• No results found

De uithangteekens in het algemeen beschouwd

3

Eerste hoofdstuk, Dat tot inleiding dient.

Elke uiting van het volksleven is een bijdrage tot de volkshistorie, en iedere vorm,

waarin 't zich openbaart, is belangrijk. Daarom vestigen wij de aandacht op de u i t h a n g t e e k e n s . Zij toch zijn gewis eene der krachtigste, levendigste en sprekendste uitingen van het volksleven: - rijk in verscheidenheid, weelderig van vormen, en in ontwikkeling steeds gelijken tred houdende met bloei, welvaart en beschaving.

Een stad vertoont en vertelt, ook in haar uithangteekens, geschilderde borden en gehouwen steenen, figuren aan luifels en ijzeren stangen, opschriften en rijmen, haar geschiedenis. Gij leest daarop, wat er al is omgegaan, waardoor zij bloeit of gebloeid heeft, wat er gewerkt en gekweekt, zelfs wat er gedacht wordt. Op die uithangteekens kunt gij, al wandelend langs de straten, het maatschappelijk en huiselijk leven der bewoners bespieden, hun bedrijf en hun welvaart, hun kleedij en hun huisraad, ja, zoo gij de gave der opmerking bezit, leest ge er hun gedachten en gevoelens, hun wenschen en begeerten, en kunt er hun ernst en hun ijdelheid, hun hopen en hun vreezen, hun deugd en hun gebreken, hun wijsheid en hun dwaasheid, hun gemoedelijke vroomheid en hun ondeugende spotternijen gadeslaan.

Een stad zonder uithangteekens en opschriften heeft iets ongezelligs en houterigs, iets doods en akeligs: zulk een stad is als een doofstomme, als een overeindstaand lijk. Pompeji en Herculanum zelfs schenen weêr eenig teeken van leven te vertoonen, toen men er ook uithangteekens terugvond. De uithangteekens zijn de zichtbare getuigen van het leven en werken, van het denken en streven eener bevolking.

Daartoe vestigen wij de aandacht op de uithangteekens, en gewis zal de keuze van dit onderwerp geen verdere rechtvaardiging behoeven. Maar wel achten wij ons verplicht, onzen lezers mede te deelen, hoe wij op het denkbeeld gekomen zijn, dit boek te schrijven.

In 1866 verscheen te Londen een werk, dat tot titel voert:The history of Signboards, from the Earliest Times to the Present Day, by JACOBLAKWOODand JOHNCAMDENHOTTEN, met een honderdtal houtsneedjes. Dit boek trok onze aandacht en deed bij ons den lust ontstaan, een dergelijk werk in onze taal samen te stellen. Geen vertaling echter, geene navolging zelfs. Al ware 't ook, dat dit denkbeeld een oogenblik bij ons had kunnen oprijzen, wij zouden er spoedig van zijn teruggekomen. Want vooreerst bleek ons reeds terstond bij de lezing, dat daarin veel voorkomt, dat bij den Nederlandschen lezer weinig belangstelling wekken zou, en ten andere kunnen wij ons met de wijze van bewerking, door de Engelsche schrijvers gevolgd, niet geheel vereenigen. Met dit te zeggen, willen wij echter geen ongunstig oordeel over het boek onzer voorgangers uitspreken. Verre van daar, wij brengen hulde aan hun arbeid, die van grondige studie, verbazende kennis en belezenheid en onvermoeide navorschingen getuigt, en wij erkennen gaarne, zeer veel aan de lezing van hun werk verschuldigd te zijn. Heeft al hun wijze van bewerking, naar ons oordeel, haar leemten en gebreken, wij erkennen tevens, hoe het in den aard der zaak ligt, dat zij, die een nieuw veld van studie ontginnen, even als hij, die een nieuwe uitvinding doet, terstond geen onverbeterlijk werk kunnen leveren. Vooral, waar een ontelbare en ongeördende menigte van bouwstoffen beschikbaar ligt, zal de keuze, de verdeeling, de rangschikking, in den aanvang niet zoo gemakkelijk vallen, en zij, die later een gelijken arbeid aanvaarden, zullen daarin licht iets te verbeteren vinden. Dat Guttenberg beter drukwerk leverde dan Coster, en dat de typografie later een nog hooger vlucht nam, ontneemt niets aan den roem, die den Haarlemmer als uitvinder toekomt. En schoon 't ons al gelukken mocht, in dit werk een betere wijze van behandelen te volgen dan de Engelsche schrijvers deden, zoo blijft hun de eer, de eersten geweest te zijn: het valt zwaarder, een woesten akker te ontginnen, dan door lateren arbeid dien nog beter te maken, en te minder zouden wij er ons op mogen verhoovaardigen, daarin eenige woekerplanten gewied, eenige heggen verschikt, en nieuw plantsoen te hebben aangebracht, naarmate wij ons meer hebben toegeëigend van de vruchten, die hij droeg.

