zoals geen vrouw, zoals geen tor of renpaard, oude Haig's en Sandy. O open you,
Adam, this is Phenil Isopropil Amine. Amen.
-De warmte pluist aan mijn lichaam. Dit is geen bed, geen kamer, geen stad meer
om te slapen. De Pres verlaat zijn lotusblad drijvend op de ogenvijvers van Yang
Gwi Fe, de keizerlijke courtisane. S t r a n g e F r u i t was zij aan de perebomen der
Tangdynastie. S t r a n g e F r u i t zijn wij - lieve Ruth Ellis - aan de naamloze bomen
der democratie. De schoonste vrouwen hangen als gebarsten vruchten in de bomen
van de late herfst.
Dit is mijn deel: de Pres ziet, maar wordt niet opstandig. Koel bloed in de aders. Kijk
in de spiegel, het gelaat van de Pres: op dit palet werden zwart met geel en geel met
wit vermengd. Tido ‘Pres’ Matta sliep van Nefrotete langs Yang Gwi Fe tot Bessie
Smith de eeuwen door. Hij is zeer moe. Iedereen begrijpt dat. Ding-Dong! Pres
begrijpt ook, dat hij een draaiende spiegel tussen draaiende spiegels is, en niemand
begrijpt wie Pres is en wie de anderen zijn.
-Ding-Dong, mijn zwartgeschubde kever, ik wou, dat je het water in de kom liet
stromen. Er gaat een kracht vanuit, die het gehoor boven de parasieten van de stad
boeit. Water en vuur houden de wereld gevangen. Ik wens de koelte van het stromend
water. Het vuur van de cognac verschroeit tezeer. Heeft de Pres nog een lever, Clo,
Malou? Ik verwachtte de dokter van de Navy en ontmoette supervisor Collins bij
Clef. De verplegers kittelden mijn voeten. Ik kwam slaapdronken van de operatietafel.
Collins stopte mij de Koperen Godin in de handen; en wij gleden.
-Sluipwespje, je hebt goede ogen. Ik wou de opname van Pres horen. Dank je. Ik
zie de groeven minder goed, en schend de plaat. Dank je. Het gaat de Pres goed. Tido
Matta was nooit zo gezond. In mijn vest vind je het plat flesje. Geen glas nodig, dank
je. Ik drink alleen aan die fles. Het is net en hygiënisch. Zolang er gerucht op straat
is, mag het water in de kom blijven stromen. Ik wou nog wat cognac om achter de
oorlelletjes te wrijven. Het kikkert op. Souper? Ik kookte in het leger mijn potje zelf.
Rijst. Nog rijst. Altijd rijst. In mijn tas vind je een electrisch komfoortje. Maar ik
heb werkelijk geen trek in iets vandaag. ‘Gisteren ook niet’, zeg je. Och, ik leefde
al langer op reserves. De Koperen Godin moet het beter doen, want dat is Pres niet
die daar draait. Het is Ding-Dong, Pres niet. Zij doen het beter dan Pres, maar nooit
zo goed. Wij mogen onszelf niet tezeer bedriegen. Het wordt zo warm, zo drukkend.
De tenor hangt aan een lederen riem. Mijn hoofd hangt in een lus. De Koperen Godin
trekt mij naar de aarde. Maar Pres is nooit, en van alle tijden. Zo is hij: het dun
lichaam van een nagelscherpe, koele droom. Hij is de lyriek van het metaal. De
vrouwen kennen hem als een verre zuster in de lome uren. Hij blaast met de giftige
adem der steden de hoorn van de eenzaamheid. ‘Ik heb hem gekend’, zeggen zij, ‘hij
loopt moeilijk op zijn zijden sokken. Hij vraagt voortdurend bezwerend om de stilte
te horen, en zegt dan: Ding-Dong of Dzek! Zo springt een deur in het slot. Zo trekt
hij een muur op. Maar voor ons is hij zacht. Wij willen zijn huid om prachtige
schoenen uit te snijden.’ Ik zeg je, dat hij als de spinnen is. Pres verlaat zijn
schuilplaats tussen licht en donker. Tegenariae: zij zijn de sterren aan het firmament
van de hotelkamermuren bij mijn ontwaken. Onweerstaanbaar magnetiseert hun
astrale bouw het ongerepte oog, want Pres - kleine sluipwesp - slaapt de slaap der
onnozelen, der dronkaards. De spinnen bereiden mij voor op het gift der stedelijke
nachten. Zij spiegelen mijn bestaan. Ik dood mijn verwanten niet. De ontmoeting
van het insect betekent voor Pres de glimlach bij het ontwaken, de gelijkmoedigheid
in het portaal van de nacht die hem duldt. Tegenariae, kunstig-wrede bouwers van
webben, waarin de dauw als weemoed glanzend kleeft: wie drukte zichzelf zo
geordend stil en lijfelijk uit?
-Horror lucis, Collins, mandarijn der supervisors! Ik blaas de hoorn van de
eenzaamheid niet meer in deze tempels. Ik wens, dat je mij een colt bezorgt, een
speelgoedpistool vol vitriool tegen de autogramjagers, de techniciens, de supervisors!
Collins, ik speel de zachtmoedigheid, of ik speel niet. Achter het podium staat een
tafel met marmeren blad klaar, hoop ik. Pres moet zijn handen koelen, het marmeren
gezicht zoeken, de koele, rode aders tasten. Bestel een tempel, Collins, als een groen
akwarium; plant mos in de ogen der kijkers, zeewier mag het kleed der vrouwen zijn,
ik breng de adem van de stilte, de zachtmoedigheid in het water. Ik wens nieuwe
fibrillen voor de Koperen Godin.
-Ding-Dong, de sluipwesp, helpt mij in mijn jas. Dank je, Heroine II. Vooral het
dichtknopen van de schoenveters wordt een probleem voor de handen. Dank je. En
de Koperen Godin in het foetraal over de schouder. Perfect. Ik bestel voor je de orde
‘boite à cigares’, de
hoogste na ‘de noot van Raspoetin’ die, met brekende ogen gegeven, de houder heilig
verklaart in de hemels, die Pres voor alle vrouwen besteld heeft. Amen. Dit is de
taxi? Men zal zich nog maar eens op gladijs wagen, de geometrie van de gezonden
betrekkelijk maken, en bij het doven van de spots, het sluiten der gordijnen, in de
plooien van de piano hangend a capella een wereld van vloeibaar glas blazen, een
hemel van koel arduin bouwen. Agoi Nji, Collins, ter ere van Agoi Nji Mensi, de
nog niet gebrouwen drank in platte flesjes, die koele zilveren coins op de tong doet
ontstollen. O Collins, gij alguazil, wat zijn er zachtbehaarde beulen geweest.
In document
Gard Sivik. Jaargang 5 · dbnl
(pagina 44-47)