• No results found

In dit hoofdstuk wordt kritisch gekeken naar de onderzoeksmethodologie van deze thesis. Dit hoofdstuk sluit nauw aan bij hoofdstuk twee en bespreekt alleen die punten die nog verdere toelichting behoeven naar aanleiding van de dataverzameling en data-analyse.

9.1

BETROUWBAARHEID EN GELDIGHEID

Betreffende de consistentie van de vignetten is het van belang op te merken dat er tijdens het afnemen van de interviews door de artsen kritiek werd gegeven op de casus van Peter. De artsen merkten terecht op dat de context van het verhaal doet vermoeden dat Peter wilsbekwaam ter zake is en dus zelf mag beslissen over de radiotherapie; dit maakt de casus echter ethisch minder interessant. Vandaar dat de interviews zijn gebaseerd op de situatie dat Peter wilsonbekwaam ter zake is. Een van de artsen verwoordde het commentaar als volgt:

‘Is het dan een morele vraag of is het dan een praktische vraag? Want als je met hem kunt bespreken van joh, je bent zo bang, je vindt het zo eng die apparaten, en het is heel ingewikkeld voor je om een half uur stil te liggen, dat is ook heel moeilijk, maar we kunnen je helpen door je

eventjes te laten slapen, zullen we dat doen? (…) Dan is er geen morele vraag.’ Arts 3

Vervolgens is de betrouwbaarheid van de dataverzameling van belang. Er is gewerkt volgens de methode van ‘thick description’, wat inhoudt dat de interviews zo gedetailleerd mogelijk zijn uitgewerkt en binnen hun context zijn geanalyseerd, om de geldigheid van de conclusies te waarborgen. Het nadeel van deze onderzoeksopzet was dat de onderzoeker de enige was die tijdens de interviews observaties kon uitvoeren. Er zijn observaties verloren gegaan omdat het onmogelijk was om een goed interview af te nemen en tegelijkertijd alle observaties te noteren; dit is zoveel mogelijk ondervangen door direct na elk interview alle details van het interview op te schrijven. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de openheid en het reflecterende vermogen van de artsen invloed hebben op de compleetheid en betrouwbaarheid van de onderzoeksdata. De onderzoeker had in alle gevallen het idee dat de artsen voldoende open spraken. Wel viel op dat het reflecterend vermogen aangaande moreel oordeelsvorming toenam naarmate de artsen meer ervaring hadden met dit soort dilemma’s. Dit werd ingegeven door hun werkervaring (arts 2) en de mate waarin zij affiniteit hebben met ethiek (arts 1 en 3).

9.2

GELOOFWAARDIGHEID VAN DE ONDERZOEKER

Ten aanzien van de geloofwaardigheid van de onderzoeker wordt een tweedeling gemaakt in de werkervaring en levenservaring die van invloed kunnen zijn op de inhoud van de dataverzameling en analyse, en op de onderzoekservaring die van invloed kan zijn op de kwaliteit van beide. Het eerste punt is reeds besproken in hoofdstuk 2, paragraaf 2.5.2. Het tweede onderdeel, de invloed van de onderzoeker op de kwaliteit van het onderzoek en de data-analyse, wordt hier besproken.

De kwaliteit van de dataverzameling en data-analyse wordt ingegeven door de ervaring van de onderzoeker. Die is beperkt; zij heeft tweemaal eerder kwantitatieve data geanalyseerd en eenmaal eerder interviews afgenomen. De kwaliteit van de interviews zijn om deze reden extra kritisch bekeken. De eerste en tweede lezer beoordeelden haar interviewkwaliteiten als toereikend om tot betrouwbare conclusies te komen.

De onderzoeker heeft zich enkele keren laten verleiden om voorbeelden van morele argumenten te noemen, omdat de artsen moeite hadden om morele argumenten te formuleren. Dit heeft als risico dat dit de data beïnvloedt. Bij de data-analyse bleek dat het negatieve effect hiervan beperkt was; de geïnterviewden gingen snel over op hun eigen argumenten en bewoordingen.

Mogelijk is de hiërarchie die de artsen aanbrengen in de morele argumenten gestuurd doordat de onderzoeker haar vraagstelling tweemaal begon met een samenvatting van de genoemde argumenten. Dit bleek overigens ook een lastige vraag te zijn voor de geïnterviewden. Vandaar dat de aangebracht hiërarchie in hoofdstuk acht met voorzichtigheid wordt geformuleerd.

Verder werd de onderzoeker regelmatig verleid om te reageren vanuit haar achtergrond als arts. Ze kon zich ergeren als er naar haar mening te veel heil werd gezocht in aanvullende diagnostiek als uitvlucht voor het onder ogen zien van de uitzichtloosheid van een situatie. In deze situaties moest ze uitkijken niet te vervallen in een medische inhoudelijke discussie, in plaats van een ethische discussie. Hetzelfde gold wanneer bleek dat artsen de definities van belangrijke termen uit de palliatieve zorg niet goed kenden. Ze was geneigd dit uit te leggen, terwijl dat niet altijd relevant was voor de morele discussie. Gelukkig had ze zich van tevoren gerealiseerd dat deze situaties zich konden voordoen en heeft ze zich niet oordelend uitgelaten in dergelijke situaties.

Het niveau van de interviews nam gaandeweg toe. De onderzoeker nam een meer proactieve houding aan, stelde meer open vragen en gebruikte meer variatie in haar vragen waardoor de diepte van de antwoorden toenam, ze ging gestructureerd de verschillende perspectieven langs en ze hield zowel controle op de inhoud (worden alle vragen daadwerkelijk beantwoord) als het proces (kloppen de tijdsbewaking en interactie).

De interactie met de geïnterviewde artsen verliep naar alle tevredenheid. De sfeer van de interviews leek open en veilig zodat de artsen zoveel mogelijk vrijuit konden spreken. De onderzoekster heeft geenszins het idee gehad dat er incomplete of oneerlijke antwoorden werden geformuleerd; of volledig vrijuit werd gesproken, valt natuurlijk niet te beoordelen.

9.3

OVERDENKING EN CONCLUSIE

Concluderend is er binnen de grenzen van dit onderzoek zo zorgvuldig en betrouwbaar mogelijk gewerkt. Dit houdt niet weg dat er enkele beperkingen aan dit onderzoek zitten. De belangrijkste daarvan is wellicht dat het onderzoek is uitgevoerd door slechts één onderzoeker. Dit maakt dat de interviews en de analyses door eenzelfde persoon zijn verricht en er beperkte mogelijkheid was tot het bereiken van externe begripsstabiliteit. Daarnaast is het aantal interviews en vignetten beperkt en heeft deze onderzoeksmethode als nadeel dat ze niet de morele argumentatie in de dagelijkse praktijk onderzoekt, maar die nabootst via semifictieve casuïstiek. De interviews brengen alleen het perspectief van de arts in beeld; helaas was het ethisch en praktisch niet mogelijk om de cliënten te interviewen. Deze beperkingen dienen in het achterhoofd gehouden te worden bij de interpretatie van de conclusies in het volgende hoofdstuk.