• No results found

Hoofdstuk 5 – Wat voegt de belastinghervorming toe en hoe zullen vermogenden in Nederland

5.5 Van den Dool

In zijn proefschrift139 Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen begint Van den Dool met de stelling dat verschillende vermogensbestanddelen fiscaal verschillend worden behandeld. Figuur 10140 geeft de belastingdruk over 2008 weer. Hierin is geen sprake van neutraliteit tussen verschillende soorten kapitaalinkomsten. Door dit gebrek aan fiscale neutraliteit worden de marktprijzen beïnvloed. Een voorbeeld zijn de woningprijzen in Nederland, die als gevolg van de hypotheekrenteaftrek in box 1 hoger zijn. Als het advies van Jacobs met betrekking tot de eigen woning wordt uitgevoerd, zal de burger daar rekening mee houden bij het afsluiten van een hypotheek. Bovendien zal ook de bank rekening houden met de maximale hypotheekschuld, omdat de hypotheeklast niet meer wordt gesubsidieerd tegen het progressieve tarief in box 1.

FIGUUR 10

Bron: Van den Dool, p. 2

Van den Dool141 onderzoekt in zijn proefschrift de mogelijkheden om een vermogensaanwasbelasting in te voeren. Dit onderzoek benadert hij vanuit economische theorieën en vanuit het draagkrachtprincipe. Zijn vertrekpunt is dat kapitaal minder mobiel is dan economische modellen

138 B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal Belastingstelsel voor Nederland, Den Haag april 2010,

p. 26.

139 R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Proefschrift Erasmus

Universiteit Rotterdam, Kluwer 2009, p. 2.

140 Van den Dool, p. 2.

Van den Dool, p. 15-16.

Box 1 Box 1 Box 2 Box 2 Box 3 Box 3

(1) Economisch rendement € 10.000 € 50.000 € 10.000 € 50.000 € 10.000 € 50.000 (2) Heffingsgrondslag € 9.000 € 45.000 € 10.000 € 50.000 € 4.200 € 5.000

(3) Tarief 52% 52% 25% 25% 30% 30%

(4) Verschuldigde belasting € 4.680 € 23.400 € 2.500 € 12.500 € 1.260 € 1.500 (5) Belastingdruk (4/1) 46,8% 46,8% 25,0% 25,0% 12,6% 3,0%

veronderstellen. De gegeven belastingheffing (die voldoet aan de economische neutraliteit)142 wordt getoetst aan de hand van juridische kaders, waaronder het draagkrachtbeginsel. Daarna worden deze uitkomsten in het internationale perspectief van het EG-gedrag geplaatst.

Kapitaal belasten?

In hoofdstuk 2 stelt Van den Dool dat de welvaartseffecten van kapitaalheffing uiteindelijk positief zijn. Dit omdat heffing over kapitaalinkomen de mogelijkheid biedt om de belastingdruk op arbeidsinkomen en de verstorende invloed daarvan te verlagen. Indien kapitaal niet wordt belast, leidt dit in het algemeen tot een verzwaring van de belastingdruk op arbeid.143 Een belasting op het risicorendement en de pure winst (ondernemersrendement) tasten de intertemporele consumptiebeslissing niet aan. Om horizontale gelijkheid te bewerkstelligen, moet kapitaalinkomen echter net als andere inkomens belast worden. Hoe lager de belastingdruk op de basispremie, hoe lager de verstoring daarvan op de intertemporele consumptiebeslissing.144 Wat betreft de hoogte van de belastingheffing stelt Van den Dool dat kapitaal proportioneel en lager belast dient te worden dan arbeidsinkomen, aan de hand van het laagste marginale tarief van arbeidsinkomen. Hij is dus een voorstander van een duale structuur.

