• No results found

Deelconclusies

In document Think global, act local (pagina 141-144)

6.1.1 Welke zijn de beoordelingscriteria voor het bepalen van kritische complexiteit?

Bij het geven van een conclusie op de eerste onderzoeksvraag, is het antwoord in eerste

instantie te vinden in de paragrafen 2.5 tot en met 2.8. Hier wordt een overzicht gegeven van alle

relevante criteria uit de theoretische beschouwing. Een interessante conclusie is dat het

Definitieve versie

KenmerkR001-0478237CHL-V06

aangebrachte verschil tussen beoordelingswaarden en indicatoren heel duidelijk blijkt uit het

caseonderzoek. Indicatoren geven aan hoe complex het systeem zelf is en zeggen niets over de

relatie met de omgeving. Beoordelingswaarden kunnen deze relatie beter signaleren. Dit verschil

is – in eventueel vervolg onderzoek – van belang voor de werking van indicatoren en het inzicht

in onderlinge afhankelijkheden tussen indicatoren en beoordelingswaarden. Een ander feit is dat

de randvoorwaarden (§ 2.8) die zijn opgesteld niet in alle gevallen als randvoorwaarde werken;

met andere woorden de theoretische veronderstelling dat deze voorwaarden harde restricties

opleggen aan het wel of niet kunnen toepassen van interactieve uitvoering bleek in de praktijk

niet altijd waar.

Een algemene conclusie is dat de benoemde criteria herkenning oproepen in de praktijk (zowel in

de interviews als in de cases) en in veel gevallen dus complexiteit beïnvloeden (zie hoofdstuk 5).

6.1.2 Op welke wijze kunnen deze criteria, de beïnvloedbare sturingsaspecten en het

projectresultaat geoperationaliseerd worden?

De conclusie op de tweede onderzoeksvraag gaat in eerste instantie over of de gekozen

operationalisering een goede is geweest; met andere woorden is het daarmee mogelijk een

duidelijke gradatie in de mate van complexiteit aan te brengen? Gekozen is voor een

3-waarden-systeem dat gebaseerd is op het bestaande onderscheid in simpele, complexe en random

systemen. Per criterium zijn drie verschillende verschijningsvormen van datzelfde criterium

benoemd. Deze indeling is toereikend, omdat daarmee de herkenning in de praktijk – de

interviews in het caseonderzoek bijvoorbeeld – behouden blijft en daadwerkelijk indicatoren op

hun signaalfunctie kunnen worden onderscheiden. Per individuele indicator bleek het

3-waarden-systeem niet per definitie werkend (zie ook discussie).

In tweede instantie kan geconcludeerd worden dat de consistentietabel (§ 2.8) in beperkte mate

werkt. De tabel laat wel zien welke indicatoren onderscheidend vermogen hebben; immers,

projectleiders van projecten signaleren veelal dezelfde problemen (indicatoren). De tabel is maar

beperkt in staat kritische complexiteit te signaleren. Hoewel het niet onmogelijk lijkt om de tabel

hier geschikt voor te maken, zijn er nu tussenstappen nodig om de onderlinge afhankelijkheid te

signaleren. Deze tussenstappen zijn het zoeken naar patronen gebaseerd op theoretische

hypotheses (einde hoofdstuk 3).

6.1.3 Wat zijn in de praktijk relevante indicatoren (en patronen)

Het hele onderzoek is erop gericht ‘open deuren’ – met deze benaming kan tegen veel

indicatoren worden aangekeken – te rangschikken op hun signaalfunctie. Door ‘open deuren’ en

hun werking expliciet te laten zien, wordt (a) bewustwording gecreëerd waardoor lange termijn

Definitieve versie

KenmerkR001-0478237CHL-V06

voordelen van interactieve uitvoering inzichtelijk worden en (b) kan onderscheid worden

aangebracht in deze signaalfunctie. Door de gevonden patronen uit het caseonderzoek

uiteindelijk in een stappenplan aan een aanbeveling te koppelen en daarbij te verwijzen naar

hoofdstuk 4 waarin de onderzochte cases laten zien wat de gevolgen kunnen zijn wanneer niet

geanticipeerd wordt kan iets over de slagingskans van interactieve uitvoering worden gezegd.

Kortom, zo’n stappenplan voorziet ook in bewustwording en overleg, al is dit niet te garanderen.

Uit het caseonderzoek – en de daarin gehouden interviews met projectleiders – bleek dat

sommige indicatoren een grote mate van consistentie vertonen. Een aantal van deze indicatoren

blijkt niet op zichzelf te staan. Patronen (onderlinge afhankelijkheden tussen indicatoren onderling

en beoordelingswaarden) blijken met name relevant te zijn als het gaat om het signaleren van

kritische complexiteit. Aangezien de aangetroffen patronen deels subjectief zijn (het zijn maar 9

cases), kan in het stappenplan maar beperkt een beoordeling over de slagingskans van

interactieve uitvoering worden gegeven. Patronen zijn echter wel richtinggevend.

