• No results found

IIII. Een goede visser draagt zorgt voor de zee

5. Discussie en conclusie

Dit laatste hoofdstuk besluit met zowel een discussiërende en een concluderende beschouwing van mijn verzamelde data en analyse. In het eerste deel bespreek ik mijn bevindingen en analyse aan de hand van de gebruikte theorie, die leidend is geweest voor mijn manier van onderzoeken en interpreteren van datgene wat plaatsvond tijdens mijn veldwerk. Hierin beschouw ik de vissersrealiteit aan de hand van de meervoudige existerende natuur, zoals beschreven in mijn theoretisch kader, en probeer de spanning tussen overheid en visser hiertoe te verklaren. In het tweede deel van dit hoofdstuk bespreek ik de geformuleerde hoofdvraag en deelvragen die het onderzoek structureren. Dit deel heeft een meer samenvattende strekking en geeft besluitend antwoord op de onderzoeksvragen.

Op basis van de verzamelde data, de analyse van deze data en mijn bevindingen, veronderstel ik dat de spanning tussen de overheid en de vissers voortkomt uit een diepgeworteld verschil in de realiteit die beide partijen hanteren. Dit verschil is te bevatten door het onderscheiden van een meer verkozen (ecologische en economische) realiteit van bestuursorganen en een doorleefde realiteit van de visser. Desalniettemin is mijn onderzoek niet gericht op het begrijpen van een realiteit van overheidsorganen, waardoor ik hier niet doorgrondende uitspraken over kan doen.

Nochtans veronderstel ik dat de uiteenlopende vormen van realiteit die de beide partijen hanteren kan worden beschouwd als een aansluiting op de theorie van Anders Blok (2011), die een meervoudigheid van de existentie van de natuur beargumenteert. Hoewel mijn onderzoek zich niet expliciet richt op de overeenstemmende betekenis van de natuur als realiteit, stel ik dat de natuur alsmede de (Noord-)zee, een belangrijk onderdeel uitmaakt van de vissersrealiteit. Op basis van de analyse, gemaakt in deze scriptie, kan de realiteit van vissers worden beschouwd als een vergelijkbare vorm van een cosmogram, als figuur van een interpretatie van de kosmos, zoals beschreven door Blok (2011). Deze verschilt met het cosmogram dat naar voren komt uit beleidsstukken, waarmee ik het bestaan van multi-naturalism (zoals geformuleerd door Blok) onderschrijf. Ik veronderstel dat de realiteit van overheidsinstanties en hoe deze naar voren komt uit deze beleidsstukken, bovenal uitgaat van een uniforme existentie van ‘de’ Noordzee, en daarmee uitgaat van een universele existentie van de natuur, zoals beschreven door Blok (2011) aan de hand van de theorie van Latour.

Een realiteit die uitgaat van een uniform existerende natuur (alsmede de Noordzee) zou dan kunnen stroken met de overtuiging deze natuur te kunnen handhaven vanuit een overkoepelend beleidsplan zoals dat van kracht is in het Noordzeegebied. Een dergelijk plan verschilt substantieel met de

interpretatie die vissers hebben van de zee, die vormgeeft aan hun realiteit van onbegrepen dynamiek van de Noordzee.

Van belang is om op te merken dat de vissers zelf geen onderdeel uitmaken in het bespreken van het mogelijke bestaan van een meervoudige existerende natuur. Het afwijken van de vissersrealiteit van die van bestuursorganen geeft aanleiding om het bestaan van een meervoudige existentie van natuur – alsmede realiteit – te veronderstellen.

Het duiden van de vissersrealiteit aan de hand van de theorie van Law (2004), centreert deze discussie naar de onderdelen die absent en present zijn in de interpretaties van de vissers van de zee. Op basis van de verzamelde data gedurende mijn veldwerk en mijn analyse van een vissersrealiteit, veronderstel ik dat elementen die in de eerste plaats te herkennen zijn onderdeel uitmaken van hetgeen dat present is. Gedurende het onderzoeken van de vissersrealiteit, middels het concentreren op hun handelingen en de vispraktijken [lees Laws voorgestelde focuspunten], werd mij duidelijk dat de realiteit van de vissers kan worden geduid door het doorgronden van deze praktijken: het repareren van de netten, het beoordelen bij het zien en vasthouden van vis, aanwijsbare grenzen en lijnen op het beeldscherm van navigatiesystemen, et cetera. Toch veronderstel ik dat de besproken grenzen, regelgeving en

