• No results found

Discussie en conclusies proef Flevoland Klei (Lelystad)

In document Duurzaam bodembeheer maïs (pagina 56-59)

De teeltsystemen in het beschreven onderzoek werden voor het vierde jaar op rij uitgevoerd. Dit geeft aan dat de systemen in zekere mate stabiel zouden moeten zijn, of dat trends zichtbaar worden.

5.3.1 Hoofdproef

In 2012 zijn de systemen welke onderling verschilden in hoofdgrondbewerking en onkruidbestrijding vergeleken. Er werden metingen gedaan aan gewasontwikkeling, onkruiddruk en gewasopbrengst. De gewasontwikkeling, gemeten in de opkomst van de maïs en gewaslengte, was het slechtst in de No till systemen. Ridge till en Limburgse systemen verschilden niet in aantal planten van de Ploeg systemen, maar

hadden eveneens een lagere gewaslengte. Hierbij scoorde Limburgs wel iets beter dan Ridge till, afhankelijk van het type onkruidbestrijding.

De onkruiddruk werd op meerdere momenten vastgesteld en vergeleken tussen de systemen. Ook hier bleken de systemen met beperkte tot geen grondbewerking het minder goed te doen dan de systemen waarin geploegd werd. Zo werden in het voorjaar de dichtheden bepaald van de meest voorkomende soorten. Daaruit bleek dat met name de dicotyle onkruiden Zwarte nachtschade, Klein kruiskruid, en Vogelmuur in respectievelijk de Limburgse, No till en Ridge till systemen de hoogste dichtheden bereikten. Daarbij was er een aanzienlijk effect van het type onkruidbestrijding te meten; mechanische systemen scoorden binnen de hoofdgrondbewerkingssystemen beter dan de systemen met herbicide-inzet. In het voorjaar waren er geen verschillen in het bedekkingspercentage door monocotylen. In het najaar was alleen op het hoofdeffect grondbewerking een effect meetbaar. Het meeste onkruid werd toen aangetroffen in het Ridge till systeem. Waren het in het voorjaar nog de meest voorkomende dicotylen die voor het verschil zorgden tussen de systemen, in het najaar betrof het de monocotylen. De op 26 juni getelde aantallen dicotylen zijn vrijwel zeker goed bestreden door de extra herbicidetoepassing op 25 juni, gezien de lage percentages grondbedekking door onkruiden op 26 oktober. Ridge-till en no-till leverden de grootste grondbedekking met onkruiden. Voor no-till is dit grotendeels terug te voeren op de moeite die mechanische onkruidbestrijding kost op onbewerkte grond; voor ridge-till is de kans juist groot dat de nakiemers de oorzaak zijn, doordat er vrij veel en (voor onkruidbestrijding) intensieve bewerking plaats vindt.

De opbrengst van de maïs is in grote lijnen in overeenstemming met de metingen aan de gewasontwikkeling en onkruiddruk. De opbrengst, gemeten in zowel vers gewicht, droge stof als VEM, was het laagst in de No till systemen, en liep op in ridge till, Limburgs en Ploegen en Ploegen Bovenover systemen. Het significante verschil in gewaslengte tussen ploegen en ridge-till komt vrijwel overeen met de hoogte van de ruggen bij ridge-till. Dit kan het verschil in verse opbrengst verklaren.

5.3.2 Experimenteerproef

Ook in deze deelproef werden systemen beoordeeld op gewasontwikkeling, onkruiddruk en

gewasopbrengst. De gewasontwikkeling verschilde niet tussen de systemen, met uitzondering van de maïs in het systeem Pol met Titus (geen grondbewerking), waar de maïs een halve meter korter is. Dit systeem zonder grondbewerking leverde in het voorjaar ook een hogere onkruiddruk op (meer monocotylen). In het najaar bleek ook in het Limburgs systeem met Proterra meer onkruid te staan (eveneens monocotylen). Deze effecten op gewasontwikkeling en onkruiddruk vertaalden zich voor het systeem met Pol met Titus ook terug in significant lagere opbrengsten; ca. 6 ton/ha minder droge stof en VEM. Dit is fors. Wellicht kan de drukking van het gras nog forser worden aangepakt. Dit zou mogelijk beter in een apart onderzoek kunnen worden onderzocht, aangezien hierin meerdere gewas- en weerfactoren een rol kunnen spelen. Vanuit maïsteeltoogpunt hoeft de grasmat immer pas weer te gaan groeien als de maïs is geoogst. De hogere onkruiddruk in het Limburgs systeem met Proterra was niet terug te zien in gewasopbrengst.

5.3.3 Bodemfysische bepalingen en bodemstikstof

De laagste hoeveelheid minerale stikstof in de bodem tot op 90 cm werd gevonden bij de objecten waar gras stond; het nieuw ingezaaide gras voor teeltjaar 2013 (geen maïs) en de onderzaai van Proterra. Vastlegging van de stikstof in het grasgewas ligt voor de hand. Bij de ploegsystemen is de bodemvoorraad iets lager (niet significant, tabel 5-10) dan bij de systemen met minder intensieve bewerking. Hier kan een wat hogere mineralisatie en vervolgens uitspoeling plaats hebben gevonden, maar de opbrengstniveaus waren ook het hoogst bij ploegen, dus een grotere onttrekking ligt meer voor de hand.

De lage waterinflitratie bij het ploegsysteem met rogge als groenbemester is verbazend, aangezien rogge als goede bewortelaar geldt. Mogelijkerwijs heeft rogge als vanggewas na maïs toch te weinig kans om een goed wortelgestel te ontwikkelen voor de volgende maïsteelt en verklaart dat de lage gevonden waarde. In het Limburgs systeem en no till waren de infiltratiewaardes hoger wat kan worden verklaard door de woelbewerking die jaarlijks plaats vindt. Dat de laagste infiltratiewaarde werd gevonden in de nieuw ingezaaide grasmat voor 2013 is mogelijk verklaard doordat voor het zaaien geen hoofdgrondbewerking

plaats vond, alleen een zaaibedbewerking met de rotorkopeg. Eventuele storende lagen zijn daarmee niet gebroken. Overigens vond de waterinfiltratiewaarneming half december plaats bij 38% bodemvocht, wat dicht bij het verzadigingspunt ligt.

De monstername voor regenwormtellingen vond begin november plaats. Opvallend – juist vanwege de geringe waterinfiltratie – is het hoogste aantal regenwormen (inclusief juveniele exemplaren) bij gras voor 2013, en binnen de aantallen volwassen wormen (juveniele exemplaren zijn niet determineerbaar) het grote aantal pendelaars.

Bij de broeikasgasmetingen gaf het gras voor 2013 de hoogste waarde voor CO2, niet betrouwbaar verschillend van de Proterra-onderzaai. Deze waarden laten zich goed verklaren door de gewasactiviteit op dat moment, terwijl deze in de andere veldjes (vrijwel) afwezig was. In de achtergrondemissie werd geen verschil gemeten tussen de systemen.

6

Discussie en conclusies onderzoek 2012

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de getoetste teeltsystemen op de verschillende locaties met elkaar vergeleken en bediscussieerd. Elke onderstaande paragraaf beschrijft de gemeten verschillen en overeenkomsten per aspect van een teeltsysteem en sluit af met aandachtspunten voor vervolgonderzoek in 2013 of een algemene conclusie betreffende dit systeem.

In document Duurzaam bodembeheer maïs (pagina 56-59)