• No results found

Nederland Bloeit

6.5 Dierenwelzijn en gezondheid

6.5.1 Belang van het thema en doelen van de overheid en bedrijfsleven

Het thema dierenwelzijn en diergezondheid is een thema dat sterk in de maatschappelijke belangstelling staat. Aan het thema zijn voedselveiligheidaspecten (zoönose), maatschappelijke aspecten (ruimingen, intensief houden van dieren, weidegang) en ethische aspecten verbonden. In 2009 was er een groot debat met betrekking tot het voortzetten van de nertsenhouderijsector in Nederland.

Vooral voor dierenwelzijn is het moeilijk te meten wat wenselijk (lees: duurzaam) is, en wat verstaan wordt onder dierenwelzijn. Een algemene definitie van dierenwelzijn die vaak wordt gehanteerd, zijn de vijf vrijheden van de commissie Brambell, namelijk:

Dieren zijn vrij:

• van dorst, honger en onjuiste voeding; • van fysieke en fysiologisch ongerief; • van pijn verwonding en ziektes; • van angst en chronische stress;

• om hun natuurlijke (soorteigen) gedrag te vertonen.

Het belang van dierenwelzijn en gezondheid wordt onderstreept door maatschappelijke organisaties, zoals Stichting Natuur en Milieu, Dierenbescherming, maar ook door agrarische vakbonden.

Het maatschappelijke belang dat in het thema dierenwelzijn en -gezondheid wordt gezien, wordt door de overheid onderstreept. Bij het ministerie van EZ wordt de definitie ‘kwaliteit van leven als ervaren door het dier’ gehanteerd (offerte dierenwelzijn en diergezondheid, 2008). Voor de openrationalisatie van deze definitie worden de vijf vrijheden van Brambell gebruikt, maar dit blijkt in de praktijk onvoldoende operationeel.

Het ministerie van EZ heeft aan Livestock Research Wageningen UR de opdracht gegeven om beter inzicht te krijgen in de indicatoren die gebruikt kunnen worden om dierenwelzijn en diergezondheid te meten. Livestock Research concludeert dat indicatoren die “meten aan het dier” de voorkeur verdienen. Daarbij wordt verwezen naar de indicatoren die zijn ontwikkeld in het Europese project Welfare Quality. Omdat er nog geen gegevens volgens deze methodiek beschikbaar zijn en deze veel

geld kosten om te verzamelen, worden ook indicatoren geïnventariseerd die meten aan de omgeving van het dier en waarvan al wel data beschikbaar zijn of binnenkort komen. In het vervolg van de beschrijving van dit thema zal veelvuldig gebruik gemaakt van het bovenstaande rapport van Leenstra en Neijenhuis (2009).

6.5.2 Voor- en nadelen van beschikbare indicatoren

In de begrotingsindicatoren van het ministerie van EZ (2010), zijn een aantal indicatoren opgenomen die te maken hebben met het thema dierenwelzijn en diergezondheid. Voor deze indicatoren zullen de komende jaren dus data beschikbaar blijven komen:

• % naleving welzijnsnormen bij commerciële dierhouderij; • % integraal duurzame stallen;

• de staat van het dier;

• mate van afname van antibioticagebruik.

De indicator “staat van het dier” is een verzamelnaam. Het is de bedoeling dat er periodiek een monitoringsrapportage verschijnt met als titel “staat van het dier” waarin dierwelzijn wordt gemonitord. De indicatoren die daarvoor worden gebruikt, moeten nog verder uitgewerkt worden. De overheid geeft fiscale voordelen voor investeringen in integraal duurzame stallen. Om in aanmerking te komen voor dit fiscale voordeel dient een minimum aantal punten gescoord te worden op een aantal duurzaamheidthema’s waaronder dierwelzijn. Van elke aanvraag is bekend hoeveel punten zijn behaald op het onderdeel dierwelzijn. Op die manier kan dus gemeten worden hoeveel stallen extra diervriendelijk zijn en wat dat extra inhoudt.