beleidsinterventies, ondanks de aanwijsbaarheid in de kaart van de Noordzee (zoals kaart 1, 2 en foto 8) en daarmee een present onderdeel, ook een absent onderdeel vormen van de vissersrealiteit. In het vrije

uitzicht over de uitgestrekte watermassa gedurende de week op zee zijn deze gestelde beperkingen namelijk niet aanwijsbaar. Het is enkel iets dat bestaat in de interpretatie en voorstelling van de visser. Voor het ontrafelen van de onderdelen die kunnen worden gezien als absent binnen de vissersrealiteit is echter meer verdieping nodig. Law (2004) verdeelt deze niet-fysieke onderdelen in twee vormen, die ik in dit onderzoek vertaal naar hetgeen wat fysiek afwezig is maar wordt beschreven en daarom onderdeel is van de vissersrealiteit, en hetgeen wat afwezig is doordat het wordt genegeerd of weggedrukt door de visser. Dit eerstgenoemde onderdeel is in de realiteit van vissers aanwijsbaar als, bijvoorbeeld, de procedure van het handelen in visquota, regelgeving omtrent het gebruik van de pulstechniek, de aanlandplicht, et cetera. Maar ook het gevoel van vrijheid, vissersbekwaamheid, zorg om

bedrijfsopvolging, voortdurende controle en monitoring, het gebruik van termen uit regelgeving, kennis over vissen en de Noordzee zijn fysiek afwezige elementen, die daarentegen wel degelijk onderdeel uitmaken van de realiteit van vissers.

De tweede vorm van een absent onderdeel, binnen de interpretaties van de natuur (een element is afwezig in een realiteit doordat het wordt ‘weggedrukt’ (Law, 2004)) is, bijvoorbeeld, het standpunt dat vissers hebben ten aanzien van klimaatverandering. Hierbij suggereer ik niet dat vissers

klimaatverandering negeren of ontkennen. De verschillende wijzen waarop overheidsorganen en vissers de zee duiden en de resulterende manier waarop het onderdeel uitmaakt van ‘hun’ realiteit ligt ten grondslag aan het verschillend interpreteren van klimaatverandering. Op deze manier wordt klimaatverandering niet genegeerd of weggedrukt door de vissers: het veranderen van de zee wordt op een andere wijze geduid dan door overheidsorganen.

Ik veronderstel dat een gegeven term ‘klimaatverandering’ (zoals ik heb gebruikt in de introductie van mijn onderzoek en zoals wordt besproken in de noodzaak voor energietransitie in de vorm van

windparken in de Noordzee) is daarmee een term uit een andere realiteit dan die van de vissers. Dit zou eveneens een verklaring kunnen vormen voor het ongemakkelijk gevoel dat ik kreeg bij het stellen van vragen aan de vissers over klimaatverandering en het bespreken van ‘de’ natuur gedurende mijn veldwerk. Deze term sluit niet aan bij, of liever, lijkt geen onderdeel van, de realiteit van vissers. Conclusie

Bij het onderzoeken van de realiteit van de visser, beschreven in deze scriptie, stond de volgende onderzoeksvraag centraal en structureerde het onderzoek:

Kan het begrip van de realiteit van de visser een verklaring geven voor de spanning tussen vissers enerzijds en beleidsmakers anderzijds?

Om een zo een volledig mogelijk antwoord te kunnen geven op deze vraag heb ik een week veldwerk gedaan op een visserskotter, met als doel een etnografische analyse te maken van de realiteit van de visser. Het in kaart brengen van een realiteit van vissers heb ik verder gestructureerd aan de hand van de volgende drie deelvragen: Hoe wordt de vis gevangen? Wat zijn de elementen van de vissersrealiteit? En hoe penetreert wetgeving in de realiteit van vissers?

In deze paragraaf geef ik aaneensluitend antwoord op de deelvragen, waarna ik een concluderend antwoord geef op de centrale hoofdvraag.