Uit deze laatste woorden kan ieder opmaken, dat het ons voornemen is, zooveel ons in het Engelsche werk belangrijk en bruikbaar voortkomt, daaruit over te nemen. Inzonderheid zal dit het geval zijn met hetgeen het buitenland betreft, en daarom zal men ookthe history of Signboards meermalen aan den voet onzer bladzijden vinden aangehaald. Maar daaruit volgt tevens, dat hetgeen wij aan de Engelsche schrijvers ontleenen

5

niet dan een betrekkelijk kleine bijdrage tot ons werk zal leveren, daar wij, voor Nederlanders schrijvende, ook hoofdzakelijk over Nederlandsche uithangteekens handelen willen, waarvoor wij onze bouwstoffen wel niet dan bij uitzondering uit het buitenland te wachten hebben.

Alzoo, terwijl wij erkennen, het denkbeeld tot het schrijven van dit boek

verschuldigd te zijn aan de lektuur van het Engelsche, en tevens, 't een en 't ander, dat ons dient, daaruit zullen overnemen, bewandelen wij niettemin onzen eigenen weg en volgen onze eigene wijze van behandelen. Dit moge hem, die 't Engelsche werk kent, al dadelijk in 't oog vallen; daar wij het onze in t w e e A f d e e l i n g e n splitsen, waarvan de Eerste de uithangteekens i n h e t a l g e m e e n , de Tweede die i n ' t b i j z o n d e r te beschouwen geeft.

Uithangteekens: het is noodig, dat wij zeggen, waarom wij d a t woord verkozen hebben, en wat daaronder te verstaan zij.

Reeds van ouds bezigde men ten onzent het woorduithangen in een zeer ruimen zin. Wel is waar gaf een uitdrukking als: ‘daar hangt de pelikaan uit,’ oorspronkelijk alleen te kennen, dat aan het huis, waarvan sprake was, zich een staaf of stok bevond, waaraan een bord hing, met een pelikaan daarop geschilderd, en deze: ‘daar hangt de roode laars uit,’ dat er aan een stang of haak een van hout gesneden en rood geschilderde laars was opgehangen. Maar toen de huizen luifels kregen, werd de figuur veeltijds daarop geschilderd of, in hout gesneden, daar bovenop gezet, en, toen nog later de steenen gevels algemeen in zwang kwamen, werden de figurenen relief uit een steen gehouwen in den gevel gemetseld. Ook deze werden gezegd u i t t e h a n g e n . Wil men een bewijs?

In denBelachelijken Jonker van Bernagie, het zevende tooneel, vraagt de kruier: ‘Wathangt hier uit? Is 't niet de Baviaan?’

En Katrijn antwoordt daarop bevestigend. Maar in 't volgende tooneel zegt Joris: ‘Is dat dan niet een Baviaan, die menbooven op je luyfel ziet?’

En Katrijn weêr:

‘Ja, 't is een Baviaan, maar ik ken hier geen Neeltje Joosten.’

Zoo had toen, en heeft nog, het woorduithangen in dezen zin een zeer ruime beteekenis. ‘Daar hangt de pelikaan uit’ gaf en geeft nog heden te kennen, dat aan of op het bedoelde huis, op wat wijze dan ook, een pelikaan is voorgesteld -onverschillig of die op een uithangbord of op een luifel of op een deur geschilderd is, of wel in hout gesneden aan een stang hangt of op den luifel staat, of in een gevelsteen gebeiteld is of zelfs op den top van het huis prijkt; - ja al is 't ook, dat de naam alleen in letters op een bord of steen te lezen staat - daar hangt de pelikaan uit.

heeft steeds een meer beperkte beteekenis behouden. Men moge het al dien naam geven, ook alhangt het niet, het blijft altijd een bord, en behoort dus maar tot een bijzondere soort van uithangteekens. 't Is daarom, dat wij dit laatste woord als algemeenen term verkozen hebben.

