• No results found

Curriculum herschrijven (=middel) Hoge verwachtingen Coöperatieve werkvormen Kritische houding Culturele kennis en ervaring

34 omgeving van de student of voor het maken van een verbinding tussen de dominante cultuur van Nederland en de culturele achtergrond van de student. Docenten en opleiders in de school vinden het begrip ‘verantwoordelijk’ een te groot woord in deze principes. Zij vinden dat zij samen met de studenten verantwoordelijk zijn voor het leggen van verbindingen of het behalen van goede leerprestaties. “Ik vind verantwoordelijkheid een groot woord. Ik denk dat

je als docent wel een inspirerende en coachende en begeleidende rol moet hebben, maar als de student daar niks mee doet laat ik het los. Dat is wel de verantwoordelijkheid van de student (respondent 7).”“Maar ik moet wel een klimaat creëren waarin een student zich geroepen voelt om zich verantwoordelijk te voelen (respondent 10).”

De docenten en opleiders in de school vinden dat studenten volwassen genoeg zijn om zelf verantwoordelijk te worden gesteld voor hun gedrag, hun houding en hun prestaties. Wanneer er gevraagd wordt naar de verhouding in de basisschool, dus van de docent naar de leerling toe, dan vinden de docenten wel dat zij verantwoordelijk zijn. De principes 3, 8 en 11 zouden dan ook als meer belangrijk worden geacht. De reden dat docenten en opleiders in de school onderscheid maken tussen studenten en leerlingen is dat zij vinden dat studenten volwassenen zijn en ook zo behandeld moeten worden. Een leerling wordt meer afhankelijk geacht van de docent en daardoor heeft de docent ook een grotere verantwoordelijkheid voor de leerling. De relatie tussen een docent en een student is dus verschillend van een relatie tussen de docent (= student) en de leerling.“Kinderen moeten nog gevormd worden en nog

veel leren over culturele verschillen. Daar moet de leerkracht in het basisonderwijs wel expliciet aandacht aan besteden. En waarom dan niet op de pabo denk je? Voor mij zijn pabo studenten al zo gevormd en zo zelfstandig (respondent 5).”

De tweede reden heeft betrekking op principe 10: Het uitvoeren van vrijwilligerswerk draagt bij aan de vergroting van het maatschappelijk bewustzijn van de student. Docenten en opleiders vinden dit een lastig principe omdat ze niet goed weten wat ze er mee aan moeten. Ze vinden het principe niet passen binnen de didactiek van CRL. Vaak leggen ze het principe opzij tijdens de rangschikking. Dat wil niet zeggen dat ze het niet belangrijk vinden. De vergroting van het maatschappelijk bewustzijn wordt gezien als een belangrijk doel. Echter, het uitvoeren van vrijwilligerswerk is in dit verband een middel om een groter

maatschappelijk bewustzijn te creëren. De docenten en opleiders in de school vinden niet dat zij studenten kunnen verplichten tot het uitvoeren van vrijwilligerswerk. Wanneer wordt doorgevraagd wat docenten en opleiders in de school een geschikte manier vinden om het maatschappelijk bewustzijn te vergroten, noemen zij als voorbeeld een buitenlandse stage of een stage op een multiculturele school. Eigenlijk zou dat verplicht moeten zijn voor iedere

35 student op de opleiding. “Er worden teveel studenten naar blanke scholen gestuurd. Ik vind dat alle studenten op multiculturele scholen of in het buitenland stage zouden moeten lopen bijvoorbeeld. Daarmee wordt de complexiteit van het beroep beter duidelijk, het beroep wordt dan groter gemaakt dat alleen het klasje of het schooltje waar je zit. Je beroep wordt dan meer in een maatschappelijke context geplaatst en daardoor wordt je uit je beschermde comfortzone getrokken (respondent 7).”

