• No results found

10. Een nieuw regime

10.3.5 decentrale processen: ECT

Op onder ander e de afdeling ECT bevindt zich een geï ntegreerd ESE risico team, genaamd het Sustainable Risk Advisory Team (Resp. 8, 10, 11). Dit team bestaat sinds 2011 en bestond uit drie wer knemers in 2014. Energy, Commodity’s en Transport klanten zijn dezelfde klanten als waarvoor de Client Diagnostic Tool gebr uikt werd in de oude ABN AMRO, maar er werd een nieuwe tool voor deze afdeling geformuleerd in 2011.

Met vijftig klanten wer d een dialoog gehouden in 2011 om op deze manier r ichtlijnen te stellen voor het bepalen van duurzaamheid risico’s. De gesprekken resulteerde in het invoeren van vragenlijsten in 2012, die toegepast wor den door relatiemanager s (ABN AMRO, Sustainability Report 2012, 2013; 15). Echter, pas sinds midden 2014 wordt structureel in de eer ste linie rekening gehouden met het duurzaamheidsr isico’s op financieringen via het Sustainable Managing Oper ating System (SMOS). Dit is in samenwerking met het centrale team bedacht zodat bij ECT klanten beoordelingen dir ect door deze tool naar voren komen op basis van de GSRI (Resp. 11). Pas wanneer het risico hoog is wordt door het centrale team een advies uitgebr acht: goedkeuring, voorwaardelijke goedkeuring of afwijzing van de financiering.

SRA team 2011 2012 2013 2014

Totaal 462 979 1241 16502

Tabel 3: advies SRA (ABN AMRO, Sustainability Report, 2012-2014).

10.5 Tussenconclusie

Als stakeholder vervulde Mulder opnieuw een belangrijke rol in de aanleiding naar nieuwe duurzame initiatieven. Daarnaast kan er een lijn worden doorgetrokken in de praktijken van de bank, omdat de bank tien oude sector beleidsstukken in 2011 opnieuw goedgekeurde. Ook is er opnieuw een centraal team van ESE risico adviseurs opgesteld in de bank die fungeert op de tweede linie van de bank. Op grootzakelijke klanten lag wederom de nadruk.

Nadat de beursgang van de bank bekend werd gemaakt door het ministerie van financiën in 2012 groeide het regime. Er werd een nieuwe strategie ontwikkeld, meer

36 bewustwordingsevenementen vonden plaats, nieuw sector beleid werd gevormd en bij ECT resulteerde dit in het SMOS systeem. Als uitkomst is in 2013 een piek te zien in het aantal duurzame financieringen.

Het speciale team bij ECT kan gezien worden als een decentr aal team in de BU ECT, net zoals in 2006 geï ntegr eerde teams in de r egionale BU’s bestonden. Dit team is ontstaan naar aanleiding van de specialisatie in de oude ABN AMRO dat terug te leiden valt naar de CDT. Dit instrument werd vanaf 2004 toegepast op de olie en gas, mijnbouw en metalen sector en op Hydro dammen. Deze komen deels overeen met de ECT sectoren, maar voor de transportsector in de nieuwe bank is enkel beleid voor de scheepsvaart opgesteld (ABN AMRO, Sustainability Report 2014, 2015; 23). Om te concluderen, causale paden, die tot een uitkomst in duurzame financieringen leiden, lopen door vanuit de oude ABN AMRO.

11.

Conclusie

Deze thesis heeft beschreven welke initiatieven tot duurzame financieringen geleid hebben binnen een bank. Historische processen en uitkomsten aangaande het vormgeven van duurzame financieringen binnen ABN AMRO zijn hiervoor empirisch onderzocht. Deze processen en uitkomsten zijn gestructureerd aan de hand van de transitietheorie, dat een overgang naar een duurzaam systeem in een sector beschrijft. Daaruit kan geconcludeerd worden dat bestaande structuren, culturen en praktijken in een bank veranderen wanneer niche initiatieven samen komen. Dit uitte zich in een duurzaam regime dat opgenomen werd in het bestaande regime van de bank. Dit niche-regime patroon veranderde financieringsroutines. De uitkomst van deze clustering is het verduurzamen van financieringen. De historische data van ABN AMRO komt op deze manier overeen met de transitietheorie en daarmee bewijst dit onderzoek dat deze theorie ook toepasbaar is op een overgang in het bedrijfssysteem van een bank. Dit leidt tot de eerste hypothese (H1):

H1: Een transitie in een bank vindt historisch plaats door middel van initiatieven die de structuren, praktijken en culturen van het bedrijfssysteem veranderen.

