6.1.1 Welke zijn de beoordelingscriteria voor het bepalen van kritische complexiteit?
Bij het geven van een conclusie op de eerste onderzoeksvraag, is het antwoord in eerste
instantie te vinden in de paragrafen 2.5 tot en met 2.8. Hier wordt een overzicht gegeven van alle
relevante criteria uit de theoretische beschouwing. Een interessante conclusie is dat het
Definitieve versie
KenmerkR001-0478237CHL-V06
aangebrachte verschil tussen beoordelingswaarden en indicatoren heel duidelijk blijkt uit het
caseonderzoek. Indicatoren geven aan hoe complex het systeem zelf is en zeggen niets over de
relatie met de omgeving. Beoordelingswaarden kunnen deze relatie beter signaleren. Dit verschil
is – in eventueel vervolg onderzoek – van belang voor de werking van indicatoren en het inzicht
in onderlinge afhankelijkheden tussen indicatoren en beoordelingswaarden. Een ander feit is dat
de randvoorwaarden (§ 2.8) die zijn opgesteld niet in alle gevallen als randvoorwaarde werken;
met andere woorden de theoretische veronderstelling dat deze voorwaarden harde restricties
opleggen aan het wel of niet kunnen toepassen van interactieve uitvoering bleek in de praktijk
niet altijd waar.
Een algemene conclusie is dat de benoemde criteria herkenning oproepen in de praktijk (zowel in
de interviews als in de cases) en in veel gevallen dus complexiteit beïnvloeden (zie hoofdstuk 5).
6.1.2 Op welke wijze kunnen deze criteria, de beïnvloedbare sturingsaspecten en het
projectresultaat geoperationaliseerd worden?
De conclusie op de tweede onderzoeksvraag gaat in eerste instantie over of de gekozen
operationalisering een goede is geweest; met andere woorden is het daarmee mogelijk een
duidelijke gradatie in de mate van complexiteit aan te brengen? Gekozen is voor een
3-waarden-systeem dat gebaseerd is op het bestaande onderscheid in simpele, complexe en random
systemen. Per criterium zijn drie verschillende verschijningsvormen van datzelfde criterium
benoemd. Deze indeling is toereikend, omdat daarmee de herkenning in de praktijk – de
interviews in het caseonderzoek bijvoorbeeld – behouden blijft en daadwerkelijk indicatoren op
hun signaalfunctie kunnen worden onderscheiden. Per individuele indicator bleek het
3-waarden-systeem niet per definitie werkend (zie ook discussie).
In tweede instantie kan geconcludeerd worden dat de consistentietabel (§ 2.8) in beperkte mate
werkt. De tabel laat wel zien welke indicatoren onderscheidend vermogen hebben; immers,
projectleiders van projecten signaleren veelal dezelfde problemen (indicatoren). De tabel is maar
beperkt in staat kritische complexiteit te signaleren. Hoewel het niet onmogelijk lijkt om de tabel
hier geschikt voor te maken, zijn er nu tussenstappen nodig om de onderlinge afhankelijkheid te
signaleren. Deze tussenstappen zijn het zoeken naar patronen gebaseerd op theoretische
hypotheses (einde hoofdstuk 3).
6.1.3 Wat zijn in de praktijk relevante indicatoren (en patronen)
Het hele onderzoek is erop gericht ‘open deuren’ – met deze benaming kan tegen veel
indicatoren worden aangekeken – te rangschikken op hun signaalfunctie. Door ‘open deuren’ en
hun werking expliciet te laten zien, wordt (a) bewustwording gecreëerd waardoor lange termijn
Definitieve versie
KenmerkR001-0478237CHL-V06
voordelen van interactieve uitvoering inzichtelijk worden en (b) kan onderscheid worden
aangebracht in deze signaalfunctie. Door de gevonden patronen uit het caseonderzoek
uiteindelijk in een stappenplan aan een aanbeveling te koppelen en daarbij te verwijzen naar
hoofdstuk 4 waarin de onderzochte cases laten zien wat de gevolgen kunnen zijn wanneer niet
geanticipeerd wordt kan iets over de slagingskans van interactieve uitvoering worden gezegd.
Kortom, zo’n stappenplan voorziet ook in bewustwording en overleg, al is dit niet te garanderen.
Uit het caseonderzoek – en de daarin gehouden interviews met projectleiders – bleek dat
sommige indicatoren een grote mate van consistentie vertonen. Een aantal van deze indicatoren
blijkt niet op zichzelf te staan. Patronen (onderlinge afhankelijkheden tussen indicatoren onderling
en beoordelingswaarden) blijken met name relevant te zijn als het gaat om het signaleren van
kritische complexiteit. Aangezien de aangetroffen patronen deels subjectief zijn (het zijn maar 9
cases), kan in het stappenplan maar beperkt een beoordeling over de slagingskans van
interactieve uitvoering worden gegeven. Patronen zijn echter wel richtinggevend.