Uit Tabel 1 zijn twee principes nog niet besproken, namelijk principe 1 en 2. Docenten en opleiders in de school vinden deze principes horen bij de dagelijkse lespraktijk als het gaat om omgaan met verschillen. De meeste docenten en opleiders in de school koppelen de principes 1 en 2 aan omgaan met cognitieve verschillen en lichten toe dat zij vinden dat deze principes in vrijwel elke onderwijsdidactiek wordt genoemd en daarom ook belangrijk is. De link met CRL wordt niet specifiek gelegd; principe 1 en 2 gelden voor alle vormen van omgaan met verschillen. “Voorkennis is voor mij een cognitief ding. Het kunnen verrichten

van handelingen is natuurlijk ook vorm van kennis. Dit plaats ik dus in een cognitieve, nogal klassikale manier van lesgeven (respondent 6).” “Het inzetten van verschillende

instructietechnieken zijn voor mij middelen. Dit kan een student gewoon leren door de stappen te volgen. Dit is voor mij in het kader van culturele diversiteit niet zo interessant (respondent 15).”

Op welke manier geven de docenten en opleiders in de school invulling aan de principes van CRL in de praktijk?

Na afloop van de rangschikking kregen de docenten en opleiders in de school de volledige didactiek van CRL te zien. Er werd, indien er vragen waren, een toelichting gegeven op de verschillende principes van CRL en hoe zij met elkaar samenhangen. Daarna is gevraagd hoe de respondenten de didactiek van CRL zien in de praktijk, wat er nog aan ontbreekt en of de didactiek van CRL moet worden opgenomen in het curriculum.

Docenten en opleiders in de school waren niet bekend met de didactiek van CRL. Zij gaven aan het interview inspirerend te hebben gevonden om verder na te denken over omgaan met culturele verschillen. Sommige docenten en opleiders in de school willen de didactiek van CRL vaker toepassen op hun eigen onderwijspraktijk. “Ik zou heel veel dingen nog meer willen doen. Zoals kritisch leren denken, het democratisch klassenmanagement. Daar valt nog veel te winnen (respondent 1).”

Docenten en opleiders in de school denken dat de didactiek van CRL geschikt kan zijn voor het omgaan met culturele verschillen tussen studenten in de groep. Wel zijn er twee

36 belangrijke aanvullingen genoemd op de didactiek door docenten en opleiders in de school. De eerste aanvulling is: kennis van verschillende culturen. Er is behoefte aan meer kennis over de verschillen tussen culturen en hoe dat ingezet kan worden in een les. “Ik mis het inhoudelijke kennisaspect: wat weten we van de culturen, wat houden ze precies in, welke verschillen zien we en wat betekent dat voor de kinderen in de klas en voor de leerkracht? Ik denk dat we te weinig nog weten en begrijpen van andere culturen (respondent 11).”

De tweede aanvulling is: in gesprek gaan over omgaan met culturele verschillen. Docenten en opleiders in de school geven aan dat de didactiek van CRL breed moet worden gedragen in het team. Hiermee bedoelen zij dat iedereen de meerwaarde van de didactiek van CRL moet inzien en moet willen gebruiken in de praktijk, om tegemoet te kunnen komen aan de culturele verschillen tussen de studenten. “Ik denk dat er meer in algemene zin wordt

gesproken over hoe je omgaat met verschillen in de klas. We leren studenten denken vanuit onderwijsbehoeftes en we versmallen het meestal niet tot het omgaan met culturele

verschillen. Dat is denk ik krachtig, maar het is ook een valkuil (respondent 1).” Tevens gaan

de docenten en opleiders in de school graag vaker met elkaar in gesprek om best practices uit te wisselen. Zij willen graag leren van elkaar, evalueren met elkaar en elkaar feedback geven op de uitwerking van CRL in de praktijk. Door in gesprek te gaan over omgaan met culturele verschillen hopen zij dat CRL steeds meer iets van henzelf wordt. “Ik vind het wel echt moeilijk om CRL aan te bieden aan de studenten. Hoe moet ik studenten laten kennis maken met een wereld waar ze niets van af weten? En nog belangrijker; hoe maak ik ze dan bewust? Ik ben nog wel zoekende daarin en zou ook graag wel tools willen om dat beter te kunnen doen (respondent 16).”