De vis wordt gevangen volgens de interval-tijdsbesteding die het resultaat is van een efficiënt ingegeven logica, en wordt opgebouwd vanuit enerzijds de noodzaak voldoende rust te geven aan de visser en anderzijds een optimum na te streven van de hoeveelheid vis die in de netten kan worden gevangen. Het vangen van de vis gaat volgens de voorschriften en regulatie. De viskwaliteit, vissoort, vislengte,

vistechniek, vismethode, visgebieden, gestelde grenzen en afgeschermde gebieden,

monitoringssystemen, et cetera, zijn bepalende onderdelen die zijn ingegeven door wetgeving. Het navigeren naar de visgronden en het netten repareren zijn eveneens belangrijke onderdelen binnen de vispraktijken aan boord.

De tweede deelvraag luidde als volgt: Wat zijn de elementen van de vissersrealiteit? Dit is een vraag waarvoor een diepere uitleg nodig is. Aan de hand van de verzamelde data en bevindingen tijdens het veldwerk heb ik de belangrijke onderwerpen die werden beschreven door de vissers en geobserveerde

vispraktijken gecategoriseerd in vier elementen die deel uitmaken van een vissersrealiteit: het vissersberoep en identificatie; concurrentie en spel; de kennis van de zee, onderverdeeld in

vissersbekwaamheid als waardeoordeel en het navigeren naar de visgronden; en het zorg dragen voor de natuur waarin gevist wordt.

De elementen die vormgeven aan de realiteit die vissers interpreteren zijn voor een groot deel

onderdelen van het doorleven van het vissen op zee en daarnaast onderdeel van vissersbekwaamheid: de complexe kennis die nodig is voor het kunnen navigeren naar de visrijke gebieden, om goede

vangsten te genereren. De vissers beschouwen de zee als veranderlijk en onbegrepen, omdat ondanks de jarenlange ervaring in de visserij, het altijd onzeker blijft of de vis daadwerkelijk genesteld ligt op de verwachte plaats. Het vissen in de Noordzee wordt door de vissers beschouwd als een jagersvrijheid, waarbij er een spel van concurrentie wordt gespeeld met andere vissers en een ánder spel met de veranderlijke elementen van de zee, die de plaats van visgronden steeds doen verplaatsen. De laatste onderzoeksvraag, aansluitend op de centrale hoofdvraag in dit onderzoek, luidde: Hoe penetreert wetgeving in de realiteit van vissers? Zoals duidelijk wordt uit de elementen die onderdeel uitmaken van de realiteit van vissers, heeft iedere afzonderlijke overheidsinterventie in de visserij en diepgaande invloed op de vissersrealiteit. Het implementeren van windparken, de gestelde visquota, de regelgeving en publicaties rondom aanlandingsplicht en pulstechniek, de beschermde gebieden en de vraag naar vis in de markt zijn de onderdelen die vanuit bestuursorganen vormgeven aan de

Nederlandse kottervisserij en daarmee de realiteit die de vissers hebben van het beroep en de zee. Ik stel dat deze gegeven interventie en het doordringen van wetgeving in de vissersrealiteit resulteren in vier belangrijke tegenstellingen tussen de overheid en vissers.

De eerste tegenstelling, die tevens besproken en verhelderd wordt in de voorgaande discussie, betreft het verschil in het begrip van dezelfde termen om Noordzee aan te duiden: veranderingen in de zee, zoals het opwarmen van watertemperatuur, worden door de vissers gezien als onderdeel van de dynamiek van elementen in de zee. Deze dynamiek blijft door de vissers onbegrepen. Ik veronderstel dat temperatuurstijging van de Noordzee door overheidsinstanties eerder wordt beschouwd als resultaat van klimaatverandering. Het fungeert als een maatstaf voor de noodzaak tot aanpassing aan klimaatverandering, bijvoorbeeld in de vorm van het uitbreiden van windmolenparken. Ik stel dat het uiteenlopen van het begrip van deze termen bijdraagt aan de spanning tussen overheid en vissers. De tweede tegenstelling die mij opviel gedurende het onderzoek, en die invloed kan hebben op het uiteenlopen van realiteiten, is de manier waarop kennis over de zee wordt opgedaan, en dus hoe de realiteit van beide partijen wordt opgebouwd. De kennis van de natuur waarover vissers beschikken, wordt steeds meer opgedaan via innovatieve technologische systemen. Daarentegen worden de

vangsten nog steeds met de hand gesorteerd en gestript en worden netten met de hand gerepareerd. Op basis van het gesprek met Kraan, stel ik dat een realiteit van de visser het resultaat is van individueel doorleefde praktijken die noodzakelijk zijn voor het vangen van vis (Kraan, 2018). Ik veronderstel dat de visser een individuele binding ontwikkelt, door het wekelijks blootgesteld zijn aan de natuurlijke elementen die hem als mens beïnvloeden. Dit staat in tegenstelling tot de wijze waarop de overheid kennis over de zee vergaart en reproduceert in een beleidsplan: deze kennis is gebaseerd op

monitoringsdata en berekeningen. Een individuele binding met de zee is niet van toepassing in wetgevingsstukken.