Het schema van Christensen fungeert hierbij als een belangrijke basisindicator. De waarde van

andere (consistente) indicatoren was in de onderzochte cases vaak afhankelijk van dit schema. In

het stappenplan zijn de belangrijke patronen dan ook gebaseerd op dit schema. Wanneer ze

worden aangetroffen leidt dit tot een aanbeveling voor het gebruik van interactieve uitvoering (zie

hoofdconclusie). Een aantal beoordelingswaarden vertoonden een grote mate van consistentie,

naast het feit dat ze ook herkenning bij projectleiders opriepen. Beoordelingswaarden zijn evenals

patronen subjectief en voor meerdere interpretaties vatbaar (irrationeel). Wel zijn ze sterk

gerelateerd aan interactieve uitvoering, omdat in die benadering ook ruimte is voor subjectieve

waarden.

6.1.4 Op welke wijze kunnen de in vraag 3 gevonden indicatoren en condities omgezet

worden naar een bruikbare indicatieve toets?

Als instrument is uiteindelijk gekozen voor een stappenplan; geen index dus, hoewel deze vorm

bij aanvang van het onderzoek goed denkbaar was. De vermeende bruikbaarheid achter de index

was bij aanvang van het onderzoek dat door een objectieve weergave van de signaalfunctie van

indicatoren een diagnose over de slagingskans van interactieve uitvoering eenvoudiger te stellen

zou zijn. Maar een index biedt minder ruimte aan de weergave van bepalende patronen. De

hoofdreden om te kiezen voor een stappenplan is dan ook dat de onderlinge afhankelijkheden

makkelijker te representeren zijn, omdat er ruimte is voor (subjectieve) patronen die aldus

grotendeels de kritische complexiteit bepalen.

Een index is wel denkbaar als mogelijke gebruiksvorm, maar vraagt om meer tussenstappen;

namelijk (1) zoeken naar methoden om bepaalde onderlinge afhankelijkheden mee te nemen in

Definitieve versie

KenmerkR001-0478237CHL-V06

Hoofdconclusie

Op basis van de gevolgde aanpak en de doelstelling kan worden geconcludeerd

dat interactieve uitvoering kan worden toegepast in alle vier typen projecten

(volgens Christensen):

1. Optimalisatie- of beheerprojecten, waarbij (subjectieve)

beoordelingswaarden slecht scoren of steeds wijzigen (door externe

oorzaken). Interactieve uitvoering kan soms worden gebruikt om

maatschappelijke acceptatie te bewerkstelligen.

2. Projecten met een experimenteel karakter. De principes van interactieve

uitvoering kunnen door Tauw worden gebruikt om:

a. conflicten op te zoeken en uit te spreken, waardoor het gebruik van

hindermacht kan worden verminderd;

b. het vereiste maatschappelijke draagvlak te doen ontstaan voor de

realisering van het project en het project als katalysator te laten

fungeren voor hogere doelen.

3. Projecten met een onderhandelingscomponent. De principes van

interactieve uitvoering kunnen door de opdrachtgever (en Tauw als

ondersteunende adviseur) worden gebruikt om:

a. onder de shareholders in een project doelen en commitment

eenduidig te krijgen (Conklin (2000) noemt dit social understanding en

social commitment);

b. externe oorzaken en onzekerheden een volwaardige plaats te geven

binnen het risicomanagement.

4. Projecten waarin chaos overheerst; met andere woorden projecten waarin

vaak het probleem niet gedefinieerd is. Interactieve uitvoering kan worden

gebruikt om het proces vast te stellen en te begeleiden.

Scores op beoordelingswaarden zeggen in het algemeen (voor alle vier typen

projecten) iets over de slagingskans van interactieve uitvoering.

de definitie van consistent waardoor de indexering het effect hiervan terug laat zien, (2) meer

cases gebruiken om de betrouwbaarheid te vergroten en (3) zoeken naar een manier om weer te

geven wanneer interactieve uitvoering gewenst dan wel noodzakelijk is (zodanig dat het

doorlopen van de index een totaalscore oplevert met een aanbeveling). De signaalfunctie van

indicatoren in een index wordt dan objectief weergegeven; de puntentoekenning is dan subjectief.

In een stappenplan is de signaalfunctie van (combinaties van) indicatoren mede bepaald op basis

van subjectieve elementen (mening projectleiders). Deze is echter eenvoudiger op te stellen naar

aanleiding van het gedane caseonderzoek.

In document Think global, act local (pagina 141-144)