• No results found

De casus van schaliegas is illustratief voor de notie van verplaatsing van de politiek. In de

beginfase worden belangrijke besluiten genomen op het ministerie van EZ, in het bestuur van de gemeente Boxtel en in de boardroom van het bedrijf Cuadrilla. Op dat moment wordt er over schaliegas nog geen publiek debat gevoerd. Ophef ontstaat pas als de gevolgen van de besluiten op lokaal niveau bekend worden. Wanneer duidelijk wordt wie er potentieel getroffen kunnen worden door de risico’s van de technologie tekenen zich nieuwe politieke groeperingen voor en tegen schaliegas af - de kwestie verplaatst zich dan naar het publieke domein. De lokale en nationale volksvertegenwoordigers proberen de schaliegaskwestie later alsnog naar de representatieve instituties te verplaatsen, maar tegen die tijd is onder druk van het verweer tegen de boringen ook in verschillende andere maatschappelijke domeinen democratisch engagement ontstaan.

De hoorzitting, consultatieronde en manifestatie op de markt in Boxtel bieden elk een podium voor politieke interactie tussen burgers en leiders, maar voor elk gelden andere democratische spelregels. Zoals blijkt uit de extra consultatiebijeenkomst in Boxtel, komen deze spelregels voor een deel voort uit bestaande regels en procedures, en voor een deel uit de interactie tussen burgers en overheid. Het lijkt er op dat bij kwesties van verplaatste politiek de criteria voor legitieme democratische besluitvorming tot in zekere mate de inzet van het politieke proces worden. In andere woorden, de verplaatsing van de politiek lijkt onlosmakelijk verbonden met een politiek van verplaatsing (cf. Marres 2005). In controverses rond verplaatste politiek zijn niet alleen de kwesties, maar ook de voorwaarden voor legitieme democratie voortdurend in beweging. Verplaatste kwesties kunnen wellicht terugkeren naar de kaders van oude

democratische instituties, maar ook bijdragen aan de constructie van nieuwe instituties. Juist deze dynamiek wordt door de drie theorieën afzonderlijk slecht gezien.

Om deze tweeledige dynamiek te vangen in een theorie van gemengde democratie is het daarom nodig te ontkomen aan de universalistische oriëntatie van het deliberatieve en plebiscitaire denken. In dit hoofdstuk zal ik daarom de theoretische focus verleggen van de zoektocht naar universele democratische criteria naar het volgen van de objecten van democratische

besluitvorming, zoals de (geplande) schaliegasputten in Boxtel. Een objectgeoriënteerde

benadering geeft een meer letterlijke invulling aan de verplaatsing van de politiek: de dimensies van plaats en tijd worden nadrukkelijk variabelen in de analyse. De democratische spelregels zijn object- en contextafhankelijk, en zijn niet, zoals bij Bovens, Gutmann & Thompson of Green,

37

a priori gebonden aan de normen van een universalistische opvatting van democratie. Deze verschuiving van het analytisch niveau creëert een theoretische ruimte waarbinnen zowel de verplaatsing van politiek als de politiek van verplaatsing kunnen worden begrepen.

Door de bewegingen van een politiek object te volgen kan een onderzoeker achterhalen hoe nieuwe associaties ontstaan, die op hun beurt weer criteria voor democratische legitimiteit kunnen voortbrengen. In dit hoofdstuk zal ik eerst met behulp van het denken van Bruno Latour beschrijven wat een dergelijke ‘objectgeoriënteerde’ benadering van democratie behelst, en hoe de verplaatsing van een politiek object te volgen is. Vervolgens zal ik aan de hand van het werk van Noortje Marres laten zien welke rol de waarden van waarachtigheid en redelijkheid kunnen spelen in de democratisering van een specifiek politiek object. Deze beschouwing brengt me uiteindelijk terug bij het kerndoel van dit onderzoek: het bepalen van de interactie tussen deliberatieve en plebiscitaire elementen in een theorie van gemengde democratie.