Afsluitend werd de vraag gesteld of het curriculum voldoende ruimte biedt om de didactiek van CRL uit te voeren in de praktijk. De meeste docenten en opleiders in de school gaven aan dat zij voldoende ruimte in hun dagelijkse onderwijspraktijk voelen om de

didactiek van CRL te gebruiken, zonder dat dit in het curriculum wordt vastgelegd. Wel wordt hierbij de kanttekening geplaatst dat het curriculum slechts een middel is om meer aandacht te krijgen voor CRL, want het gaat uiteindelijk om de docent of opleider in de school. “De mensen die het uitvoeren zouden opnieuw getraind moeten worden als je wilt dat ze meer rekening houden met de culturele verschillen tussen de studenten. Want het zit hem veel meer in de houding van de docent en degene die invloed hebben op het proces dan in het

curriculum zelf (respondent 6).” Docenten en opleiders vinden het wel belangrijk om het

curriculum te herschrijven om meer aandacht te kunnen besteden aan culturele diversiteit.

37

We zetten de culturele achtergronden wat centraler neer. We moeten studenten de ogen openen dat er verschillen zijn en dat je daar op verschillende manieren daar mee om kunt gaan (respondent 11).”

Tot slot

De meest opvallende of van elkaar verschillende resultaten uit dit onderzoek zijn genoemd. Wel dient er met klem te worden genoemd dat alle docenten en opleiders in de school met een groot hart voor studenten lesgeven. Zij vinden alle studenten, met al hun eigen-aardigheden, een toegevoegde waarde in de groep. “Ik wil dat je je als leerkracht voortdurend beseft wat je aan het doen bent, wat het voor invloed heeft op het kind en waar het vandaan komt. En als je dat beseft dan kun je ieder kind de ruimte geven om zichzelf te zijn denk ik. Dan kun je

kinderen, met al hun eigen aardigheden, zien. En dat vinden kinderen fijn, dat je ze ziet (respondent 16).”

Volgens de docenten en de opleiders in de school is er niets zo belangrijk in het omgaan met verschillen, als de houding van de student én de docent. Wanneer de docent en de student een open houding heeft naar verschillende meningen en hierover in gesprek wil gaan, blijven de verschillen tussen studenten onderling of tussen de student(en) en de docent gerespecteerd. De didactiek van CRL wordt mede hierom door docenten en opleiders in de school niet gezien als een didactiek, maar als een visie. De visie op CRL is een ondersteuning voor het creëren van een open houding van studenten en de docent naar culturele verschillen en hoe daarmee kan worden omgegaan in de dagelijkse praktijk. Het ultieme einddoel lijkt daarom niet om studenten te leren omgaan met culturele verschillen, maar om studenten te leren hoe zij een houding kunnen ontwikkelen waarbij het omgaan met culturele verschillen als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd. “Ik leer de studenten dat ze zich niet in alle

nationaliteiten waaraan ze les geven, hoeven te verdiepen, maar dat zij een attitude moeten hebben van gewoon. Gewone communicatie en open staan voor een ander. Dat is voldoende om intercultureel te kunnen communiceren. Het is ondoenlijk om je in alle nationaliteiten te verdiepen. En ook niet nodig (respondent 5).”

38

Conclusie en Discussie

In dit onderzoek stonden drie onderzoeksvragen centraal:

1. Wat is de visie van de docenten en opleiders in de school van de Pabo opleiding aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op de didactiek van Cultureel Responsief Lesgeven?

2. Welke principes van Cultureel Responsief Lesgeven vinden de docenten en opleiders in de school van de Pabo opleiding aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen belangrijk?

