• No results found

Definities en begrippen

In document Theoretisch deel (pagina 41-44)

3. Problemen in de sociale communicatie en interactie en ASS

3.2 Definities en begrippen

Binnen de internationale literatuur103 wordt zowel de term ‘autismespectrumstoornis’ als de benaming ‘pervasieve ontwikkelingsstoornis’ gebruikt om te verwijzen naar een gelijkaardige problematiek.

Pervasieve ontwikkelingsstoornis

‘Pervasieve ontwikkelingsstoornis’ als verzamelterm voor verschillende autistische stoornissen stond in de DSM tot versie IV-TR en komt (voorlopig nog) voor in de ICD. ‘Pervasief’ of doordringend geeft aan dat de stoornis niet beperkt is tot een aantal gebieden of vaardigheden maar meerdere ontwikkelingsgebieden doordringt.

Autismespectrumstoornis, ASS

‘Autismespectrum’ als term kreeg bekendheid door Lorna Wing, in de afgelopen decennia een van de meest toonaangevende auteurs op dit terrein. ‘Spectrum’ verwijst naar de diverse verschijningsvormen en de verschillende graden van ernst van de problemen104. Ondanks deze diversiteit in uitingsvormen en functioneringsniveaus delen kinderen en jongeren met een autismespectrumstoornis de door Wing beschreven triade van kwalitatieve stoornissen in:

- sociale interactie, vooral inzake de wederkerigheid105; - de verbale en non-verbale communicatie;

- de verbeelding.

Autismespectrumstoornis, samen met de inhoud die Wing eraan gaf, werd de laatste jaren meer en meer gebruikt in plaats van de subtypes uit de DSM-IV-TR106 of ICD-

101

Vermeulen P., Brein bedriegt. Als autisme niet op autisme lijkt, EPO, Antwerpen, 1998

102

Sommigen maken gewag van een licht vertraagde pubertaire ontwikkeling. Zie Mulders, M. (red.), Autisme: aanpassen en veranderen, Van Gorcum, Assen, 1996

103

Hellemans H. e.a., Classificerend diagnostisch protocol Pervasieve ontwikkelingsstoornissen Minderjarigen, VAPH, 2009

104

Roeyers, H., Autisme: alles op een rijtje, Acco, Leuven, 2008

105

Wing maakt een indeling in sociale subtypes: afzijdig, passief, actief-maar-bizar of hoogdravend. Deze indeling mag niet rigide gehanteerd worden en geeft vooral aan dat tekorten in de sociale interactie eerder kwalitatief van aard zijn dan kwantitief. Zie voor meer info Vermeulen P., Brein bedriegt. Als autisme niet op autisme lijkt. EPO, Antwerpen, 1998

150 10107. De populariteit van ASS als verzamelterm heeft allicht te maken met de

onduidelijke differentiaaldiagnostiek en de beperkte meerwaarde die de indeling in subgroepen bleek te hebben voor onderwijs, opvoeding en begeleiding. De onderverdeling in de verschillende subtypes van ASS biedt immers geen correct beeld over de ernstgradatie van de stoornis noch over de nood aan ondersteuning108.

3.3 Criteria109

In mei 2013 verscheen een nieuwe versie van de DSM. In deze DSM-5 vallen de verschillende subtypes uit de DSM-IV-TR weg en wordt het begrip ‘autismespectrumstoornis’ nu ook officieel geïntroduceerd, zij het met een dyade110

in plaats van een triade. Wie eerder gediagnostiseerd werd met een autistische stoornis, stoornis van Asperger of PPD-NOS krijgt volgens de vernieuwde classificatie de diagnose ASS. Iemand met tekorten in de sociale communicatie waarvan de symptomen verder niet voldoen aan de criteria voor ASS, valt mogelijk wel binnen de criteria voor de nieuwe stoorniscategorie: Sociaal (Pragmatische) Communicatiestoornis.

ASS valt in de DSM-5 onder de neuro-ontwikkelingsstoornissen. Het blijft een ontwikkelingsstoornis, maar het criterium van de aanvangsleeftijd wordt versoepeld. Waar volgens de DSM-IV-TR bij een autistische stoornis voor het derde levensjaar sprake moest zijn van abnormaal functioneren, geeft men in de DSM-5 aan dat bepaalde symptomen mogelijk niet (volledig) tot uiting komen voordat er sociale verwachtingen zijn vanuit de omgeving of, later in het leven, gemaskeerd kunnen worden door aangeleerde strategieën. De differentiatie van criteria voor verschillende ontwikkelingsniveaus blijft verder eerder beperkt111.

