• No results found

De wetenschappelijke visie op de kunstenaar

In document ... tusschen het vleesch en de droom. (pagina 63-82)

In de achttiende eeuw werden in literatuur en filosofie uitgesproken ideeën over kunstenaarschap en over genialiteit verwoord. De negentiende-eeuwse wetenschap leunde in zijn visie op kunstenaars sterk op deze literaire en filosofische erfenis. Nieuw en anders is dat de wetenschappelijke benadering van de geniale kunstenaar (zo veel mogelijk) wordt ondersteunt door

natuurwetenschappelijke bewijzen168 en theorieën. In deze benadering wordt expliciet een verband gelegd tussen kunstenaarschap en genialiteit.

Buitengewone begaafdheid, maar vooral genialiteit, en de kunstenaar als genie waren onderwerpen die de interesse hadden van wetenschappers in die tijd169. In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de laatnegentiende-eeuwse wetenschappelijke visie op de kunstenaar. De nadruk zal liggen op het

perspectief van de medische wetenschap en de psychiatrie als onderdeel van de geneeskunde. Aan de orde komt welke rol het oude romantische

kunstenaarsconcept daarin speelt, en wat de medisch-wetenschappelijke visie op de kunstenaar inhoudt. Het beeld dat zo ontstaat is voornamelijk gebaseerd op contemporaine negentiende-eeuwse bronnen zelf. Waar gesteund wordt op secundaire literatuur zal dat vermeld worden.

Ten slotte zal aandacht worden besteed aan de contextuele omstandigheden waarin deze visies opgeld deden, en welke ideologieën een rol spelen in deze kunstenaarsconcepten.

Het artistiek-filosofische concept van de kunstenaar in het medische discours.

Hoewel negentiende-eeuwse wetenschappers zich in hun verklaringen van het verschijnsel genialiteit baseerden op de empirie, tref je in hun opvattingen verschillende denkbeelden aan die hun oorsprong vinden in het Romantische kunstenaarsconcept. Deze opvattingen zijn geen natuurwetenschappelijke feiten, maar literaire en filosofische concepten die, zoals de bronnen laten zien, echter wel een rol spelen in de wetenschappelijke visie op het genie.

Op die bronnen - teksten van contemporaine wetenschappers - berust dit deel van het hoofdstuk voornamelijk. Want specifieke secundaire, hedendaagse literatuur over dit onderwerp is nauwelijks voorhanden170. Wel is er literatuur over medische concepten als degeneratie en neurasthenie, maar die hebben slechts zijdelings betrekking op het concept van de kunstenaar. Anderzijds zijn er studies over het genie-begrip, maar die zijn meer poëticaal/ filosofisch georiënteerd. De medisch-wetenschappelijke kant van het kunstenaars-/ geniebegrip blijft onderbelicht. Een voorzichtige uitzondering hierop is het

168

Althans wat in die tijd gold als empirisch bewijs, want dat staat niet één op één met de huidige definitie van wetenschappelijk bewijs.

169

Later integreerde de literatuur deze verwetenschappelijkte, medische, kunstenaarsvisie weer, zoals het onderzoek van literatuur van deze periode laat zien. Maar dat is niet het onderwerp van dit hoofdstuk en blijft hier dus buiten beschouwing.

170

Bij Kemperink en Van Buuren komt dit ook wel aan de orde, maar voornamelijk in relatie tot de literatuur van het fin de siècle.

65

overzicht van Jochen Schmidt over de geschiedenis van de genie-opvatting.171 Dit werk betreft weliswaar de Duitse situatie en bestrijkt een grotere periode, maar uit Schmidt‟s boek blijkt heel duidelijk dat het laat negentiende-eeuwse kunstenaarsconcept diep wortelt in de Romantiek. Het beeld van de kunstenaar is onbewust en onbedoeld sterk romantisch volgens Schmidt, terwijl

wetenschappers juist objectiviteit beoogden.172 Die observatie lijkt ook van toepassing op de Nederlandse situatie in het fin de siècle.