3. Op welke manier geven de docenten en opleiders in de school van de Pabo opleiding aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen invulling aan de principes van Cultureel Responsief Lesgeven in praktijk?

Deze onderzoeksvragen worden individueel beantwoord. Na de beantwoording van de onderzoeksvraag volgt een korte reflectie op de resultaten, ondersteund met voorbeelden uit de literatuur. Tot slot volgen enkele implicaties voor de praktijk in de vorm van

aanbevelingen en worden er ideeën aangedragen voor vervolgonderzoek.

In onderstaand stuk gelden dezelfde verwijzingen naar personen als al eerder is genoemd: de docent is de Pabo docent, de student is de Pabo student, de leerkracht is de basisschoolleerkracht en de leerling is de basisschoolleerling.

De visie van docenten en opleiders in de school op de didactiek van CRL

Allereerst dient vermeld te worden dat de docenten en opleiders in de school van de Pabo opleiding aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen het omgaan met verschillen heel belangrijk vinden. Daarbij hebben ze het niet specifiek over culturele verschillen, maar juist over verschillen in de breedste zin van het woord. De docenten en opleiders in de school onderschrijven ook het belang van rekening houden met culturele verschillen tussen

studenten. Ze willen de studenten graag beter voorbereiden op een diverse leerlingenpopulatie omdat dit in de toekomst steeds meer zal voorkomen in de dagelijkse onderwijspraktijk. De didactiek van CRL kan hierbij helpen. De manier waarop de studenten worden meegenomen in deze didactiek en ook een eigen verantwoordelijkheid krijgen voor de lesstofverwerking, sluit aan op de onderwijsvisie van de docenten en opleiders in de school.

39 Docenten en opleiders in de school vinden de didactiek van CRL een toevoeging op het huidige curriculum, maar zij vinden de didactiek van CRL nog niet volledig. Enerzijds vinden ze sommige principes van de didactiek van CRL niet passen bij hun rol als docent, bijvoorbeeld om verantwoordelijk gesteld te worden voor de leerprestaties van de van de student. De docenten en opleiders in de school vinden de studenten zelf verantwoordelijk voor het behalen van goede prestaties. Anderzijds geven ze aan onvoldoende kennis te hebben van de verschillende culturele achtergronden van de studenten om de verschillen te kunnen toepassen in de lesstof. De docenten en opleiders in de school vinden het belangrijk om de culturele verschillen mee te nemen in de lesstof maar weten niet goed hoe ze dit moeten doen. Tevens willen docenten en opleiders in de school met elkaar in gesprek gaan om best

practices over omgaan met culturele verschillen uit te wisselen. Het lijkt er op dat docenten en opleiders in de school de wens hebben om (1) culturele kennis op te doen, (2) leren omgaan met culturele verschillen in de praktijk en (3) daarover in gesprek willen blijven met elkaar om elkaars kennis en kunde te delen. Dit komt gedeeltelijk overeen met het onderzoek van Gist (2014), waarin bevestigd wordt dat docenten culturele kennis nodig hebben om cultureel competent te zijn. Maar het is niet bekend of het bezitten van een culturele competentie betekent dat ze kúnnen omgaan met culturele verschillen in de onderwijspraktijk. Of op welke manier deze culturele competentie het beste ontwikkeld kan worden bij docenten (Gist, 2014).

De docenten en opleiders in de school noemen als allerbelangrijkste verbeterpunt dat de didactiek van CRL niet moet worden ingezet als didactiek, maar als een onderwijsvisie. De reden hiervoor is dat zij vinden dat studenten het leren omgaan met culturele verschillen als iets vanzelfsprekends moeten gaan beschouwen. Door CRL als onderwijsvisie te hanteren, is CRL niet langer een instrument dat ter ondersteuning kan dienen, maar de basis voor het ontwikkelen van een cultureel responsieve houding. Dit komt overeen met wat Aronson & Laughter (2015) zeggen over CRL als onderwijsvisie. Om de studenten optimaal voor te bereiden op het omgaan met culture verschillen is het meest belangrijke dat docenten en opleiders in de school dezelfde visie hanteren op culturele diversiteit. De allereerste stap die daarom gezet moet worden is het ontwikkelen van een visie op culturele diversiteit en hoe daarmee omgegaan moet worden.