Bruno Latour: volg de objecten

Het politiek-filosofische werk van Bruno Latour is kenmerkend voor de objectgeoriënteerde democratiebenadering. Hij gebruikt de notie van object bewust op dubbelzinnige wijze:

enerzijds is er het concrete, feitelijke object dat in een democratisch proces centraal staat (e.g. schaliegasboren), en anderzijds ook het object als normatieve onderwerp van het politieke proces (e.g. de risico’s van schaliegasboring). Deze ambiguïteit laat op elegante wijze een cruciale stelling van het objectgeoriënteerde denken doorschemeren: de vraag wat een politiek object feitelijk gezien behelst, en de vraag waarom dit object politiek gezien problematisch is zijn in de praktijk sterk verwant (Ibid.: 40-41, cf. Dijstelbloem 2008: 93). De definitie van een

probleem en het tot stand komen van een associatie van actoren rond dat probleem zijn verschillende dimensies van hetzelfde proces. In andere woorden, Latour laat met zijn

dubbelzinnige notie van object zien oog te hebben voor zowel de verplaatsing van politiek als voor de politiek van verplaatsing.

Dientengevolge bouwt Latour in zijn politiek-filosofisch werk aan een democratische theorie die de structuren en normen van bestaande democratische instituties niet als uitgangspunt neemt. Het theoretisch fundament voor dit programma vinden we in Reassembling the Social (2005), waarin hij poogt de ontologische oriëntatie van de sociale wetenschap te herzien. Ik zal eerst kort het ontologische argument uit dit werk reconstrueren, en daarna met behulp van ander werk van Latour de relevantie van dit argument voor democratische theorie uiteenzetten.

38

Latour betoogt in Reassembling the Social dat het een vergissing is bij voorbaat uit te gaan van een bepaalde ontologie van het sociale. Bestaande sociaalwetenschappelijke theorieën gaan bij het onderzoeken van associaties doorgaans uit van een bepaald structurerend principe; bijvoorbeeld klassenverschillen of marktwerking. Dergelijke benaderingen zijn uitstekend geschikt om reeds gestabiliseerde assemblages van actoren te begrijpen. Ze zijn in staat activiteit te duiden in domeinen waarbinnen de verhoudingen tussen actoren ‘gestold’ zijn (Latour 2005a: 10). In een ‘vloeibare’, onvoltooide associatie is echter ook de ontologie van het sociale aan vorming onderhevig. “In situaties waarin innovatie profileert, groepsgrenzen onzeker zijn, het bereik van relevante entiteiten fluctueert, is een a priori bepaalde ontologie van het sociale niet meer in staat de nieuwe associaties van actoren te volgen. Het op voorhand beperken van de vorm, het formaat, de heterogeniteit, en de combinatie van associaties zou onverstandig zijn.” (Latour 2005a: 11). Kortom, een vooraf gedefinieerde ontologie van het sociale schiet tekort wanneer er sprake is van een controverse (ibid.: 16). In contexten van controverse moet daarom het tot stand komen van nieuwe connecties tussen actoren worden gevolgd.

De argumentatie in Reassembling the Social verwijst niet direct naar politieke controverses: hij gebruikt het begrip in een veel bredere zin. De redeneerlijn van Latour is echter goed toe te passen op de analyse van conflicten rond verplaatste politiek. Ook in politieke controverses is het onmogelijk de vorming van nieuwe democratische associaties scherp in beeld te krijgen wanneer alleen door de lens van bijvoorbeeld representatie wordt gekeken. In plaats daarvan moet het tot stand komen van nieuwe associaties van politieke actoren worden gevolgd: de ontologie van democratie moet niet als context, maar als onderdeel van de dynamiek worden beschouwd.

In Making Things Public (2005b) laat Latour zien hoe het ontstaan van dergelijke associaties wordt aangestuurd door het verschijnen van een nieuw, onbekend politiek object. In lijn met John Dewey benoemt Latour de politieke associaties van actoren die zich rond problematische objecten vormen als publieken (Latour 2005b: 38). De representatieve politieke filosofie gaat uit van een enkelvoudige, universele notie van publiek: het nationale parlement representeert alle stemgerechtigde burgers. Latour is het met de deliberatieve en plebiscitaire denkers eens dat een dergelijk Hobbesiaans monster nooit tot werkelijk democratische besluitvorming over alle voor burgers relevante kwesties kan komen (Latour 2005b: 38). Daarom is een meervoudige en dynamische opvatting van de notie van publiek nodig – rond elk object dat zich buiten de grenzen van bestaande instituties verplaatst kan een nieuw publiek ontstaan. In lijn met de voorschriften uit Reassembling the Social kunnen we een dergelijk publiek zien als een vloeibare associatie van actoren, die een set criteria voor democratische legitimiteit voortbrengt.