De inbedding van het romantische kunstenaarsconcept in de negentiende-eeuwse wetenschappelijke visie

Het romantische kunstenaarsconcept bezit in de negentiende eeuw een

specifieke visie op de kunstenaar en het verbindt kenmerkende begrippen aan zijn kunstenaarschap, zo laten wetenschappelijke bronnen uit de negentiende eeuw zien.

De kunstenaar heeft een bijzondere status, vooral door de hem toegeschreven genialiteit. Hij staat door zijn aangeboren begaafdheid en zijn uitzonderlijke vermogens (en zijn uitzonderlijke gedrag) buiten of boven de maatschappij, maar heeft in die samenleving tegelijkertijd wel een betekenis.

Belangrijk in het romantische kunstenaarsconcept is de artistieke inspiratie, die in het oorspronkelijke klassieke geniebegrip een metafysische connotatie heeft. De opvattingen over de oorsprong van de inspiratie van de kunstenaar zijn gedurende de negentiende eeuw verschoven en veranderd. In de moderne opvatting kwam de inspiratie vooral vanuit de kunstenaar zelf, waarbij gevoel en verbeelding belangrijke begrippen waren. Het moderne geniebegrip werd meer individualistisch ingevuld. Volgens die moderne opvatting lag de oorsprong van het genie in zijn persoonlijkheid zelf. Het bovennatuurlijke als oorsprong of doel van kunstenaarschap is praktisch afwezig in de

wetenschappelijke benadering van het kunstzinnige genie. Ook het scheppen kwam nu uit de kunstenaar zelf, in plaats van dat de kunstenaar in dienst stond van het metafysische hogere (de geïnspireerde waanzin). Je zou kunnen zeggen dat de romantische opvatting van de eigenschappen van de kunstenaar in stand bleef, maar dat de nadruk op de persoonlijke kwaliteiten en kenmerken van de kunstenaar was toegenomen in vergelijking met de Romantiek.

De belangrijkste eigenschap die in dit beeld aan een echte kunstenaar wordt toegeschreven is „originaliteit‟, een typisch romantisch begrip. Deze

kenmerkende eigenschap wordt in de Duitstalige bronnen vaak aangeduid als

Erfindung173. Over het gebruik van dit kenmerk en soortgelijke kenmerken merkt een kritisch negentiende-eeuws wetenschapper als Hirsch op dat het (op basis van dit soort kenmerken) moeilijk is een echte (wetenschappelijke) definitie te geven van „het genie‟.174 Het besef is dus aanwezig dat men ook in het wetenschappelijk vertoog terugvalt op reeds bestaande,

niet-wetenschappelijke terminologie.

Naast originaliteit zou de romantische fin de siècle-kunstenaar met zijn grote verbeeldingskracht, voorstellingsvermogen en zijn sterk ontwikkelde intuïtie

171

Schmidt, Die Geschichte des Genie-Gedankens,2004. 172

Ibid.

173 Erfindung: betekent letterlijk uitvinding of inventiviteit. 174

66

ook een bijzonder psychologisch inzicht hebben.175 Een kunstenaar heeft de gave een (bijna wetenschappelijk) gedetailleerd en doorleefd beeld te creëren van karakters, met name van hun geestelijke constitutie. Geen wonder, zeggen sommige negentiende-eeuwse wetenschappers: de kennis van de ziel heeft men meestal door de kennis van z‟n eigen innerlijk, het ligt dus voor de hand dat een schrijver/dichter zelf een „zielszieke is en uit zijn eigen ervaringen put‟ wanneer hij bijvoorbeeld een geestesziek personage beschrijft.176

De manier waarop de kunstenaar zijn originele en oorspronkelijke kunstwerken tot stand brengt ligt ook „vast‟ in dit kunstenaarsbeeld. Het scheppingsproces vindt altijd plaats in een roes waarin extase en apathie elkaar afwisselen. Deze scheppingsroes overvalt de kunstenaar altijd spontaan. Gevoel en intuïtie hebben gedurende deze roes de overhand bij het scheppen. In de romantische opvatting van de kunstenaar wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen genie en talent.177 Wel is er verband tussen genie en talent,178 maar (buitengewone) aanleg is niet hetzelfde als genialiteit. Vooral binnen de psychologie was er aandacht voor het talent, dat werd beschouwd als de aangeboren aanleg van het genie. Het talent is het instrument van het genie zo werd gedacht. Het in de wetenschap gemaakte onderscheid tussen talent en genialiteit179 lijkt hem er ook in te zitten dat aan genie de associatie van

ziekelijkheid of stoornis kleeft (of desnoods het bovennatuurlijke) en dat „kaal‟ talent (zonder genialiteit) voorbehouden is aan gewone, gezonde mensen.

