• No results found

In dit hoofdstuk worden in paragraaf 5.1 de resultaten uit dit onderzoek geïnterpreteerd, de beperkingen van dit onderzoek benoemd en suggesties gedaan voor vervolgonderzoek. In paragraaf 5.2 wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag ‘Wat is het effect van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie?’.

5.1 Discussie

5.1.1 Discussie hypothese 1

In dit onderzoek is niet naar voren gekomen dat werknemers die zich in een latere fase van organizational tenure bevinden, een hogere mate van autonome motivatie hebben dan werknemers die zich in een eerdere fase van organizational tenure bevinden. Hypothese 1, zoals vermeld in paragraaf 2.2.1, is op basis van de resultaten niet aanvaard. In dit onderzoek is gesuggereerd dat de mate waarin wordt voldaan aan het gevoel van competentie hoger is bij werknemers in de latere fases van organizational tenure dan in eerdere fases. Hoe meer wordt voldaan aan de basisbehoeften, des te groter is de kans op een hoge mate van autonome motivatie. De mate waarin wordt voldaan aan de basisbehoefte competentie is niet gemeten in dit onderzoek, waardoor deze noodzakelijke tussenstap in de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie ontbreekt in de empirische analyse.

Verder zijn respondenten in dit onderzoek onderverdeeld in de verschillende fases op basis van organizational tenure en hiermee zijn bepaalde kenmerken aan deze werknemers gekoppeld. Een mogelijke verklaring voor het gebrek aan significante resultaten voor hypothese 1 is dat kenmerken van een bepaalde fase van organizational tenure zich ook in andere fases voordoen. Een werknemer in de advancement fase zou zich bijvoorbeeld al kunnen hebben bewezen in opdrachten met grote verantwoordelijkheid, wat een kenmerk is van de maintenance fase. Dit zou kunnen betekenen dat de mate waarin is voldaan aan het gevoel van competentie bij deze werknemer in de advancement fase groter kan zijn dan in dit onderzoek wordt verwacht.

Wat is opgevallen tijdens de analyse is dat leeftijd wel een significante positieve relatie heeft met de mate van autonome motivatie, terwijl dit niet het geval is bij de fases van organizational tenure. Dit is opmerkelijk omdat de gemiddelde leeftijd onder de respondenten in de establishment fase het laagst was en in de maintenance fase het hoogst. Dit gegeven is bevestigd door de significante positieve correlaties van leeftijd met EvsA en AvsM. Hieruit blijkt dat leeftijd een betere voorspeller is van de mate waarin men zich autonoom gemotiveerd voelt, dan de fase waarin werknemers zich bevinden.

5.1.2 Discussie hypotheses 2a tot en met 2d

Hypotheses 2a tot en met 2d, zoals vermeld in paragraaf 2.3.1, zijn op basis van de resultaten niet aanvaard. Er is namelijk geen empirisch bewijs gevonden voor het verwachte modererende effect van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. In

33 dit onderzoek wordt verondersteld dat werknemers door middel van bepaalde management controls hun organisatorische rol beter kunnen begrijpen. Dit zou werknemers competenter kunnen laten voelen, waardoor er een versterkend effect werd verwacht van bepaalde management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. Daarnaast wordt verondersteld dat boundary systems afbreuk kunnen doen aan het gevoel van autonomie in de advancement fase en de maintenance fase. Ditzelfde effect wordt verondersteld bij diagnostic control systems in de establishment fase. Door deze management controls kunnen werknemers zich minder autonoom voelen, waardoor er een afzwakkend effect wordt verwacht van deze management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. Net als voor hypothese 1 is er bij de veronderstelde modererende effecten van management controls een stap overgeslagen, namelijk het meten van de basisbehoeften. Het gebrek aan empirisch bewijs voor het modererende effect van management controls is vermoedelijk deels veroorzaakt door het niet meten van de mate waarin is voldaan aan de basisbehoeften competentie en autonomie voor autonome motivatie.

5.1.3 Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Een eerste beperking is reeds benoemd, namelijk het niet meenemen van de mate waarin is voldaan aan basisbehoeften voor autonome motivatie. Hieronder worden andere beperkingen van dit onderzoek benoemd.

De relatief kleine steekproef in dit onderzoek is een beperking en een mogelijke oorzaak van het gebrek aan significante resultaten. Ten opzichte van grote steekproeven is er bij relatief kleine steekproeven een grotere kans op een type 2 fout, waarbij een alternatieve hypothese ten onrechte niet aanvaard wordt (Nunnally J. , 1960). In dit onderzoek is er geprobeerd de kans op een type 2 fout te beperken door middel van het gebruik van de bootstrapmethode.

Verder voldoen alle constructen aan de minimale acceptatienorm voor Cronbach’s alpha van 0.5, maar Cronbach’s alpha’s tussen de 0.5 en 0.8 worden als enigszins discutabel gezien betreffende de mate van betrouwbaarheid. In dit onderzoek vallen meerdere constructen in deze categorie. Een reden voor de lage Cronbach’s alpha’s kan de relatief kleine steekproef zijn die in dit onderzoek gebruikt is. Een andere mogelijke reden voor de lage Cronbach’s alpha’s is dat respondenten bepaalde vragen niet goed hebben begrepen. Wanneer er sprake is geweest van misinterpretatie van de vragen kan er afgevraagd worden of het vertalen van de vragenlijsten goed is gegaan.