Een derde tegenstelling die leidt tot spanning is het verschil in interpretatie van de Noordzee als aanpasbaar en bruikbaar gebied, zoals – mijns inziens – spreekt uit regelgeving en

ontwikkelingsplannen voor het Noordzeegebied enerzijds, en anderzijds het beschouwen van de Noordzee door vissers – ondanks hun jarenlange doorleefde ervaring – als een ondoorgrondelijk, dynamische gebied.

Aan de hand van het gesprek dat ik voerde met Kraan, veronderstel ik dat het presenteren van het Noordzeegebied als ‘maakbaar’ leidt tot een indirecte ondermijning van de kennis die de vissers hebben van het gebied (Kraan, 2018). Dit valt te illustreren met de volgende vraag: hoe kan een overheidsorgaan volledig grip hebben op dit gebied, terwijl één van de actiefste groepen gebruikers van de zee, de vissers

zelf, de Noordzee niet volledig doorgronden?

Een laatste tegenstelling die de spanning tussen de overheid en de visserij zou kunnen verklaren, is de controverse tussen de vrijheid die de vissers getuige hun beschrijvingen ervaren op de open zee en de toenemende regulatie binnen de visserij die wordt ingebracht door bestuursorganen. Ik veronderstel dat het uitkijken op de open zee de vissers confronteert met het steeds verder beteugelen van hun

vissersberoep en de jagersvrijheid die zij beschrijven.

De spanning tussen overheid en vissers komt mijns inziens voort uit een diepgeworteld verschil in de realiteit die beide partijen veronderstellen. Hiermee stel ik eveneens dat ik de hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek bevestigend kan beantwoorden: het begrijpen van de realiteit van de visser kan een verklaring geven voor de spanning die tussen de overheid en de hedendaagse kottervisserij bestaat. Hier vanuit gaande, adviseer ik overheidsorganen zoals de Nederlandse overheid en de Europese Commissie om bij het ontwerpen van ontwikkelingsplannen in de ruimtelijke omgeving, de aandacht te vestigen op sociaalecologische relaties die van toepassing zijn in deze ruimte. Verdiepend onderzoek zou, mijns inziens, moeten worden gedaan naar hoe de relaties tussen mens en natuur tot stand komen. Dit zou niet enkel meer inzicht genereren in de vormen van verbindingen die mensen hebben met natuur, maar eveneens fungeren als een instrument voor het gegrond en inclusief vormgeven van deze ontwikkelingsplannen.

Kritische beschouwing

Een aantal punten van kritiek zijn belangrijk om in het achterhoofd te houden bij het lezen van mijn scriptie. Allereerst is de keuze van vissers die ik heb opgenomen in het onderzoek selectief verlopen, ondanks dat ik probeerde zo aselectief mogelijk te zijn, binnen de Nederlandse kottervisserij. Door de vissers te benaderen via het medium Twitter, ben ik grotendeels uitsluitend in contact gekomen met vissers en visserijen die eveneens zijn aangesloten bij de EMK (Eendracht Maakt Kracht), de

activistengroep binnen de Nederlandse visserij die zich hard maakt voor haar rechten.

Vissers die hierbij zijn aangesloten, lijken de ideale informanten bij het benaderen en plaatsen van de visserij in meer complexe kwesties, met betrekking tot visserij. Niettemin is deze groep per definitie politiek betrokken, en zich bewust van politieke zorgen en hun positie in ruimtelijke planning. Door via Twitter de visserijgemeenschap te benaderen had mijn steekproef van informanten betrekking op een meer politiek betrokken groep.