Criteria ASS volgens DSM-5112

106

Autistische stoornis, stoornis van Rett, Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd, stoornis van Asperger of pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anderszins omschreven (PPD-NOS). In DSM-5 vervallen deze subtypes. Autistische stoornis, stoornis van Asperger PPD-NOS vallen voortaan onder ASS, syndroom van Rett wordt een stoornis die kan geassocieerd zijn met ASS.

107

De ICD-10 onderscheidt momenteel nog volgende acht subgroepen: vroegkinderlijk autisme, atypisch autisme, syndroom van Rett, andere desintegratiestoornis op kinderleeftijd, hyperactieve stoornis samengaand met zwakzinnigheid en stereotypieën, syndroom van Asperger, overige gespecificeerde pervasieve ontwikkelingsstoornissen en pervasieve ontwikkelingsstoornissen niet gespecificeerd. Verwachting is dat deze eveneens zullen verdwijnen in de geplande herwerking.

108

Hellemans H., Peeters W. & Roeyers H., Classificerend diagnostisch protocol autismespectrumstoornissen bij minderjarigen, VAPH, 2009

109

American Psychiatric Association, Desk reference to the diagnostic criteria from DSM-5, American Psychiatric Association, Arlington, 2013

110

De criteria in verband met sociale interacties en communicatie worden ingekort en gebundeld tot ‘tekorten in sociale communicatie en sociale interactie’ met daarnaast ‘beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten’.

111

Grant R. & Nozyce M., Proposed changes to the American Psychiatric Association diagnostic criteria for autism spectrum disorder: implications for young children and their families, Matern Child Health, Springer, New York, 2013

112

151 Moet voldoen aan de criteria A, B, C en D

A. Persistente tekorten in sociale communicatie en sociale interactie, zich manifesterend in alle volgende:

1. tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid;

2. tekorten in non-verbale communicatie gebruikt voor sociale interactie; 3. tekorten in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.

B. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten, zich manifesterend in ten minste twee van de volgende:

1. Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak;

2. Aandringen op gelijkheid, inflexibel vasthouden aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag;

3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus;

4. Hyper- of hypo-reactiviteit op sensorische input of ongewone interesse in zintuiglijke aspecten in de omgeving113.

C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd (maar kunnen soms pas merkbaar worden wanneer sociale eisen de beperkte capaciteit overstijgen of gemaskeerd worden door aangeleerde strategieën in het latere leven)

D. De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren.

E. De stoornissen worden niet beter verklaard door verstandelijke beperking of algemene ontwikkelingsvertraging. verstandelijke beperking en ASS komen frequent samen voor. Om comorbide diagnoses van ASS en verstandelijke handicap te stellen, moet de sociale communicatie lager zijn dan te verwachten voor het algemeen ontwikkelingsniveau.

Voor de criteria A en B moet de huidige ernst gespecificeerd worden. Deze dimensionale ernstinschatting is gebaseerd op beperkingen in sociale communicatie en beperkte, repetitieve patronen van gedrag.

3.4 Prevalentie

Een epidemiologische overzichtsstudie vatte de prevalentiecijfers van ASS samen en kwam aan 0,62 %114 van de bevolking115. Een literatuurstudie vermeldt een range

113

Dit is een opvallend nieuw toegevoegd (mogelijk) symptoom vanuit de vaststelling dat veel kinderen met ASS zintuigelijke prikkels anders aanvoelen dan kinderen zonder ASS. Zowel een verlaagde als een verhoogde gevoeligheid zijn mogelijk. Deze sensorische problemen kunnen zich op alle sensorische kanalen situeren

114 Steekproefonderzoek in

het kader van een masterproef geeft aan dat het aantal diagnoses ASS op het einde van de basisschool in Vlaanderen en Brussel op 1,4% ligt. Geerts E. & Heyninck K., Prevalentie-onderzoek naar diagnoseverklaringenin het Nederlandstalig

152 van 0,25 tot 0,9 %116. ASS komt ongeveer vier keer meer voor bij jongens dan bij

meisjes.

De cijfers over het vóórkomen van ASS vertonen de laatste decennia een stijgende trend. De hogere cijfers zijn vooral te verklaren door een betere diagnostiek en door een verbreding van de definities en criteria. Vooral bij personen met een normale of grensnormale begaafdheid wordt ASS nu veel beter onderkend117.

In document Theoretisch deel (pagina 41-44)