Het medisch-wetenschappelijke concept van de kunstenaar

In de nu volgende verhandeling over de wetenschappelijke visies op de kunstenaar wordt duidelijk dat de meningen daarin soms uiteenliepen. Bij de bespreking van verschillende thema‟s in het wetenschappelijk concept van de kunstenaar zullen uit oogpunt van de overzichtelijkheid steeds

vertegenwoordigers van twee standpunten worden aangehaald. Het gaat hier om wetenschappers die de uitersten van de medisch-wetenschappelijke aanpak in de negentiende eeuw vertegenwoordigen: de Italiaanse arts Lombroso die extreme theorieën over genialiteit uitdroeg, en de Amerikaanse psychiater William Hirsch180 die een gematigde en kritische houding had ten aanzien van de interpretatie van empirische data en de conclusies die daaruit getrokken konden worden.181 Desalniettemin was er in de theorie over genialiteit en kunstenaarschap veel waarover wetenschappers overeenstemden, opvattingen die zo buiten kijf stonden dat elke theoreticus ze voor waar aannam.

Bestaande opvattingen ten aanzien van kunstenaars c.q. genieën werden veelal vastgehouden, maar de wetenschappelijke benadering van het verschijnsel kunstenaar bevatte ook veel nieuwe uitgangspunten. Een groot verschil met het verleden is dat er lang een goddelijke oorsprong of inspiratie werd

toegeschreven aan „het genie‟. Aan het eind van de negentiende eeuw meenden

175

Kemperink, Van profeet tot patiënt, 2009, 15-16. 176 Wolff, Psychiatrie en dichtkunst, 1916.

177

Hirsch, Genie und Entartung, 1894. 178

Lombroso, Der Geniale Mensch, 1890. 179

Hirsch, Genie und Entartung, 1894.

180 Die overigens in het Duits publiceerde (de taal van de medische wetenschap in die tijd). 181

67

wetenschappers dat ze in staat waren genialiteit te verklaren op basis van empirie. Wetenschap zou een fenomeen als het genie kunnen terugbrengen tot het stoffelijke en het zo van bijgeloof en mystiek kunnen ontdoen.182

Belangrijk is dat het onderzoek naar de kunstenaar in het kader stond van de bestudering van (het fenomeen) genialiteit. Genialiteit kon zowel een artistieke als wetenschappelijke uitdrukking hebben. In de bronnen onderscheidt men geniale mensen over het algemeen ook in artistieke en wetenschappelijke genieën. Hirsch noemt bijvoorbeeld het psychologisch onderscheid tussen „genius for science‟ en „genius for the arts‟.183

Artistieke genialiteit werd gezien als een specifieke vorm van genialiteit waaraan ook specifieke

eigenschappen werden toegekend. Gezien de aard van mijn onderzoeksvraag beperk ik mij hier tot de artistieke genialiteit.

In de negentiende-eeuwse wetenschap worden genialiteit en krankzinnigheid voor het eerst expliciet aan elkaar gekoppeld. Sinds de oudheid worden

genialiteit en waanzin weliswaar al met elkaar in verband gebracht184, maar die waanzin heeft betrekking op de scheppingsroes, de geïnspireerde waanzin. Die heeft een andere betekenis dan de pathologische geestesziekte die in de

negentiende eeuw wordt gekoppeld aan genialiteit, en daar soms zelfs mee op één lijn wordt gesteld.