Tevens is dit onderzoek een toevoeging op het holistische begrip duurzame financiering. Deze thesis concludeert dat het Triple P concept kan worden toegepast op een financiering, omdat kwesties als milieuvervuiling, kinderarbeid, politieke corruptie en ngo protesten worden meegenomen in het risicobeheer van de ABN AMRO. Wanneer een hoog risico is vastgesteld door de tweede linie adviseert het centrale duurzame risicoteam aan het krediet comite of deze financiering moet worden afgewezen, goedgekeurd of goedgekeurd onder voorwaarden. Daarbij

37 is het goedkeuren of afwijzen van de financiering geen verduurzaming van deze, omdat dit geen gevolgen heeft. De volgende hypothese kan daarom worden opgesteld (H2):

H2: Een duurzame financiering is er een waarop het risico op mens of milieu schade is bepaald en die wordt gemonitord door de bank.

Daarnaast stelt de transitie theorie dat de overgang naar een duurzaam financieringssysteem, waarin de praktijken, culturen en structuren een duurzaam regime vormen, vier fases passeert. Drie fases zijn te herkennen bij ABN AMRO. Als eerste de pre ontwikkelingsfase waarbij er steeds meer aandacht uit ging naar bedrijfsethiek. Naar aanleiding van de eerste stakeholder dialoog met FOE plaatste Herman Mulder, directeur risicomanagement, duurzaamheid aan het einde van jaren ’90 op de tweede linie van de bank: risicocontrole. Als voorzitter van de GRC eiste Mulder een sociaal en milieu onderzoek bij financieringen in gevoelige sectoren zoals de bosbouw, mijnbouw en de olie en gas sector. In het begin van het millennium vormde zich een team rond Mulder dat beleid voor deze sectoren formuleerde. Naar aanleiding van deze experimenten en met de officie le steun van de Raad van Bestuur werd er in 2003 een afdeling duurzame ontwikkeling ontworpen en een duurzame strategie gevormd.

Niche processen in de vorm van nieuwe sociale netwerken van betrokken risicomedewerkers en opgestelde regulering aangaande risicobeheer kwamen samen onder een centraal team van risico adviseurs. Dit kan worden gezien als een duurzaam regime waarbij steeds nieuwe processen de structuur, cultuur en praktijk van het financieringssysteem veranderde. Uitkomsten van deze veranderingen waren te zien in het aantal risico adviseurs op duurzaamheid, het aantal getrainde of duurzaam bewuste medewerkers, en adviezen op basis van nieuw beleid. De nadruk lag bij deze processen op centraal niveau bij grootzakelijke klanten. Echter, tot en met 2014 was de transitie niet voltooid, want niet alle financieringen waren destijds getoetst op duurzaam risico.

Het aantal duurzame financieringen lag in de oude bank en in de nieuwe ABN AMRO vaak rond de 25 procent ten opzichte van het aantal adviezen. De daling in 2004 kon in verband worden gebracht met het nieuwe ESE filter en de CDT. Echter, in de nieuwe bank kon de toename in 2012 in verband worden gebracht met het duurzame financieringsbeleid. Deze tegenstrijdigheid leidt tot de volgende hypothese:

H2: Het aantal duurzame financieringen is afhankelijk van het risico instrument in een financieringssysteem.

De onderbreking van deze regime processen, door de opdeling van de bank in 2007 en de crisis die tot een staatsovername leidde, is tevens in overeenstemming met de transitietheorie. Deze stelt namelijk dat een verandering in het landschap van een systeem, in dit geval de integratie van

