• No results found

7. Conclusie en discussie

7.2 Discussie

7.2.1 Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek vraagt eigenlijk om een grondige analyse van alle deelnemers van de beide netwerken. Met de beschikbare middelen die voor een masterscriptie voorhanden zijn is het niet mogelijk gebleken meer interviews onder de deelnemers te houden. Een optie was om te focussen op één netwerk, echter was dan de mogelijkheid om meerdere netwerken te onderzoeken niet haalbaar. Daarom is ervoor gekozen het onderzoek te richten op twee van de zes onderscheiden landelijke beleidsnetwerken, te weten: de leden van de stuurgroep in het TBOV2040 en op een partij van elke categorie deelnemers uit de OV en Spoortafel. Het gaat ten koste van de generaliseerbaarheid, maar geeft wel de mogelijkheid het ov-netwerk en het TBOV2040 in een breder perspectief te onderzoeken en draagt bij aan de praktische waarde van dit onderzoek. Achteraf is ook gebleken dat het TBOV2040 en de OV- en Spoortafel veel op elkaar inhaken, waarmee de keuze om beide netwerken samen te onderzoeken goed is uitgepakt.

Zoals in de literatuur al naar voren kwam zijn netwerken veranderlijk. Metingen van vandaag kunnen morgen achterhaald zijn. Dit onderzoek geeft dan ook een indicatie voor de werking van de beide netwerken op dit moment. Zoals bij het TBOV2040 al duidelijk werd staan er grote ontwikkelingen te wachten die veel van het netwerk gaan vragen. Het is dan ook belangrijk te vermelden dat deze scriptie een weergave van dit moment is. Een evaluatie kan ook longitudinaal uitgevoerd worden in plaats van cross-sectioneel. Echter geldt ook hier dat de middelen daarvoor niet toereikend zijn.

7.2.2. Reflectie

Veelal wordt er in onderzoeken gebruik gemaakt van indicatoren die handvatten geven de theorie met de empirische data te koppelen. De indicatoren worden daarbij vaak geoperationaliseerd tot gekwantificeerde en dus meetbare indicatoren. In dit onderzoek is ervoor gekozen om met de indicatoren vooral aan te tonen wat er precies onderzocht wordt. De interviewvragen sluiten niet aan op de betreffende indicator, maar op het bovenliggende theoretische begrip. Vervolgens is er – door middel van ex post codering - gekeken of de betreffende indicator in het antwoord van de respondent voor komt. Aan de hand van datamatrixen zijn de interviews en documenten vervolgens geanalyseerd en met elkaar vergeleken.

Gedurende het onderzoek bleek dat het TBOV2040 toch meer een projectmatige/programmatische insteek heeft dan een netwerkbenadering. Dat betekent dat er in plaats van een netwerkanalyse ook een projectevaluatie op dit onderwerp mogelijk is. Ex-ante is aan de had van de kenmerken van het TBOV2040 beredeneerd dat ook een netwerkanalyse binnen het TBOV2040 mogelijk is en daarmee binnen dit onderzoek zou passen.

Het bestuurskundige begrippenkader dat is gebruikt is uitgebreid en heeft relatief veel aandacht voor de succesvoorwaarden van samenwerking. De valkuilen en hobbels die samenwerking evenzeer kenmerken worden daarin onderbelicht. Daarnaast valt op dat wetenschappers allemaal modellen en theorieën hebben ontwikkeld die duidelijk overlap met elkaar vertonen en soms leiden tot begripsverwarring. Dat heeft op zijn beurt geleid tot een uitgebreid theoretisch kader. Het begrippenkader met de dragende modellen van Emerson et. al. (2011) en Kickert, Klijn en Koppenjan (1997) heeft uiteindelijk geholpen met het opstellen van het conceptuele model, de vragenlijsten en de analyse van dit onderzoek. Het geconstrueerde conceptuele model bleek toepasbaar te zijn op dit onderzoek. De combinatie van het bestuurskundige governancemodel en de sociologische rol bleken goed bruikbaar om de samenwerkingsdynamiek in het netwerk te onderzoeken. Wel is er veel overlap waar te nemen tussen het netwerkmanagement en de andere procesmatige rollen.

7.2.3 Aanbevelingen literatuur en vervolgonderzoek

Vanuit het theoretisch kader zijn een aantal verbanden gelegd tussen verschillende theoretische concepten. Deze verbanden bieden in enkele gevallen aanleiding tot vervolgonderzoek. Het onderzoek biedt een aantal aanknopingspunten voor vervolgonderzoek.

Het eerste punt is onderzoek naar de invloed van hiërarchie en specifiek de principaal-agenttheorie in governance netwerken. Netwerken worden vaak in een adem genoemd met het New Public Governance, daarbij wordt verondersteld dat er geen tot weinig hiërarchie tussen de actoren is. Eerder onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat er wel degelijk ongelijkheid tussen actoren bestaat (Ansell & Gash, 2008; Klijn & Koppenjan, 2006). In het theoretisch kader is daarom ook verondersteld dat er waarschijnlijk sprake is van een hiërarchische relatie in de openbaar vervoernetwerken. Verwacht werd dat er een principaal-agent relatie tussen de concessieverleners en concessiehouders zou zijn. In de interviews met vervoerders en concessieverleners kwam deze relatie duidelijk naar voren. Afspraken buiten het netwerk om hebben invloed op de verhoudingen in het netwerk zelf zo bleek uit de betrokkenheid van vervoerders aan de verschillende tafels. Vervolgonderzoek zou de werkelijke invloed van hiërarchische contractrelaties op de resultaten van het horizontale netwerk kunnen duiden. Deze zijn in dit onderzoek niet duidelijk naar voren gekomen, mede omdat de focus van dit onderzoek op het proces ligt en niet op de resultaten. Onderzoek naar de machtsrelaties ligt in het verlengde van de startcondities in het samenwerkingsmodel van Ansell & Gash (2008, p. 550).

Het tweede aanknopingspunt is onderzoek naar het doel van een netwerk. De OV- en Spoortafel heeft laten zien dat er niet actief aan een opgave of probleem gewerkt hoeft te worden om een succesvol netwerk op te bouwen. Ook richt de OV- en Spoortafel zich niet alleen op beleidsopgaven, maar ook op uitvoeringsvraagstukken.

Daarmee hebben netwerken niet altijd één beleidsdoel nodig, daar waar dit in de gebruikte theorieën wel verondersteld wordt. Verder onderzoek kan uitwijzen wat de exacte voorwaarden zijn om een netwerk op te zetten en in stand te houden.