Moreau de Tours185 publiceerde in 1859 een boek waarin hij als één van de eersten beargumenteerde dat krankzinnigheid en genialiteit dezelfde

pathologische oorsprong hebben. Andere wetenschappers volgden met studies over het verband tussen genialiteit en waanzin. De arts Cesare Lombroso186 was één van de wetenschappers die dit onderwerp het meest fanatiek bestudeerde en die zijn uitgesproken theorieën en verregaande standpunten hierover vervolgens beschreef in talloze publicaties.

In de negentiende eeuw werden afwijkende verschijnselen als geestesziekte en genialiteit steeds meer het onderwerp van de wetenschap. Tussen

geestesziekten en geniale mensen meende men veel overeenkomsten te zien die het aannemelijk maakten om genialiteit als een soort pathologische en

geestelijke stoornis te zien.

In het denken over en het gebruik van de termen „afwijking‟ en „ziekte‟ vond een verschuiving plaats, en bovendien werden deze begrippen als het ware gekoppeld. Want steeds makkelijker ging men er toe over om een verschijnsel dat enigszins afweek van (de opvatting van) „het normale‟ als pathologisch geval te duiden. En daarmee kregen vermeende genieën, als afwijking van de norm, het stempel van „ziek‟ en „gedegenereerd‟.

De verwantschap van buitengewoon begaafden met psychische gestoorden ligt onder andere allereerst daarin dat ook genieën, door hun excentriciteit, hun afwijkend gedrag en uiterlijk vaak buiten de maatschappij staan.187 Maar wetenschappers constateerden ook belangrijke verschillen: met name scheppingskracht en gevoelsleven onderscheiden het genie van krank- en

182

Hirsch, Genie und Entartung, 1894. 183 Ibid.

184

Van Deventer, “Genie en Waanzin”, 1911. 185

Jacques-Joseph Moreau de Tours: Frans psychiater, 1804-1884. 186

Cesare Lombroso: 1835-1909. Italiaans arts, bekend om zijn studies van criminele karakters, degeneratie en genialiteit.

187

68

zwakzinnigen. Bij Lombroso bijvoorbeeld neemt juist het onbewuste en instinctieve in handelen en scheppen van het genie een grote plaats in binnen zijn theorie. Een eigenschap die gewone geesteszieken niet of nauwelijks zouden hebben. Een ander belangrijk verschil is dat het genie zelf (nog) niet gestoord is, maar wel de kiem van neurosen en geestesziekten in zich draagt.188 Hoewel het genie in deze benadering blijkbaar niet gelijk staat aan een

geesteszieke, is wel duidelijk dat het genie wordt beschouwd als afwijkend, abnormaal of een speling van de natuur. Verder wordt het onmogelijk geacht dat vrouwen genie zijn, ze zijn hooguit „geleerd‟, maar dan zijn ze wel

volstrekt losgeraakt van hun vrouwelijkheid en hun fatsoen.189 Dat een vrouw simpelweg psychisch gestoord is ligt vele malen meer voor de hand dan dat ze geniaal is.

Genialiteit als pathologisch verschijnsel

Genialiteit werd dus in verband gebracht met het pathologische, maar hoe lag die relatie precies? In de pogingen buitengewone begaafdheid

wetenschappelijk te verklaren speelden specifieke issues een rol: Is genialiteit een ziekte? Heeft buitengewone begaafdheid een pathologisch oorzaak, bijvoorbeeld in de anatomie van de hersenen? Wijst genialiteit per definitie op degeneratie of ziekte? Het zijn vragen die wetenschappers in de negentiende eeuw probeerden te beantwoorden en met elkaar bediscussieerden.

Het contemporaine standpunt van de psychiatrische wetenschap ten aanzien van ziekte was dat geestelijke en lichamelijke ziekten niet los van elkaar staan.190 Wanneer genialiteit beschouwd wordt als geestelijke afwijking/ziekte, dan is het ook niet verwonderlijk dat dit een fysieke basis heeft.