39

Om de objectgeorïenteerde benadering van democratie in de praktijk te brengen is het zaak de objecten die voorbij de grenzen van de gestolde associaties schieten op tijd te signaleren, en hun verdere bewegingen nauwkeurig te traceren. Maar hoe zijn de bewegingen van een

problematisch object te volgen in een concrete casus van verplaatste politiek?

Objecten, translaties, netwerken

Latour analyseert de verplaatsing van politieke objecten met behulp van actor-netwerktheorie, waarin de notie van translatie centraal staat. Het begrip translatie heeft, zoals gebruikelijk bij Latour, een dubbele betekenis. Letterlijk betekent translatie verplaatsing: een object verplaatst zich van a naar b. De meer alledaagse betekenis van vertaling is echter minstens zo relevant: wanneer een object zich verplaatst verandert het ook. Het object beïnvloedt op haar beurt ook weer de actoren waarmee het associaties aangaat. Latour maakt bij het analyseren van

translatieprocessen geen onderscheid tussen niet-menselijke objecten en menselijke actoren. Zo kan de verplaatsing van een technologie als schaliegasboring naar Boxtel er voor zorgen dat de technologie verandert – in interpretatieve zin (schaliegas wordt een probleem), en wellicht op termijn ook in fysieke zin (het ontwerp van de putten wordt gewijzigd). Omgekeerd heeft de verplaatsing van schaliegas naar Boxtel bijvoorbeeld ook sterke invloed op de lokale

gemeenschap, waar een nieuw publiek zich vormt. Herhaaldelijke translatiestappen stemmen de verschillende (menselijke of niet-menselijke) actoren in een netwerk met elkaar af, waardoor lokale knooppunten in netwerken kunnen ontstaan. In andere woorden, translatie leidt tot het ontstaan van associaties, die op hun beurt door onderzoekers kunnen worden nagetrokken (Latour 2005: 108).

Zoals uit de bovenstaande alinea’s helaas maar al te goed blijkt, draagt Latour’s raamwerk behoorlijk wat conceptueel gewicht met zich mee. Het is dan ook onverstandig alle

bovenstaande noties op te nemen in een eerste versie van een theorie van gemengde democratie. Toch heeft het denken van Latour toegevoegde waarde voor het uitvoeren van empirische analyses van verplaatste politiek, en wel om drie redenen. Ten eerste is het nuanceren (of zelfs opheffen) van de dualismen tussen menselijke en niet-menselijke actoren enerzijds en feitelijke en normatieve aspecten van een object anderzijds zeer relevant voor het begrijpen van technologische kwesties. Een perspectief dat aan deze dualismen ontsnapt kan de invloed van een technologisch object op een controverse onthullen op een manier die buiten het bereik van meer traditionele sociologische en politicologische methoden valt. Ten tweede biedt het een perspectief dat grotendeels los staat van de abstracte democratische idealen van de representatieve, deliberatieve en plebiscitaire theorieën. Latour staat er op de actoren in een

40

controverse zo veel mogelijk ‘voor zich’ te laten spreken, om zo te voorkomen dat de

onderzoeker met abstracte normatieve noties van ‘het sociale’ of ‘het democratische’ woorden in de mond van de actoren legt (Latour 2005: 32). In zijn woorden: “groepsvorming is niet alleen een taak van de sociale wetenschappers, maar ook een constante bezigheid van de actoren zelf. Actoren doen de sociologie voor sociologen, en sociologen leren van de actoren waar hun set van associaties uit bestaat” (Latour 2005: 35). Het buiten boord houden van abstracte idealen van politiek en maatschappij voorkomt dat de initiële analyse van verplaatsing van politiek wordt gestuurd door vooringenomen noties van burgerschap of politieke groepsvorming die door de representatieve, deliberatieve en plebiscitaire benaderingen worden gehanteerd. Ten derde is onder de noemer mapping controversies een breed scala aan hoofdzakelijk digitale

onderzoeksmethoden ontwikkeld, die het in kaart brengen van associaties rond complexe controverses mogelijk maakt (Venturini 2010)20.