Het schema van Christensen fungeert hierbij als een belangrijke basisindicator. De waarde van
andere (consistente) indicatoren was in de onderzochte cases vaak afhankelijk van dit schema. In
het stappenplan zijn de belangrijke patronen dan ook gebaseerd op dit schema. Wanneer ze
worden aangetroffen leidt dit tot een aanbeveling voor het gebruik van interactieve uitvoering (zie
hoofdconclusie). Een aantal beoordelingswaarden vertoonden een grote mate van consistentie,
naast het feit dat ze ook herkenning bij projectleiders opriepen. Beoordelingswaarden zijn evenals
patronen subjectief en voor meerdere interpretaties vatbaar (irrationeel). Wel zijn ze sterk
gerelateerd aan interactieve uitvoering, omdat in die benadering ook ruimte is voor subjectieve
waarden.
6.1.4 Op welke wijze kunnen de in vraag 3 gevonden indicatoren en condities omgezet
worden naar een bruikbare indicatieve toets?
Als instrument is uiteindelijk gekozen voor een stappenplan; geen index dus, hoewel deze vorm
bij aanvang van het onderzoek goed denkbaar was. De vermeende bruikbaarheid achter de index
was bij aanvang van het onderzoek dat door een objectieve weergave van de signaalfunctie van
indicatoren een diagnose over de slagingskans van interactieve uitvoering eenvoudiger te stellen
zou zijn. Maar een index biedt minder ruimte aan de weergave van bepalende patronen. De
hoofdreden om te kiezen voor een stappenplan is dan ook dat de onderlinge afhankelijkheden
makkelijker te representeren zijn, omdat er ruimte is voor (subjectieve) patronen die aldus
grotendeels de kritische complexiteit bepalen.
Een index is wel denkbaar als mogelijke gebruiksvorm, maar vraagt om meer tussenstappen;
namelijk (1) zoeken naar methoden om bepaalde onderlinge afhankelijkheden mee te nemen in
Definitieve versie
KenmerkR001-0478237CHL-V06
Hoofdconclusie
Op basis van de gevolgde aanpak en de doelstelling kan worden geconcludeerd
dat interactieve uitvoering kan worden toegepast in alle vier typen projecten
(volgens Christensen):
1. Optimalisatie- of beheerprojecten, waarbij (subjectieve)
beoordelingswaarden slecht scoren of steeds wijzigen (door externe
oorzaken). Interactieve uitvoering kan soms worden gebruikt om
maatschappelijke acceptatie te bewerkstelligen.
2. Projecten met een experimenteel karakter. De principes van interactieve
uitvoering kunnen door Tauw worden gebruikt om:
a. conflicten op te zoeken en uit te spreken, waardoor het gebruik van
hindermacht kan worden verminderd;
b. het vereiste maatschappelijke draagvlak te doen ontstaan voor de
realisering van het project en het project als katalysator te laten
fungeren voor hogere doelen.
3. Projecten met een onderhandelingscomponent. De principes van
interactieve uitvoering kunnen door de opdrachtgever (en Tauw als
ondersteunende adviseur) worden gebruikt om:
a. onder de shareholders in een project doelen en commitment
eenduidig te krijgen (Conklin (2000) noemt dit social understanding en
social commitment);
b. externe oorzaken en onzekerheden een volwaardige plaats te geven
binnen het risicomanagement.
4. Projecten waarin chaos overheerst; met andere woorden projecten waarin
vaak het probleem niet gedefinieerd is. Interactieve uitvoering kan worden
gebruikt om het proces vast te stellen en te begeleiden.
Scores op beoordelingswaarden zeggen in het algemeen (voor alle vier typen
projecten) iets over de slagingskans van interactieve uitvoering.
de definitie van consistent waardoor de indexering het effect hiervan terug laat zien, (2) meer
cases gebruiken om de betrouwbaarheid te vergroten en (3) zoeken naar een manier om weer te
geven wanneer interactieve uitvoering gewenst dan wel noodzakelijk is (zodanig dat het
doorlopen van de index een totaalscore oplevert met een aanbeveling). De signaalfunctie van
indicatoren in een index wordt dan objectief weergegeven; de puntentoekenning is dan subjectief.
In een stappenplan is de signaalfunctie van (combinaties van) indicatoren mede bepaald op basis
van subjectieve elementen (mening projectleiders). Deze is echter eenvoudiger op te stellen naar
aanleiding van het gedane caseonderzoek.
In document
Think global, act local
(pagina 141-144)