Wetenschappers verschilden echter van mening over de specifieke relatie tussen genialiteit en ziekte. Afwijkingen (lichamelijk of geestelijk) maken iemand niet direct tot een zieke. Lombroso‟s gelijkstelling van genialiteit met het pathologische vond Hirsch bijvoorbeeld onjuist. Er zijn volgens hem ook genieën die niet aan waanzin lijden. Symptomen die je bij genieën ziet vind je ook (in iets mindere mate) bij gewone, gezonde individuen. Het zou in die zin logisch zijn dat een bovengemiddeld begaafde ook bovengemiddelde

„ziektesymptomen‟ heeft. Dat verklaart de overeenkomsten tussen genieën en geesteszieken.

Het feit dat genieën met hun ideeën hun tijd ver vooruit zijn wordt volgens Hirsch ten onrechte geïnterpreteerd als krankzinnigheid, omdat ze niet

begrepen en miskend worden. De begrippen genie en waanzin worden op deze manier verwisseld en door elkaar gebruikt.191

Dat de wetenschappelijke stand ook binnen disciplines niet eenduidig was in de waardering van kunstenaars blijkt bijvoorbeeld uit een citaat van Wolff dat dateert van het einde van het fin de siècle. Hij merkt op dat dichters vaak voor waanzinnigen werden uitgemaakt, wat ze ook deels aan zichzelf te danken zouden hebben. Maar “niet alleen in dichterlijken uitlatingen, ook door een

188

Lombroso, Der Geniale Mensch, 1890. 189

Ibid. 190 Ibid. 191

69

zekeren richting in de psychiatrische wetenschap wordt de dichter, wordt het Genie in ‟t algemeen, als iets ziekelijks beschouwd.”192

Veel contemporaine wetenschappers waren het er wel over eens dat

genialiteit voortkomt uit neurose193. Opgemerkt wordt dat de geschiedenissen van beroemde mannen en cultuurdragers allemaal ziektegeschiedenissen zijn. Terugkijkend vanuit de twintigste eeuw wijst Hutter194 later op het bestaan en de populariteit van pathografieën in die tijd, psychiatrische beoordelingen van scheppende geesten. Pathologische trekken werden namelijk aangetroffen bij bijna alle vertegenwoordigers van cultuur en genialiteit. Belangrijk voor de scheppende genialiteit is de manisch-depressieve psychose, men kon dan denken aan mensen van het „Goethe-type‟. Psychische ziekte wordt in relatie tot genialiteit positief gewaardeerd: „de pathologie van de geest‟ heeft een waarde, net als degeneratie dat heeft voor de cultuur. Ziekte of pathologie is in deze gedachtegang een voorwaarde voor artistieke creativiteit en de oorzaak van artistieke genialiteit.

Genialiteit en degeneratie

De relatie tussen genialiteit en pathologie werd in de negentiende eeuw specifieker gedefinieerd door deze in verband te brengen met het

degeneratiebegrip. „Degeneratie‟ of ook wel „ontaarding‟ genoemd, is een proces van (medische of evolutionaire) achteruitgang, waarbij een hogere levensvorm terugvalt op een lager stadium. Het is een proces van

minderwaardig worden, en vaak ook van morele ontaarding.

De Franse arts Morel had halverwege de negentiende eeuw angst gezaaid met een boek waarin hij de degeneratie van het Westerse ras beschreef.195 Hij creëerde een beeld van de ondergang van de beschaving door de overerving van slechte, verworven, eigenschappen.

De aandoening „neurasthenie‟ (een term geïntroduceerd door Beard in 1869196

) een toestand van geestelijke overspannenheid en lichamelijke zwakte, werd beschouwd als eerste fase van degeneratie. Neurasthenie werd in verband gebracht met beschaving en urbanisatie. Men constateerde dat deze aandoening in toenemende mate voorkwam. Op het begrip degeneratie en de

maatschappelijke impact ervan zal ik nog terugkomen.

Genialiteit wordt in de bronnen eigenlijk altijd besproken in relatie met degeneratie. Wel liepen de opvattingen van wetenschappers over de precieze inhoud en de betekenis van dat verband tussen genialiteit en degeneratie uiteen. Maar wanneer het geniale kunstenaarschap ter sprake komt in de bronnen wordt steevast specifiek het onderwerp degeneratie bediscussieerd. In de vloed van wetenschappelijke publicaties over erfelijkheid en gedegenereerde

karakters bevinden zich ook vele teksten over „het artistieke genie‟.