Een kort voorbeeld

Hoe een dergelijk onderzoek in zijn werk zou kunnen gaan is te illustreren aan de hand van de bevindingen uit de schaliegaskwestie. Wanneer de gemeente Boxtel de deal met Cuadrilla bekend maakt beginnen zich geleidelijk nieuwe associaties af te tekenen – in eerste instantie tussen de burgers van Boxtel, de gemeenteraad, milieuorganisaties, en de lokale Rabobank. Door demonstraties, verzoeken om openheid en een rechtszaak proberen actoren in dit publiek het object schaliegas richting het publieke domein te verplaatsen. Door deze translatiestap verandert het object: schaliegasputten zijn niet langer een slechts een fysiek object, maar worden tevens het onderwerp van een politieke controverse. Het ministerie van EZ signaleert deze beweging, en besluit een omvangrijk institutioneel experiment te organiseren: de consultatieronde. Het ministerie probeert het object te verplaatsen naar een meer stabiel maatschappelijk domein, waar een nieuwe set democratische regels en procedures kan worden gevolgd.

Toch bleek de consultatieronde uiteindelijk weinig succesvol. De bijeenkomsten verliepen ordelijk, maar waren eenzijdig: het standpunt van het ministerie stond niet ter discussie. Bovendien was de procedure weinig inzichtelijk voor belanghebbenden die niet uitgenodigd waren. De ronde resulteerde in een onderzoeksopzet en een begeleidende klankbordgroep. De

20 Latour’s theorie kent vele nuances en uiteenlopende interpretaties waar een korte bespreking geen recht aan

kan doen. Een meer uitgebreide verkenning van de nuances van actor-netwerktheorie en de bijbehorende set van methoden voor het in kaart brengen van controverse zou in belangrijke mate bijdragen aan het beantwoorden van de vraag hoe de verplaatsing van een politiek object in beeld kan worden gebracht. Het is dan ook zeker de moeite de mogelijke rol van actor-netwerktheorie in de hier voorgestelde hypothese elders verder uit te diepen.

41

klankbordgroep viel uiteen toen het ministerie weigerde inzicht te geven in het volledige onderzoeksproces, en het resulterende rapport werd door de tegenstanders en sceptici van schaliegas verworpen.

Zoals het voorbeeld laat zien, zou een objectgeoriënteerde theorie als die van Latour

waarschijnlijk goed in staat zijn het ontstaan van nieuwe democratische criteria te beschrijven, maar moeite hebben om het succes of falen van deze criteria te verklaren. Zoals ik in het vorige hoofdstuk heb gedemonstreerd, bieden de criteria uit de deliberatieve en plebiscitaire theorieën wel enige houvast om het mislukken van initiatieven als de consultatieronde te duiden. De ronde voldeed niet aan de deliberatieve voorwaarde van invloedrijkheid – het was niet duidelijk op welke manier de onderzoeksresultaten tot concrete besluitvorming zouden leiden. Bovendien liet ook de inclusiviteit in ieder geval in eerste instantie te wensen over. Vanuit plebiscitair perspectief kan gezegd worden dat het ministerie de volledige controle over de procedure heeft willen bewaren, waardoor de kans op een waarachtig optreden van de vertegenwoordigers van het ministerie miniem was.

Het lijkt er op dat het incorporeren van meer substantiële criteria ook in een objectgeoriënteerd perspectief op de democratie wel degelijk meerwaarde kan hebben. Dit leidt echter tot een theoretisch dilemma: de objectgeoriënteerde benadering is er immers juist op gericht a priori criteria voor democratische besluitvorming te omzeilen. In de theorie van Latour vinden we geen duidelijke uitweg uit dit dilemma. Het werk van Latour’s geestverwante Noortje Marres biedt echter wel enige aanknopingspunten.

Noortje Marres: het democratisch tekort herzien

Noortje Marres uit in haar proefschrift No Issue, No Public (2005), net als Latour, kritiek op politieke theorieën die uitgaan van een a priori set democratische normen en instituties. Marres deelt Latour’s notie van democratie als continue zoektocht naar manieren om plaats te bieden aan nieuwe problematische objecten. Waar denken van Latour behoorlijk abstract blijft, weet Marres objectgeoriënteerde gedachtengoed te concretiseren door het in te zetten om de notie van democratisch tekort te herzien. Het casusonderzoek naar schaliegas laat zien dat een herziening van dit begrip inderdaad noodzakelijk is. We zien bijvoorbeeld dat de initiële beslotenheid van de consultatieronde de ervaring van een democratisch tekort binnen het schaliegaspubliek verder versterkt, terwijl de kwestie zich op dat moment al lang en breed buiten de representatieve kaders bevindt. Bovendien komt de ophef tot een hoogtepunt