38 twee banken Fortis en ABN AMRO, waarvan bij ABN AMRO alleen de BU Nederland over was gebleven, het regime kan wijzigen. Omdat de het duurzaamheidsregime niet geï ntegreerd was in de BU Nederland verdwenen bijna alle regime processen. Een aanleiding tot nieuwe regime processen kwam opnieuw vanuit stakeholder druk, indirect via Herman Mulder, waardoor de nieuwe Raad van bestuur een duurzaamheidsafdeling vormde in 2011. Het oude beleid van ABN AMRO werd opnieuw goedgekeurd door de GRC. Echter pas nadat de beursgang bekend werd gemaakt namen bewustwording praktijken toe en werden beleidsstukken gewijzigd. Een overkoepelend financieringsbeleid werd gevormd voor grootzakelijke klanten. Op de afdeling ECT resulteerde dit in een SMOS systeem vanaf 2014, waardoor bij deze grootzakelijke klanten duurzame risico’s structureel werden meegenomen in het risicobeheer. Dit is lijn met de vroegere nadruk op dezelfde sectoren waarop de CDT toegepast werd.

Ondanks nieuwe medewerkers en nieuwe leiders is er een duidelijke ontwikkelingslijn te trekken tussen de oude en nieuwe bank. Hoewel de staatsbank in omvang verschilde van de oude ABN AMRO zijn structuren, culturen en praktijken opnieuw verandert. Speciale duurzame risicoteams werden op centraal niveau geplaats, maar ook werden er teams op specifieke BU’s gezet. De uitkomst van het risico instrumenten of beleidsstuk verschilde, maar dezelfde sectoren en klanten behielden de nadruk. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H3: Duurzame financieringen worden tot op heden voornamelijk aan grootzakelijke klanten verleend door een bank in vooral de energie, grondstoffen en transport sectoren

De motivaties achter deze initiatieven verschilden echter in de oude en nieuwe ABN AMRO. Door de toenames in veranderingen vanaf 2013 kan worden gesteld dat in de nieuwe bank voornamelijk de komende beursgang initiatieven aanspoorde. Dit kan betekenen dat een staatsbank minder druk voelt om duurzaam te financieren dan een beursgenoteerde bank. De laatste hypothese is daarom de volgende:

H4: Een staatsbank voelt minder druk om duurzaam te financieren dan een commerciële bank. Kortom, deze thesis heeft het begrip duurzame financieringen historisch ingevuld aan de hand van empirisch bewijs van de ABN AMRO bank. Initiatieven die deze duurzame financieringen historisch hebben geleid geven mogelijke causale paden weer naar een duurzaam financieringssysteem. De uitkomsten van deze paden verschilde soms van vorm, maar resulteerde steeds in een verandering op bestaande structuren, culturen en praktijken. Het percentage duurzame financieringen was in de nieuwe bank ongeveer gelijk aan de oude duurzame koploper ABN AMRO, waardoor gesteld kan worden dat de nieuwe bank op centraal niveau ongeveer even goed presteerde. Deze transitie binnen de bank geeft een indicatie van de transitie binnen de bankensector door middel van de co evolutie van bedrijf en industrie. Om de transitie binnen de

39 sector te toetsen kunnen de bovengenoemde hypotheses gebruikt worden in aanvullend onderzoek.

12.

Discussie

Deze thesis richt zich enkel op financieringen in een bank en daarom is aanvullend onderzoek naar innovaties op andere aspecten van financie le dienstverlening: advies geven over en uitvoeren van investeringen en beleggingen nodig. Daarmee zou aan de hand van dezelfde transitietheorie en bovengenoemde hypotheses een duurzame verandering in deze kernproducten van een bank kunnen worden weergegeven. Op deze manier zal het concept duurzame financie le dienstverlening kunnen worden aangevuld. Daarnaast zal onderzoek naar andere banken op het gebied van duurzame financieringen een beter perspectief op de veranderingsprocessen in de sector kunnen geven en de gestelde hypotheses kunnen testen.

Een ander belangrijk onderzoek, in het kader van mondiale duurzame ontwikkeling, zou de invloed van de duurzame financieringen op de klant zijn. Het afwijzen of goedkeuren onder voorwaarden van een financiering kan namelijk verschillende betekenissen hebben over de mate van invloed van de bank op het bedrijf en de betreffende markt. Wanneer een financieringsaanvraag goedgekeurd wordt onder voorwaarde dat de klant het bedrijfsmodel of doel van de lening verduurzaamd vervult de bank namelijk een invloedrijke rol. De uitkomst van deze invloed op het bedrijf zou gemeten kunnen worden om de invloed van banken te meten in mondiale duurzame ontwikkeling.