192

Wolff, Psychiatrie en dichtkunst,1916, 25. (vertaald 1916 uit „t Duits, oorspr.uitg.vermoedelijk eerder)

193 Het gebruik van de term neurose is hier pré-Freudiaans, en heeft dus een andere betekenis dan het huidige (aan Freud ontleende) begrip.

194

Hutter, Degeneratie en cultuur, [1935] 195

Morel, Traité des dégénérescenses, 1857.

196 George Miller Beard,1839-1883. Amerikaans neuroloog die het begrip neurasthenia bedacht en populariseerde.

70

Zo zouden baanbrekers naar nieuwe kunst en literatuur hoofdzakelijk

gedegenereerden zijn en mattoïden (halfgekken, of „hogere ontaarden‟), en hun navolgers hysterici en neurasthenen. Al eerder noemde ik de constatering van hysterie bij kunstenaars, een ziekte die bijna uitsluitend is voorbehouden aan vrouwelijke patiënten.197 Die hysterische (of vrouwelijke) aanleg zou blijken uit de extreme emotiviteit of gevoeligheid, en „suggestibiliteit‟ van

kunstenaars, en bovendien uit de behoefte om aandacht te trekken.198 De disharmonie tussen de uitzonderlijke hoge begaafdheid in één ding en de grote psychische beperkingen die geniale mensen tegelijkertijd kenmerkten werden gezien als gevolg (en teken) van degeneratie.

Van grote invloed was het boek van de eerdergenoemde arts Lombroso:

Entartung und Genie (1894). Volgens Lombroso is een belangrijke

overeenkomst tussen genie en geestesziekte dat beide gevolg zijn van degeneratie.199 Maar er zijn ook verschillen: scheppingskracht en het sterk ontwikkelde gevoelsleven (resultaten van degeneratie) onderscheiden het genie van krank- en zwakzinnigen.

Om deze vorm van degeneratie te benoemen, introduceerde de Franse arts Magnan de term dégénéré supérieur.200 Hiermee duidde hij hogere ontaarden aan, gedegenereerden met uitzonderlijk intellectuele of artistieke vermogens, die tegelijkertijd ook ernstige gebreken of beperkingen hadden. Andere bronnen na Magnan laten zien dat deze aanduiding van dégénérés supérieurs voor kunstenaars in de context van het degeneratievraagstuk inderdaad werd gebruikt. Zo aangeduid werden zij vooral gezien als tekenende stigmata van de eigen (naar men meende) zieke tijd. Aan de term kleeft ook iets positiefs, de begaafdheid die het gewoon-menselijke ontstijgt is tegelijkertijd fascinerend en verheffend.

Opgemerkt werd al dat wetenschappers van mening konden verschillen over de invloed van degeneratie op genialiteit, en daarin bestreden aanhangers van tegengestelde meningen elkaar soms fel. Interessant is dat het vermeende verband tussen kunstenaarschap en degeneratie in het ene wetenschappelijke „kamp‟ wordt gezien als iets dat de westerse beschaving naar de ondergang zal leiden en in het andere „kamp‟ wordt het gezien als voorwaarde voor

ontwikkeling van diezelfde beschaving, want zonder degeneratie zou

vernieuwend kunstenaarschap niet mogelijk zijn. Degeneratie maakt op deze manier deel uit van evolutie zou je kunnen zeggen, het klinkt als een innerlijke tegenstrijdigheid.

Ontstaan van genialiteit door omgeving en erfelijkheid

Het ontstaan van begaafdheid en geestesziekte verklaarde men aan de hand van dezelfde factoren: aanleg (persoonlijkheid) en milieu (omgeving). Daarbij was de invloed van opvoeding op de ontwikkeling van het karakter van individuen

197

Alleen Jean-Martin Charcot (1825-1893, medicus die zich specialiseerde in het verschijnsel hysterie) meende hystérie ook bij mannen waar te nemen.

198

Hoewel de vrouwelijke aanleg van de kunstenaar door verschillende bronnen wordt aangeroerd is het

In document ... tusschen het vleesch en de droom. (pagina 63-82)