Tot slot is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een kettingbriefconstructie om door middel van de persoonlijke contacten van onze contactpersonen binnen de organisaties een groter aantal respondenten te genereren. Vragenlijsten worden over het algemeen niet door alle benaderde werknemers ingevuld. De kans is aanwezig dat de groep van non-respondenten serieus verschilt van de groep respondenten (Smith, 2014), wat een indicatie is van non-response bias. Doordat er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een kettingbriefconstructie kan niet worden nagegaan welke werknemers de vragenlijst

34 wel of niet hebben ingevuld. Dit maakt het niet mogelijk om na te gaan of er in dit onderzoek sprake is van non-response bias.

5.1.4 Suggesties voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek heeft zich gericht op het effect van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. Op basis van dit onderzoek kunnen er een aantal aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.

Allereerst, dit onderzoek heeft niet aangetoond dat werknemers die zich in een latere fase van organizational tenure bevinden, een hogere mate van autonome motivatie hebben dan werknemers die zich in een eerdere fase van organizational tenure bevinden. Daarnaast heeft dit onderzoek niet aangetoond dat er een modererend effect is van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat de basisbehoeften van autonome motivatie niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Vervolgonderzoek kan door het meenemen van de basisbehoeften van autonome motivatie in de analyse meer inzicht geven in de verwachte relatie tussen organizational tenure, de mate van autonome motivatie en management controls.

Hoewel er geen modererend effect is gevonden van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie, is er wel een positieve correlatie gevonden tussen management controls en de mate van autonome motivatie. Vervolgonderzoek kan zich richten op de mogelijke directe effecten van management controls op de mate van autonome motivatie.

Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat leeftijd positief gerelateerd is aan de mate van autonome motivatie. Vervolgonderzoek kan zich richten op het effect van leeftijd op de mate van autonome motivatie, met daarbij de mate waarin wordt voldaan aan de basisbehoeften van autonome motivatie als tussenliggende schakel.

Tot slot is er in dit onderzoek sprake van een kleine steekproef, wat mogelijk de uitkomsten negatief heeft beïnvloed. Daarom wordt voor vervolgonderzoek aangeraden om een grotere steekproef te genereren, waardoor de kans op een type 2 fout wordt verminderd.

5.2 Conclusie

Dit onderzoek heeft zich gericht op de vraag wat het effect is van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. De onderzoeksvraag is onderzocht door middel van een vragenlijstonderzoek onder werknemers binnen publieke organisaties. Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van gevalideerde vragenlijsten die zijn vertaald naar het Nederlands. Het onderzoek heeft zich gericht op werknemers van publieke organisaties, die een bepaalde mate van creativiteit nodig hebben voor het uitvoeren van hun taken. De werknemers van deze organisaties zijn

35 voor dit onderzoek benaderd voor het invullen van de vragenlijst door middel van een kettingbriefconstructie.

Op basis van literatuur aangaande organizational tenure, de mate van autonome motivatie en management controls zijn er hypotheses opgesteld, waarvoor zie paragrafen 2.2.1 en 2.3.1. Er is gebruik gemaakt van een lineaire regressieanalyse en een moderator analyse voor het testen van deze hypotheses.

Ten eerste kan niet worden aangetoond dat werknemers die zich in een latere fase van organizational tenure bevinden, een hogere mate van autonome motivatie hebben dan werknemers die zich in een eerdere fase van organizational tenure bevinden. Hypotheses 1, zoals vermeld in paragraaf 2.2.1, dient hierom te worden verworpen.

Ten tweede, management controls beïnvloeden de relatie tussen de fases van organizational tenure en de mate van autonome motivatie niet. Hypotheses 2a tot en met 2d, zoals vermeld in paragraaf 2.3.1, dienen om deze reden te worden verworpen.

Het onderzoek geeft dus geen antwoord op de vraag wat het effect is van management controls op de relatie tussen organizational tenure en de mate van autonome motivatie. De vraag die gesteld dient te worden, is waarom significante effecten uitblijven. De voornaamste reden is gelegen in de beperking dat de mate waarin is voldaan aan de basisbehoeften van autonome motivatie niet is gemeten. Daarnaast zijn andere beperkingen in dit onderzoek van invloed geweest op de uitkomsten, namelijk de relatief kleine steekproef, relatief lage Cronbach’s alpha’s van de constructen en het niet kunnen nagaan of er sprake is van een non-response bias.

Vervolgonderzoek kan door het meenemen van de basisbehoeften van autonome motivatie meer inzicht geven in de verwachte relaties tussen organizational tenure, de mate van autonome motivatie en management controls. Andere suggesties voor vervolgonderzoek zijn het onderzoek van de mogelijke directe effecten van management controls op de mate van autonome motivatie, het effect van leeftijd op de mate van autonome motivatie en het vergroten van de steekproef.

36

GERELATEERDE DOCUMENTEN