Maar zoodanige uithangteekens, dienende, 't zij om 't beroep of bedrijf aan te duiden, 't zij ter herinnering van een naam of feit, 't zij ter uiting van gevoelens of meeningen, vond men niet alleen aan de huizen, - neen, ook aan hakkeborden, mastschilden en kliks van vaartuigen, op kratten van wagens, aan hekken van tuinen en velden, waren die van ouds en worden die nog aangebracht: overal, waar zij in 't oog vallen en de opmerkzaamheid trekken kunnen. Al wat op die wijze aan den openbaren weg te zien wordt gegeven kan alzoo een onderwerp van beschouwing voor ons worden en zijn plaats vinden in ons boek.

Onder u i t h a n g t e e k e n s verstaan wij dus:

1o.Uithangborden, het zij die, naar de oude wijze, met ijzeren krammen hangen aan een geribd houten balkje, dat van den gevel uitsteekt, en dat voorheen niet zelden, boven en behalve hetgeen op het bord te

zien en te lezen was, nog met een afzonderlijk opschrift pronkte, - het zij die, naar zeventiende-eeuwschen trant, aan een ijzeren stang, die cierlijk met krulwerk was opgeschikt, hangen, - het zij die, naar den nieuwsten smaak, onbewegelijk boven de deur of tegen den gevelmuur zijn vastgeklonken, - het zij, eindelijk, uitgestoken bordjes, vroegervaantjes genaamd, en tot deze vaantjes behoort ook het huisbordje (in de volkstaalvlaggetje) met het opschrift EEN HUIS TE HUUR. of, in

akademiesteden, 't deftigercubicala locanda.

2o.Gevelsteenen: gebeeldhouwde basreliefs, in den gevel gemetseld. 3o. Uithangende of uitstekende figuren, als:

De Roô Laars.

De Lansknecht.

5o. Figuren, op den luifel geschilderd of, in hout gesneden, daar boven op geplaatst. In plaats van uithangbord stond er somtijds een levensgroote pop op den luifel.

6o. Figuren, op de deur of op de luiken geschilderd - aan winkels meestal op de onderdeur. - Het schilderen van beeldjes op de huisdeur is al oud. In de

middeleeuwen schilderde men de beelden van Heiligen, die als patronen tegen zekere kwalen werden aangemerkt, op de deur, ten einde daardoor den boozen geesten, bewerkers dier kwalen, het binnendringen te beletten en zijn gezin daarvoor te vrijwaren. Zoo werd vaak het beeld van St. Antonius op de deuren der huizen gevonden, ten einde men door zijn voorspraak bevrijd mocht blijven van de pest.1)

7o. Figuren op den geveltop, waarbij ook sommige windwijzers in aanmerking komen.

8o. Figuren op kratten of paneelen van wagens geschilderd of gebeeldhouwd. 9o. Figuren op hakkeborden, mastschilden en kliks.

10o. Figuren op hekken van tuinen en velden.

Al deze figuren kunnen van opschriften en rijmen vergezeld zijn, die daarmede een geheel uitmaken; maar wij moeten ook afzonderlijk gewag maken van

11o. Opschriften en rijmen, zonder illustratie voorkomende, doch de plaats van een uithangteeken vervullende.

Terwijl 12oalmede onder de uithangteekens te brengen zijn de figuren en namen in de daken van boerenwoningen en van werkplaatsen, als looierijen e.d.g., door pannen van verschillende kleur, doorgaans rood tegen donkerblaauw, aangebracht.

Ziedaar alzoo wat wij onder de algemeene benaming van u i t h a n g t e e k e n s rangschikken. Wij willen ook opgeven, wat wij daar n i e t toe brengen. In de eerste plaats: al wat zichbinnen de gebouwen bevindt, en dus geen figuren of opschriften boven deuren of schoorsteenmantels, of op gedenkteekenen binnen raadhuizen, kerken of andere openbare gebouwen; - in de tweede plaats: alle voorstellingen en opschriften op zerken en graftomben, ook zoodanige, die zich op openbare

begraafplaatsen bevinden. Moge deze of gene ook meenen, dat er tusschen deze soorten van voorstellingen en de vroeger opgegevene eenige verwantschap te bespeuren is, men zal toch moeten toestemmen, dat die evenwel niet onder de u i t

8

h a n g t e e k e n s te schikken zijn, en als het klaarste bewijs kan daaromtrent gelden, dat van de door ons uitgezonderde figuren en opschriften nimmer gezegd is dat zij u i t h i n g e n .