42

te staan. De definitie van het democratisch tekort in verhouding tot de grenzen van het representatieve systeem lijkt dus onvoldoende om de onvrede van burgers te duiden. In tegenstelling tot Bovens is voor Marres een democratisch tekort dan ook niet het vanzelfsprekende gevolg van een gebrek aan stabiel institutioneel kader. Uit de

objectgeoriënteerde benadering volgt dat de verplaatsing van objecten buiten bestaande instituties intrinsiek is aan een gezond democratisch systeem. Deze verplaatsing op zichzelf kan dus geen indicatie zijn voor het falen van democratie. In tegenstelling, verplaatsing buiten gevestigde instituties is juist de aanleiding tot democratisch engagement, en daarmee op termijn een drijvende kracht achter voortdurende democratische vernieuwing (Marres 2005: 137). In termen van Latour: wanneer een object zich buiten de bestaande institutionele grenzen

verplaatst, beweegt het van een domein van gestolde associaties naar een domein van vloeibare associaties. Juist in de translatiestappen die dit object doormaakt krijgt niet alleen het object zelf, maar ook de omliggende associatie vorm. In dit proces ontstaan nieuwe instituties, die ook voor de democratisering van toekomstige kwesties weer van belang kunnen zijn (Marres: 23). Dit proces van wederzijdse vorming tussen object en institutie is cruciaal voor een dynamische democratie die in staat is zich naar onverwachte problemen te plooien. Betrokkenheid van burgers bij dit proces is daarom essentieel - men moet het democratische ijzer smeden wanneer het heet is. Als een nieuw object dat zich buiten de institutionele grenzen verplaatst leidt tot het ontstaan van nieuwe democratische associaties, zou dat toch geen tekort, maar eerder een aanwinst voor de democratie moeten zijn?

Wanneer is er in het objectgeoriënteerde perspectief dan wél sprake van een democratisch tekort? Zoals ik eerder stelde, impliceert het letterlijk nemen van verplaatsing van politiek dat niet alleen de variabele van plaats, maar ook die van tijd moet worden meegenomen in de analyse van democratie. Marres definieert het democratisch tekort dan ook niet ten opzichte van een vaste set (representatieve) instituties, maar in de verplaatsing van een problematisch object richting een domein waarin het onttrokken is aan democratische besluitvorming (150). Wat de criteria voor die besluitvorming zijn is afhankelijk van het object in kwestie. Het verschil met de meer traditionele notie van democratisch tekort lijkt subtiel, maar is ingrijpend. Zo blijkt het verplaatsen van schaliegas van de achterkamertjes in Den Haag naar de publieke ruimte niet bij te dragen aan het ontstaan van een tekort, maar aan het oplossen ervan. Het tekort bestond al – de besluitvorming over schaliegas vond plaats in instituties waar burgers nauwelijks tot geen invloed op hebben. Aan het begin van de controverse verplaatst schaliegas zich weg van deze instituties en richting een publiek domein: de gemeente Boxtel (Marres: 161).

43

Marres’ herconceptualisering van het democratisch tekort leidt tot nieuwe inzichten in het mogelijk functioneren van het correctief mechanismen binnen een theorie van gemengde democratie. Een tekort is niet langer gebonden aan een specifieke plaats (i.e. buiten de kaders van representatie), maar wordt veroorzaakt door een bepaalde vorm van verplaatsing (i.e. richting een ondemocratisch domein). Een goed functionerend gemengd democratisch regime beschikt over mechanismen waarmee de verplaatsing van een problematisch politiek object kan worden geleid, zodat een tekort kan worden voorkomen of opgelost. In het restant van dit hoofdstuk zal ik laten zien hoe de criteria van waarachtigheid en redelijkheid op verschillende momenten in dit traject kunnen functioneren. Het expliciteren van de dimensies van tijd en plaats in de verplaatsing van politiek is cruciaal, omdat de waarden van waarachtigheid en redelijkheid zo elk een eigen moment en locatie in het proces kunnen krijgen. Hierdoor vormt de spanning tussen deze waarden niet langer een fundamenteel probleem voor een theorie van gemengde democratie.

Deliberatie en toezicht in een correctief mechanisme