steenbekleding dijkvak Ellewoutsdijkpolder volgens artikel 7 van de Wet op de waterkering in

We wijzen u op een uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2007 waarin naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden aanvaard dat de reikwijdte en werkingssfeer van de

Op basis van de door u overgelegde passende beoordeling van de gevolgen van het uitvoeren van werk- zaamheden aan het dijktraject Oud-Noord-Bevelandpolder,

Hierbij delen wij u mede dat wij, op basis van de bij uw brief van 8 oktober 2004 aangeboden aanmeldingsnoti- tie Verbetering gezette steenbekleding op het

Wij onderkennen dat de natuur ter plaatse van de onderwaterdepots gedurende het gebruik en een her- stelperiode daarna niet in staat is om optimaal te functioneren. Inderdaad is het

In uw brief aan de Vogelbescherming Nederland van 8 januari 2003 geeft u aan dat u, in het kader van uw Beheerplan voor de Waterkering, in overweging zult nemen om de, op dit