Wij hebben alzoo de grens getrokken, binnen welke wij ons bewegen, en meenen die reeds wijd genoeg te hebben uitgezet, door er ook de figuren en opschriften op wagens en vaartuigen in op te nemen, wat echter onvermijdelijk was. Maar al hebben wij die grens getrokken, daaruit volgt nog niet, dat wij in geen geval een voetstap daar buiten zullen zetten. Die vrijheid toch behouden wij ons voor, waar het noodig of wenschelijk mocht zijn, als b.v. een voorstelling, spreuk of rijm, op een glasruit, op een beker, op een grafsteen of waar ook, tot toelichting van ons onderwerp kan dienen of om bijzondere reden te pas gebracht moet worden. En wij vleien ons, dat niemand ons zulks euvel duiden, of ons daarom beschuldigen zal van ontrouw aan ons stelsel.

Onze beschouwing zal, gelijk de titel van het boek aanduidt, van

historisch-kritischen aard zijn, dat wil zeggen, wij zullen pogen in 't licht te stellen wat de Geschiedenisin 't algemeen ons leert met betrekking tot den oorsprong en ontwikkeling van het gebruik der uithangteekens in oude en latere tijden, bij verschillende volkeren, maar meest in ons eigen vaderland. Wij zullen de

uithangteekens en opschriften, onder afzonderlijke hoofd- en onderdeelen gebracht, aan eenbijzondere beschouwing onderwerpen, vooral de zoodanige, die als bouwstoffen kunnen worden aangemerkt voor de kennis van de zeden en gewoonten, van den aard, het karakter, den geest en ontwikkeling onzer natie. Men meene dus geenszins in ons boekalle uithangteekens en opschriften bijeenverzameld aan te treffen: wij hebben naar dit onbereikbaar doel niet gestreefd. Alleen zulke, die wij geschikt achten, bij elke rubriek als proeven of als voorbeelden te dienen, zullen er een plaats in vinden; en, dewijl dat getal reeds aanzienlijk genoeg zal zijn, willen wij door de vermeerdering daarvan ons boek niet nutteloos doen uitdijen.

Men heeft dus hier iets anders te verwachten dan een eigentlijkeVerzameling van uithangteekens. Wie deze zoekt, kan die elders vinden. Men kent als zoodanig deKoddige en Ernstige Opschriften op Luyffens, Wagens, Glazen, Uithangborden en andere Tafereelen van langerhand by een gezamelt en uitgeschreven door een liefhebber derzelve, T'Amsterdam byJEROEN JEROENSE; een werk dat, ofschoon daar veel in voorkomt, 't welk onzen verfijnden smaak ergert, - een eigenschap, die 't met onze kluchtspelen, ja, wat zonderlinger klinkt, met onze oude schoolboeken1) gemeen heeft

-1) Zie daarover: de Tentoonstelling voor Onderwijs te Amsterdam in 1860, uitgegeven doorH.W.

BLOEMenJ.TER GOUW, bl. 32, 33. - J.TER GOUW,Oude Schoolboeken, in het Maandblad van het Nederl. Onderw. Genootschap, 1864, bl. 106, 107.

toch zijn groote waarde heeft voor de geschiedenis der zeden en gewoonten, en dat wij daarom ook dikwijls zullen aanhalen. Jeroen Jeroense, of, gelijk zijn naam luidde wanneer hij zijn zondagspak aanhad, Hieronymus Zweerts, moest, op raad van zijn arts, zich geruimen tijd van ernstiger bezigheid ontspannen, en wist geen beter middel daartoe uit te denken dan het bijeenbrengen van dezen bundel, waarvan tusschen 1682 en 1700 vier deeltjes het licht zagen1).

De schrijvers derHistory of Signboards klagen2)dat ten hunnent nimmer uithangteekens en opschriften verzameld werden, die toch een belangrijke en karakteristieke bijdrage tot de volksliteratuur hadden kunnen leveren. Zij roemen hunne Nederlandsche naburen, die meer oplettendheid aan dat onderzoek hebben gewijd, en zij wijzen op 't werk van Jeroense, waarvan zij in hun boek dikwijls gebruik hebben gemaakt; terwijl zij verder nog, als bewijs hoeveel aandacht men in Nederland wijdde aan dien tak van letterkunde, zeker boekje aanhalen, dat ten onzent in 1693 uitkwam, en rijmen bevatte, voor alle soorten van winkel-uithangborden geschikt, zoo dat al wie een opschrift noodig had het boek maar had open te slaan om er zijn gading in te vinden.