In de voorlaatste editie van de kwantitatieve monitor (Boone et al., 2007) zijn indirecte indicatoren gebruikt. Dit zijn de indicatoren:

• Imagoscore (melkveehouderij en varkenshouderij); • Aantal bedrijven met weidegang (beperkt, onbeperkt); • Percentage koeien met weidegang (melkveehouderij); • Stalsysteem (melkveehouderij; varkenshouderij); • Gemiddelde levensduur van de melkveestapel; • Gemiddelde levensproductie van de melkveestapel; • Diergezondheid kosten (melkveehouderij; varkenshouderij); • Aantal bedrijven met een gezondheid status (melkveehouderij);

• Antibiotica gebruik in dagdoseringen (melkveehouderij; varkenshouderij); • Vervangingspercentage zeugen;

• Uitvalspercentage vleesvarkens.

In Leenstra en Neijenhuis (2009) wordt onderscheid gemaakt tussen twee type indicatoren voor dit thema: outcome- en outputindicatoren. Outcome is het (maatschappelijk) effect/resultaat dat met de inzet van het beleid nagestreefd wordt. In het geval van dierenwelzijnbeleid gaat het om de daadwerkelijke verandering in wat het dier ervaart. Output zijn de concrete producten/prestaties van het beleid die moeten bijdragen aan de verbetering van het dierenwelzijn, bijvoorbeeld duurzame stallen of minder transport over lange afstand.

Outcome-indicatoren voor dierenwelzijn zijn nog niet voorhanden, en zeker niet op sectorniveau. Wel loopt het EU-programma Welfare Quality. In 2009 is hiervoor een monitor opgeleverd die uiteenvalt in vier hoofdcategorieën: gedrag, gezondheid, comfort, voeding en drinken. Onder de vier hoofdcategorieën vallen twaalf criteria. De eerder genoemde vijf vrijheden van Brambell zijn hier duidelijk in terug te vinden. De twaalf criteria worden geoperationaliseerd voor de volgende diersoorten: melkkoeien, vleeskoeien, vleeskalveren, zeugen, vleesvarkens, leghennen en vleeskuikens. Belangrijke kanttekening bij de geformuleerde outcome-indicatoren dierenwelzijn is dat

verzameling op een representatief aantal bedrijven zodat opschaling naar sectorniveau kan plaatsvinden, erg duur is (Leenstra en Neijenhuis, 2009).

De GD (Gezonde Dieren) monitort enkele Diergezondheid-indicatoren. Hierbij kan gedacht worden aan het voorkomen van belangrijke zoönoses, de incidentie van klauwproblemen en mastitis of verzamelde gegevens over vruchtbaarheid en melkkwaliteit. Deze indicatoren kunnen ook als outcome-indicator worden beschouwd (Leenstra en Neijenhuis, 2009).

Naast outcome-indicatoren wordt in Leenstra en Neijenhuis (2009) ook ingegaan op de output- indicatoren. Een zevental output-indicatoren wordt beschreven, namelijk:

• Aandeel van bedrijven die bovenwettelijke, welzijnsbevorderende maatregelen hebben genomen; • Naleving van wettelijke eisen ten aanzien van welzijn en gezondheid;

• Gebruik van dierbehandelingsmiddelen;

• Deelname en effect van stimuleringsmaatregelen gericht op dierenwelzijn en gezondheid; • Adequate diergezondheidszorg;

• Bewustwording bij consumenten en producten ten aanzien van dierenwelzijn;

• Kennisontwikkeling (onderzoek, onderwijs, voorlichting) gericht op dierenwelzijn en gezondheid. In Leenstra en Neijenhuis (2009) wordt uiteindelijk per diercategorie een aantal beoogde indicatoren beschreven. Hieronder een weergave voor de diercategorieën die terug kunnen komen in dit monitoringstraject van duurzame landbouw. Hierbij wordt nog wel onderscheid gemaakt tussen outcome- en outputindicatoren.