zachtvloeijend. Er zijn hier en daar wel eenige zwakke plaatsen, waar men meerdere
kracht en verhevenheid wenschen zou; doch onder zoo veel goeds willen wij nu
hierbij niet langer stilstaan, maar liever den jeugdigen Dichter met dezen eersteling,
waarmede hij voor het Publiek optreedt, om tot bevordering van het Nationale
Tooneel iets toe te brengen, gelukwenschen.
Martha; eene eenige en geliefde Zuster, geschetst in haar leven
en sterven door haren Broeder, den Weleerw. A. Reed. Uit het
Engelsch. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. In gr.
8vo. 306 Bl. f 3-:
In den jare 1823 en 1824 heeft de Eerw.
VAN DEINSE, toen Predikant teOstende,
een vroeger werk van denzelfden Schrijver:Een Geschiedverhaal, geen Verdichtsel,
in onze taal overgebragt; later werd de Vertaler door den Schrijver
zeiv' aangezocht, om ook het onderhavige werk in het Nederduitsch te vertolken,
en heeft na de lezing besloten aan dit verzoek te voldoen. Wij achten het onmogelijk,
over een werk van dezen aard een oordeel te vellen, met hetwelk allen zullen
instemmen; allen zelfs, op wier goedkeuring wij anders ook prijs stellen. Zelfs bij
eenstemmigheid in het geloof aan de kenmerkende waarheden van het Christendom,
heerscht er zoo veel verschil in de denkbeelden, welke de Christenen zich vormen
over den invloed, dien het geloof en de beoefening der waarheid behoort te hebben
op het bestuur van het hart en den levenswandel, dat, zoo lang dit verschil bestaat,
de een noodzakelijk moet toejuichen, hetgeen de ander voor minder belangrijk zal
houden, indien ook al niet volstrekt afkeuren. Wij willen dus, vóór dat wij zelve eenige
aanmerking op de voor ons liggende bladen maken, door een kort verslag van
derzelver hoofdzakelijken inhoud, onze lezers zelve eenigermate in staat stellen,
om over denzelven te oordeelen.
M
ARTHA REEDwerd teLonden in het jaar 1793 geboren, en overleed ongehuwd
in het jaar 1821. Uit het verhaal van haren levensloop zien wij, dat zij reeds vroeg
blijken gaf van eene groote gevoeligheid van hart, welke zich later in levendige
godsdienstige aandoeningen openbaarde. Vroeg echter openbaarden zich ook de
voorboden van die ligchaamszwakheid en kwalen, welke haar in den bloei van hare
jaren deden bezwijken. Eene teleurgestelde liefde, van welke in het werk echter
slechts zijdelings en met de behoorlijke kieschheid gesproken wordt, werkte
insgelijks, benevens eenige huiselijke wederwaardigheden, nadeelig en smartelijk
op hare ligchaams- en zielsgesteldheid. De hier medegedeelde levensschets behelst,
na een berigt aangaande hare kindsche jaren en de aan haar ten deel gevallene,
zeer godsdienstige, opvoeding, hoofdzakelijk een verhaal van hare godsdienstige
indrukken, ligchaamsongesteldheid, ontwikkeling van haar karakter,
wederwaardigheden, vordering in kundigheden, daden van godsvrucht, bescheiden
gedrag, beproevingen, werkzaamheden om wèl te doen, pogingen om nuttig te zijn,
toenemende ziekte, laatste levenstooneelen en dood. Meestal leefde zij in het gezin
harer ouders, of bij haren broeder, deed kleine reizen tot herstelling van hare
gezondheid, en bleef dan wel eens eenigen tijd elders, vooral in den kring van
vriendinnen, die met haar in godsdienstige
stemming en gevoelens overeenkwamen. - Wanneer wij dit verhaal aanmerken als
de ware geschiedenis van eene vrome lijderes, die bij de tegenspoeden en
ziels-en ligchaamssmartziels-en, welke haar treffziels-en, de kracht, om alles met onderwerping ziels-en
tevredenheid te dragen, zoekt in het geloof aan, en de beoefening der waarheden
van het Evangelie; dan oordeelen wij ook deszelfs lezing nuttig en stichtelijk voor
de zoodanigen, die zich in dergelijken toestand bevinden. Ook doen
MARTHA's
hartelijke en weldadige deelneming in het lijden van anderen, hare zucht, om aan
anderen, niettegenstaande hare eigene ligchaamszwakte, nog nuttig te zijn, haar
van eene achtingwaardige en beminnelijke zijde kennen. Maar men kan haar ook
uit een ander oogpunt beschouwen. Had
MARTHAzich minder laten beheerschen
door haar al te levendig gevoel; had hare opvoeding en verkeer meer de strekking
gehad, om dit gevoel, wij willen nu niet eens zeggen aan de uitspraken der rede
alleen ondergeschikt te doen zijn, maar om hetzelve te laten besturen door de
uitspraken van de Godsdienst, zonder eenig inmengsel van dweeperij; dan gelooven
wij, dat zij nuttiger in haar leven, en haar achtergelaten voorbeeld meer uitlokkend
zou geweest zijn tot navolging. Ook blijkt het, naar ons inzien, duidelijk uit het verhaal,
dat haar vroeg wegkwijnen grootelijks moet toegeschreven worden aan het te zeer
toegeven aan hare hartstogten en levendig gevoel. - Het is in den Schrijver te
verschoonen, dat hij, als broeder, aan deze eenige en te regt geliefde zuster, met
welke hij ook in godsdienstige gevoelens zoo zeer overeenstemt, steeds den
grootsten lof toebrengt. Ook willen wij gaarne gelooven, dat voor velen, die haar
gekend hebben, deze levensschets groote waarde kan hebben; maar gelooven
daarom nog niet, dat er groote behoefte was bij derzelver overbrenging in onze taal.
Dergelijke levensgeschiedenissen komen al dikwijls in de hoofdzaak op hetzelfde
uit, en kunnen alleen door het aangename der voorstelling, door het treffende en
overtuigende der gegevene lessen, of door de belangrijkheid der verhaalde
levensgevallen, aanspraak hebben op hooge onderscheiding. In één opzigt echter
heeft de Eerw. Vertaler zich verdienstelijk gemaakt, door namelijk met eenige
bekorting het oorspronkelijke werk, uit twee deelen bestaande, tot één deel zamen
te trekken.
Boekbeschouwing.
Commentatio de Jobeïde. Scripsit Herm. Fred. Theod. Fockens.
Zutphaniae, apud W.J. Thieme. 1836. In 8vo. maj. 201 pag.f 2-50.
De Heer
FOCKENS, Predikant teTwijzel en Koten in Friesland, treedt hier voor de
In document
Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1837 · dbnl
(pagina 183-186)