• No results found

4. Resultaten

5.2. Discussie

De derde deelvraag was gericht op een interpetatie van de gevonden definities en beschrijvingen van beleid. Er is geconcludeerd dat het neoliberale discourse nog steeds duidelijk te herkennen in de discussies rond de participatiesamenleving. De beleidsteksten die zijn onderzocht lijken erop te wijzen dat de huidige betekenis van eigen verantwoordelijkheid nog steeds gedefinieerd is op neoliberale wijze, maar dat de manier van controle op de invulling van eigen verantwoordelijkheid en actief burgerschap anders is georganiseerd dan voorheen. Bovendien blijken de doelen omschreven in beleid, de definities van problemen en de rollen die de burger ‘moet’ invullen eerder te zijn versterkt dan te zijn veranderd.

76

Aan beleidsmakers wil ik aanbevelen dat participatiebeleid zeer ‘ruim’ moet worden omschreven. De gemeente moet losgelaten worden wil decentralisatie leiden tot een lokale en unieke aanpak. Daarbij zouden wel spelregels moeten worden gesteld voor gemeenten, bijvoorbeeld dat de burger beschermd moet worden tegen de macht van de marktpartijen. Frissen (2003) pleit voor maatschappelijke autonomie (naast dat hij pleit voor ontregeling, ongelijkheid en verschil ), maar gebaseerd op de resultaten is het vermoeden dat het bereiken van een beschermende maatschappelijke autonomie op dit moment niet mogelijk is, doordat het neoliberale denkkader en de neoliberale handelswijze nog te dominant aanwezig is en bepaald hoe wij vanzelfsprekend onszelf en anderen besturen. Er is dus een zekere mate van maatschappelijke discipline nodig om het neoliberale discourse (ook op lokaal niveau) achter ons te laten.

Er moet bij het opgeven van politieke machten en invloeden een bescherming van de zwakkere blijvend gefaciliteerd worden, zeker nu de private markt (nog) zo verweven is met het publieke domein. Want waar ‘ leegte’ ontstaat ( bij het geven van eigen verantwoordelijkheid of verantwoordelijkheid aan de gemeente) is er binnen de kortste keren een marktpartij die de leegte ‘efficient’ wil opvullen. Wat uit dit onderzoek is gebleken is dat activeringsbeleid vooral gericht is op de ‘kwetsbare’ burger. Hoewel het bieden van kansen en het ‘helpen’ naar werk op zichzelf geen verkeerde prioriteiten zijn kunnen ze dat wel worden als deze kansen en mogelijkheden leiden tot een diskwalificatie en uitsluiting van de mensen die vervolgens ‘nog steeds niet voldoende’ participeren.

Ik pleit voor bedachtzaamheid en een kritische houding als politici of beleidsmakers spreken over kansen en mogelijkheden. Opvallend was het feit dat bij de aandacht naar het ‘wel kunnen’ het onvermogen en de afhankelijkheid van ‘de zwakkere’ in de doofpot werd gestopt.Dezelfde logica was te herkennen in de wijkaanpak, waarbij de aandachtswijk (notabene eerst gedefinieerd als probleemwijk - dat vonden de inwoners onterecht- ) geen aandacht kreeg als ‘unieke wijk’ maar onder de aandacht(controle) werd gesteld om vervolgens de ‘afwijkende’ burgers in een soort van ‘regime’ (al dan niet zachtaardig) tot betere en meer functionele burgers te maken. De logica die in meerdere contexten terugkwam bleek weer te geven dat aandacht vaak het tegengestelde van acceptatie betekent.

Zolang het verschil en de disfunctionaliteit wordt uitgebannen wordt de ‘fundamentele verandering’ tegengehouden. Beleid kan niet gericht zijn op ‘een beetje efficientie’ en ‘een beetje inefficient maar moreel gedrag’.

77

Ik pleit dus, op basis van de conclusie dat het beleid nu vaak tegengestelde doelen verwoord, voor eerlijkheid, duidelijkheid en eenduidigheid in beleidsomschrijvingen.Een driedelige argumentatie wekt eerder argwaan, onduidelijkheid en verzet dan vertrouwen of mogelijkheid tot debat.

Uit de resultaten bleek dat het decentralisatiebeleid ook streeft naar een integrale aanpak (op lokaal niveau). In de zorg zijn er discussies geweest over de rol van de verzekeraar bij de keuzes die worden gemaakt betreffende de behandeling en zorg voor de patiënt.Omdat de private sector juist op lokaal (en regionaal) niveau in de huidige tijd een belangrijke rol speelt in het publieke domein, gecombineerd met de wetenschap dat de gemeente zijn nieuwe taken met minder budget moet uitvoeren heb ik mijn zorgen over de ‘participatieruimte’ die overblijft voor de publieke burger in de lokale context.

Het huidig beleid geeft aanleiding tot reflectie en bezorgdheid wegens de veronderstelling dat de private actor zoals een verzekeraar een dominante rol gaat spelen in de beleidskeuzes die worden gemaakt op lokaal niveau. Dan is het uiteindelijk niet de burger die meer eigen regie voert, maar moet de burger zijn regie voeren door zich privaat afhankelijk te maken van de private actoren. De burger moet dan een slimme ‘onderhandelaar’ zijn om zijn rechten te beschermen. Ik ben bang voor een radicalisering van de nieuw publiek management – aanpak. Dat betekent dat het neoliberalisme en het neoliberale discours in de context van het participatiebeleid dan wordt geïntensiveerd door een toename aan private keuzes en strategieën op lokaal niveau. Om dat tegen te gaan is een breder budget nodig voor gemeenten en moet er goed nagedacht worden over de rol van de verzekeraar, en of de verzekeraar wellicht op lokaal niveau (door burgers zelf georganiseerd) een plaats kan innemen. De ‘verzekering’ is uiteindelijk ook een neoliberale uitvinding, zeker op de grote schaal hoe deze nu nationaal en onpersoonlijk is georganiseerd.

Het neoliberale discours wordt gekenmerkt door haar streven naar zekerheid en meetbaarheid. Daarbij is zichtbaar dat in de huidige tijd een vanzelfsprekendheid is ontstaan van de gang naar het recht. Het is ook heel gangbaar dat een privaat oordeel, een berekening van het Sociaal Cultureel Planbureau, het Bureau van de Statistiek of een uitkomst van een onderzoek door het RijksInstituut voor de Volksgezondheid wordt gebruikt als argument voor de noodzakelijkheid van beleidsinterventie. Mijns inziens moet hier veel gereserveerder mee om worden gegaan, omdat beleid de uitkomst is van een politiek spel, een democratisch debat en daardoor deze antwoorden (toch ) niet sluitend zijn.

78