Zoals beschreven in paragraaf 4. 2. 1, viel het mij in het begin van mijn veldwerk op dat ik het moeilijk vond om mijn eigen perceptie en positie op de achtergrond te stellen. Omdat ik zelf een sterke mening heb over wat de natuur voor ons, mensen, zou moeten betekenen en vind dat we met meer zorg zouden moeten omgaan met onze natuur, vond ik het moeilijk om dit los te laten. Iets wat ik niet verwachtte: ik veronderstelde dat ik een open houding had ten aanzien van de standpunten en realiteit van de vissers. Bovendien ging ik ervan uit dat de vissers zich sterk bewust waren van de

klimaatveranderingsproblematiek. Ik was in de veronderstelling dat mensen die meer fysiek in

aanraking zijn met de natuur (bijvoorbeeld zoals de vissers in fysiek contact zijn met de natuur door het halen en verwerken van vis midden op zee) een sterker bewustzijn hebben van de ernst hiervan. Deze veronderstelling moest ik al vroeg in de week verwerpen, omdat, zoals blijkt uit mijn onderzoek, vissers klimaatverandering niet normeren zoals ik dat doe.

Wanneer ik een soortgelijk onderzoek zou doen, zou ik mijn deelvragen meer specifiek maken. De eerste deelvraag vraagt enkel om een antwoord naar het beschrijven van empirische data, terwijl deze presentatie van data een vereiste is van inzichtelijk onderzoek doen en dus een vanzelfsprekendheid. De ruimte voor deelvragen zou ik in een vervolgonderzoek gebruiken voor specifiekere, functionelere vragen.

Ten slotte wil ik een kanttekening maken bij mijn afwisselende gebruik van de termen natuur, zee, de mariene omgeving en het Noordzeegebied. In mijn onderzoek bedoel ik hier hetzelfde mee, maar ik ben in het gebruik van deze termen onvoldoende consequent geweest. De zee impliceert namelijk niet automatisch de natuur en het mariene gebied is mijns inziens een onvoldoende specifieke omschrijving van de Noordzee. Ik had daarom consistenter moeten zijn in het gebruik van deze termen. Ook snijd ik, door het gebruik van deze termen, de realiteit van de vissers toe op een realiteit die zich toespitst op uitsluitend dit gebied. Op deze manier zijn de beschrijvingen van de realiteit van vissers en de conclusies die ik hierover trekt in de discussie enigszins gestuurd middels mijn onderzoeksrichting. Dit onderzoek omvat mijns inziens maar een klein onderdeel van datgene wat niet duidelijk is in de spanning tussen overheidsinstanties en de visserij. Wat de realiteit is van een gekozen ontologie van overheidsinstanties, zoals ik heb beschreven in het theoretisch kader, zou een interessante studie zijn die aansluiting geeft op mijn onderzoek. Bovendien richt mijn onderzoek zich meer op de realiteit die de visser heeft van de natuur en de zee waarin hij vist. Het uitzoeken van hoe andere aspecten invloed hebben op die realiteit, zou eveneens een interessante aanvulling zijn op mijn onderzoek. Bijvoorbeeld door het beschouwen van de visser door een sociaal-constructivistische lens.

Bij het analyseren van bestaande theorie die bruikbaar zou zijn voor het onderzoeken van de visser, werd mijn aandacht niet zelden getrokken door theorieën die representaties van natuur gebruiken met betrekking tot politiek rondom milieubeheer (bijvoorbeeld hetgeen wat Mol beschrijft als ontologische politiek (Mol, 1999)).

Het verbinden van een realiteit die wordt aangehouden in regelgeving en het representeren van de natuur in de Noordzee en hoe deze natuur zou moeten worden gehandhaafd, zou een startpunt kunnen zijn voor een onderzoek dat verder inzicht geeft in de kwesties die ik heb beschreven in deze scriptie.

Nawoord

Ten slotte wil ik mijn dank betuigen aan een aantal mensen die mij hebben geholpen bij het doen van mijn onderzoek en het schrijven van deze scriptie. Als eerste bedank ik de schipper, bemanning en voormalige eigenaar van de kotter waar ik op mocht meevaren, om het veldwerk te doen voor mijn onderzoek. Alle openheid, verhalen, tijd en energie die ze in mij hebben gestoken hebben mij heel erg geholpen in het inzichtelijk krijgen van hun beroep. Zonder de mogelijkheid om mee te varen was mijn

GERELATEERDE DOCUMENTEN