• No results found

Bij de start van dit onderzoek was het doel om een model te bouwen waarmee aan de hand van demografische gegevens een voorspelling gedaan zou kunnen worden over de bereidheid tot participatie binnen een afgebakende buurt. De demografische gegevens werden als variabele genomen. Het idee hierbij was dat deze gegevens overal beschikbaar zijn. Het model zou daardoor, zodra het betrouwbaar is, in elke gemeente toegepast kunnen worden. De eerste vragen die hiervoor beantwoord moesten worden zijn; wat is participatie en wat zijn de variabelen die er voor zorgen dat een individu wel of niet participeert?

De demografische variabelen leeftijd, inkomen, opleidingsniveau en etniciteit komen in het literatuuronderzoek als bepalende variabelen naar voren (Nienhuis e.a., 2011; Leidelmeijer, 2012; O+S, 2013; Kanne e.a., 2013). Bij het operationaliseren van de variabelen bleek echter dat het inkomen op een onregelmatige manier was bepaald in de enquête en daardoor moest worden uitgesloten uit de analyse. Met de variabele dagelijkse bezigheid, is er ook een variabele toegevoegd aan de reeks variabelen. Naast de demografische variabelen zijn ook buurtgebonden variabelen als het eigenwoningbezit en de leefbaarheid genoemd in de literatuur (Bolt en Ter Maat, 2005; Nienhuis e.a., 2011; Leidelmeijer, 2012). Na de tegenvallende regressieanalyse op de demografische variabelen zijn de buurtgebonden variabelen in het verdere onderzoek mee genomen. Deze zijn geoperationaliseerd in de leefbaarheidsindex van O+S (Huijzer e.a., 2013). Hierdoor zijn de uitkomsten van de analyse ook te implementeren voor de analyse van alle buurtcombinaties van Amsterdam. Ook is er een variabele gemaakt op de sociale cohesie, voortkomende uit vraag 14 uit de enquête van O+S (2013a).

De tweede onderzoeksstap is om er achter te komen hoe de geïdentificeerde variabelen van invloed zijn op de bereidheid tot participatie. Als enkel de demografische variabelen worden beschouwd blijkt dat verschillende variabelen van invloed zijn op de participatie in Schoon en heel, Zorgen en Sociale controle. De participatiebereidheid in Schoon en heel heeft een positieve relatie met een toename in de leeftijd, tot en met 54 jaar en daarna neemt deze iets af. Echter ten opzichte van de leeftijd van 18 tot en met 34 heeft elke oudere leeftijdscategorie een hogere kans op een positieve participatiebereidheid. Ook en hoger opleidingsniveau heeft een positieve relatie met de bereidheid tot participatie in Schoon en heel. Voor Zorgen neemt de kans op een meer dan gemiddeld positieve houding tot participatie ook toe met de leeftijd, met een piek in de leeftijdscategorie van 55 tot en met 65 jaar. De participatiebereidheid voor Zorgen is als enige categorie ook in absolute waarden positief. Het is de enige categorie waar respondenten gemiddeld een positief antwoord hebben gegeven. Bij Schoon en heel en Sociale controle is het gemiddelde antwoord op de stellingen negatief. Hier is het gemiddelde van de antwoorden genomen om te bepalen of iemand meer of minder dan gemiddeld een positieve houding heeft tot participatiebereidheid. Dit zijn relatieve scores, iemand die meer dan gemiddeld positief scoort ten opzichte van de andere respondenten kan wel gemiddeld een negatief antwoord op de stellingen hebben gegeven. Zorgen is de enige categorie waarvoor een meer dan gemiddeld positieve houding ook daadwerkelijk een gemiddeld positief antwoord op de stellingen betekent. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat er ook gevraagd is naar de bereidheid tot het zorgen voor familie, waarbij de bereidheid hoger zal liggen. Opvallend is dat de participatiebereidheid in Zorgen positief wordt beïnvloed door een niet-westers allochtone afkomst. Dit is te verklaren doordat etnische minderheden vaak een meer hechte gemeenschap vormen (Bolt en Ter Maat, 2005). Dat ze daardoor meer bereid zijn tot het Zorgen voor buurtgenoten is in eerdere onderzoeken nog niet naar voren gekomen.

De bereidheid tot participatie in Sociale controle neemt toe als het opleidingsniveau toeneemt. Ook is er een lichte positieve relatie tussen de bereidheid tot Sociale controle en de leeftijdscategorieën van 35 tot en met 54 jaar. Opvallend voor Sociale controle is dat de dagelijkse bezigheid als student en huisvrouwen een sterke negatieve relatie tot de participatiebereidheid laten zien in verhouding tot de werkenden. Verwacht zou worden dat de groep werkenden minder tijd zal hebben om zich voor de buurt in te zetten dan studenten en huisvrouwen. Een mogelijke verklaring is dat studenten vaker verhuizen en daardoor minder bereid zijn om tijd te investeren in de buurt. De correct voorspellende waarde van een model gebaseerd op enkel de genoemde demografische factoren is met een score tussen de 55,8 en 57,7 procent echter onvoldoende verklaringskracht heeft.

De resultaten van de regressieanalyse met de buurtgebonden variabelen laten zien dat de relatie tussen de participatiebereidheid en sociale cohesie significant is voor alle vormen van participatie. Een model gebaseerd op zowel sociale cohesie als de 76

sociale leefbaarheid is niet verantwoord, omdat deze variabelen correleren. Als wordt gekeken naar buurtgebonden variabelen kan dus alleen gerekend worden op de sociale cohesie. Als de demografische en buurtgebonden variabelen worden samengevoegd in één analyse (bijlage 2), blijkt dat sociale cohesie de sterkste voorspeller is voor de participatiebereidheid in elk vorm van participatie. Echter de correct voorspelde waarde van een model gebaseerd op enkel de variabele sociale cohesie varieert van de 59,2 procent voor Schoon en heel, 59,7 procent voor Zorgen naar 59,9 procent voor Sociale controle. Dit is niet voldoende om het model als betrouwbaar te beschouwen (Pallant, 2011). Sociale cohesie een overheersende variabele is kan gesteld worden dat het een voorwaarde is voor de bereidheid tot participatie. De demografische variabelen hebben wel invloed op de bereidheid, maar participatie komt enkel tot stand onder de voorwaarde dat er sociale cohesie is in de buurt.