De belangrijkste principes van CRL volgens docenten en opleiders in de school

De docenten en opleiders in de school vinden zes van de twaalf principes van CRL belangrijk en met elkaar samenhangen. Van deze zes principes, zijn drie principes als uitgangspunt gekozen door de docenten en opleiders in de school: het democratisch klassenmanagement en

40 het hebben van een kritische houding en hoge verwachtingen. De overige drie principes worden gezien als ondersteunende principes, zoals de inzet van coöperatieve werkvormen en het gebruik maken van de culturele kennis en ervaringen van de studenten.

Door de inzet van een democratisch klassenmanagement in de praktijk, verwachten de docenten en opleiders in de school dat de groep studenten zich verantwoordelijk voelt voor de sfeer in de klas en de groepsdynamiek. Het leer- en ontwikkelingsproces wordt

gemeenschappelijk gemaakt. Dit verhoogt de betrokkenheid van de studenten. Het ontwikkelen van een kritische houding kan leiden tot minder of geen vooroordelen en

negatieve gedachtes over culturele verschillen, zo verwachten de docenten en opleiders in de school. Door het hebben van hoge verwachtingen van de studenten, hopen de docenten en opleiders in de school dat de inzet en de betrokkenheid van de studenten bij de les zal leiden tot meer culturele kennis, die bijdragen aan het verhogen van de culturele responsiviteit van zowel de docent als de student. Volgens de docenten en opleiders in de school is hierbij een open houding van essentieel belang. Zij vinden dat elke student er mag zijn, ongeacht zijn afkomst, huidskleur of achtergrond. En zij vinden hierbij de houding van zowel de docent als de student een sleutelrol spelen in het verkrijgen van begrip, respect en acceptatie van elke individuele student.

Naast de drie principes democratisch klassenmanagement, een kritische houding en hoge verwachtingen hebben, is er nog één middel dat de docenten en opleiders willen inzetten bij het cultureel responsief lesgeven: het curriculum. Docenten en opleiders in de school geven aan dat zij voldoende ruimte voelen in hun dagelijkse lespraktijk om aandacht te besteden aan de principes van CRL die zij belangrijk vinden.

De manier waarop de docenten en opleiders in de school de principes van de didactiek van CRL het liefste willen inzetten, verschilt met hoe die is ontworpen voor de praktijk. De belangrijkste basisvoorwaarde volgens docenten en opleiders in de school voor CRL is het hebben van een open houding. Vanuit een open houding op (culturele) verschillen wordt er ruimte gegeven aan de persoonlijkheid van de student of de docent en de verschillen in opvattingen worden gerespecteerd. Deze opvatting van de docenten en opleiders in de school komt overeen met de houding van een cultureel responsieve docent: een docent die de culturele achtergrond van iedere student waardeert (Aronson & Laugther, 2015).

Opmerkelijk is dat de docenten en opleiders van de school, bij de toepassing van de didactiek van CRL, een onderscheid maken tussen de relatie van de docent en de student in de opleiding versus de relatie van een leerkracht met de leerling in een basisschool. De mate van verantwoordelijkheidsgevoel voor een cultureel responsieve houding, kan een verklaring zijn

41 waarom de docenten en de opleiders in de school een onderscheid maken in de principes van de didactiek van CRL. Een docent op een basisschool heeft een grote verantwoordelijkheid voor de leerlingen en zal daarom alle principes van CRL inzetten in de praktijk, zo

GERELATEERDE DOCUMENTEN