Heffingsgrondslagen van kapitaalinkomen onder de inkomstenbelasting

Verder bekritiseert Van den Dool in hoofdstuk 2 de huidige forfaitaire rendementsheffing. 145 Hij stelt dat het huidige box 3-beleid zowel de horizontale gelijkheid (beoordeeld naar het jaarinkomen) als de neutraliteit tussen verschillende beleggingsvormen schendt. Uit een welvaartstheoretisch uitgangspunt is een neutraal belastingstelsel van belang, omdat hierbij de intertemporele consumptiebeslissing niet wordt verstoord. De schending van neutraliteit wordt onder andere veroorzaakt doordat verschillende vermogenscomponenten in box 3 gelijk worden behandeld. Doordat het tarief van 4% geldt voor de gehele grondslag na vermindering van vrijstelling, worden hoogrenderende aandelen immers effectief lager belast dan lager renderende spaartegoeden. De basispremie wordt belast en de risicopremie nagenoeg niet of heel laag, waardoor een verstoring optreedt in het intertemporele consumptiepatroon. Bij een bestedingsbelasting, waarbij pas belasting wordt geheven bij consumptie, treedt geen verstoring op, omdat de basispremie op basis van de contante waarde van de verschuldigde belasting niet wordt belast. Het nadeel van een bestedingsbelasting is echter dat gespaarde inkomsten die niet worden geconsumeerd de horizontale gelijkheid schenden. Van den Dool heeft een voorkeur voor belastingheffing via inkomstenbelasting en wil het SHS-inkomensbegrip toepassen (Schanz–Haig–Simons). Het SHS-

142 Van den Dool, p. 24. 143 Van den Dool, p. 40-45. 144 Van den Dool, p. 45. 145 Van den Dool, p. 66-68.

inkomensbegrip is subjectief, omdat de totale vermogensvooruitgang van een individu gedurende een bepaalde periode als inkomen wordt aangemerkt, ongeacht de wijze waarop het voordeel is verkregen of de wijze waarop dat voordeel wordt aangewend. Volgens Van Den Dool voldoet een stelsel dat het SHS-inkomensbegrip hanteert aan de eis van het draagkrachtbeginsel. Verder

bevordert het SHS-inkomensbegrip de neutraliteit tussen verschillende soorten kapitaalinkomsten en tussen verschillende soorten vermogensbestanddelen.146

Subvarianten van het SHS-inkomensbegrip

In hoofdstuk 3147 zijn de subvarianten besproken van het SHS-inkomensbegrip, oftewel de vermogensmutatieheffing. Deze varianten zijn een vermogensaanwasbelasting en een vermogenswinstbelasting. Volgens Van den Dool behalen belastingplichtigen met hoge inkomens relatief de meeste vermogenswinsten. Deze belastingplichtigen kunnen deze beïnvloeden en omzetten in een onbelaste vermogensgroei. Hij is daarom een voorstander van een vermogensaanwasbelasting. Een vermogensaanwasbelasting leidt bovendien niet tot een lock-in effect, wat wel het geval is bij een vermogenswinstbelasting. Een brede grondslagbasis heeft de voorkeur, omdat dit bijdraagt aan de neutraliteit. Dit zou kunnen inhouden dat het successierecht en het schenkingsrecht moeten worden geïncorporeerd in de inkomstenbelasting, zodat prijzengelden en giften eveneens onder de brede grondslagbasis vallen. Maar het belangrijkste nadeel van de vermogensaanwasbelasting ten opzichte van een vermogenswinstbelasting is het liquiditeitsvraagstuk van de vermogensgroei en de daaraan gerelateerde verschuldigde belasting, vooral als belastingplichtigen deze belastingschuld niet kunnen financieren uit andere vermogensbestanddelen of door een lening uit de kapitaalmarkt. Van den Dool stelt voor om bijvoorbeeld bij vermogensbestanddelen die moeilijker te realiseren zijn (zoals een woning) het systeem van William Vickrey te hanteren, waarin een vermogenswinstbelasting met een compensatieregeling wordt gecombineerd.

Hybride inkomsten

In hoofdstuk 5148 bespreekt Van den Dool de zogenaamde hybride inkomsten, die bestaan uit een mix van arbeidsbeloning en kapitaalinkomen. Deze inkomsten dienen volgens hem gesplitst te worden. Bij hybride inkomsten van geïncorporeerde ondernemingen waarbij de aandeelhouders tevens werkzaamheden verrichten, dient bij een belang van ten minste een derde een reële arbeidsbeloning te worden vastgesteld. Het arbeidsinkomen dient in alle gevallen progressief te worden belast. Een

146 Van den Dool, p. 70.

147 Van den Dool, p. 93-128. 148 Van den Dool, p. 157-237.

andere relevante conclusie is dat verliezen onbeperkt te verrekenen dienen te zijn. Indien er niet- verrekenbare verliezen overblijven is er de mogelijkheid om deze als credit te verrekenen met de belasting over progressief belast inkomen. Verrekening van deze verliezen is conform de eis van draagkracht.