Dat boekje nu, waarvan de titel luidt: ‘HETGESTOFFEERDEWinkel en Luyfen BANQUET,dienstig voor alle Winkeliers die eenige Rymen (haar Koopmanschap betreffende) aan Luyfens, Deuren, of in Pakpapieren willen zetten, wat Waren yder te verhandelen heeft, koddig gerymt voor de Winkeliers en Liefhebbers te grabbel gegooyt door Mr.ISAAC VAN DEN BERG JCtus. Fumus gloria Mundi.Noyt voor dezen gedrukt, t'Amsteldam by Jacob van Royen, Boekverkooper in de Kalverstraat over de Kapel 1693,’ is vrij zeldzaam geworden3); doch dewijl het een verzameling is, niet van bestaande, maar juist van niet bestaande uithangborden, heeft het voor de geschiedenis niets belangrijks; terwijl het zich evenmin als letterkundig produkt, noch zelfs door geestige invallen, aanbeveelt. Zelfs is 't ons niet gebleken, dat men er ooit een enkel opschrift uit heeft overgenomen, en dat zal dan ook wel de reden zijn, waarom het tweede deel, dat door den Schrijver was toegezegd als 't eerste beviel, nimmer in druk is verschenen. Toch heeft het, voor zoo verre de tijd, in welken de toestanden, waaronder het geschreven werd, er zich in terugspiegelen, een betrekkelijke waarde, waarom wij er hier en daar, zij 't slechts in 't voorbijgaan, nog op zullen terugkomen.

1) Van later uitgegeven verzamelingen, die slechts uittreksels waren uitJEROEN JEROENSE, behoeven wij niet te spreken.

2) p. 17, 18.

3) 't Was zelfs bij den Boekhandel onbekend geraakt; een exemplaar daarvan, dat op de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage berustte, is ons door de heuschheid van den Heer Adj. bibliothekarisCAMPBELLten gebruike verstrekt.

10

Zeker is het te bejammeren, dat een taak, als wij thans ondernemen, niet reeds veel vroeger door anderen is ten uitvoer gebracht. Verbazend veel toch van wat vroeger was is thans onherroepelijk verdwenen. Onze eeuw doet alles veranderen, al het oude verdwijnen. Het voorkomen onzer steden, kleine zoowel als groote, is reeds een geheel ander dan 't in de voorgaande eeuw, ja dan 't nog voor dertig jaren was. De uithangteekens hebben in het algemeene lot gedeeld, zij zijn niet meer wat ze vroeger waren, noch in verscheidenheid, noch in vorm: het geschilderd uithangbord vooral en de gebeitelde gevelsteen hebben niet langer de beteekenis en het gewicht, die zij vroeger hadden; en het onnaspeurlijk verdwijnen van vele is er 't gevolg van geweest. Maar deze bedenking kon ons niet weêrhouden, thans nog te beproeven wat wij zouden gewenscht hebben dat reeds vroeger gedaan ware geweest. Is er veel verdwenen, veel is er nog bewaard gebleven, zoo al niet in 't aanzijn, dan toch in 't geheugen. Veel is ook nog door nasporing te ontdekken, en het is dus, hoewel een moeilijke en omslachtige, toch nog geen onmogelijke poging, een geschiedenis der uithangteekens te schrijven. Daarom ook hebben wij de hulp en medewerking ingeroepen van al wie in zoodanige nasporingen belang stelt; en het heeft ons verheugd, dat wij de blijken dier belangstelling reeds ruimschoots hebben mogen ontwaren.

Tweede hoofdstuk.

Over de uithangteekens bij de ouden.

Om te beginnen met het begin, beginnen wij met een blik in de oudheid en spreken

allereerst van Oosterlingen, Egyptenaren, Grieken en Romeinen. 't Is ons niet gelukt, bij de Oosterlingen eenig spoor te ontdekken van uithangteekens, borden of opschriften voor winkels of werkplaatsen. Ook in de gewijde schriften vinden wij daarvan geen blijk. 't Schijnt, dat die cieraden den Oosterschen winkelier of handwerksman steeds een overtollige weelde zijn toegeschenen.

't Was in oude tijden daar, even als 't er nog is: - de kooplieden van gelijksoortige waren vindt men er bijeen, en evenzoo vindt men er de werkplaatsen der

verschillende ambachten steeds van elkander gescheiden en de gelijksoortige nevens elkander geplaatst. Dit was van ouds en is nog, naar Oostersche zede. In een Oostersche stad zijn alle beroepen en bedrijven naar een bijzondere straat