• No results found

Er is betoogd waarom ik het democratisch pedagogisch offensief van De Winter (2005) belangrijk acht. Dit is geen vorm van het ‘over moraliseren’ van ons nationaal burgerschap maar een

basishouding die het mogelijk maakt dat alle leden van onze maatschappij in de democratie geloven en deze als waardevol ervaren. De manier hoe de Winter (2005) de jeugd democratisch zou willen opvoeden noem ik een eerste gradatie van moreel sturend gedrag. Het gaat hierbij nogmaals om het aanleren van een basishouding die het mogelijk maakt, mensen van verschillende achtergronden te laten samenleven in een democratie. Zo is het verkondigen van tolerantie van samen-leef belang voor onze maatschappij, ook al is tolerantie op zichzelf een moeilijk objectiveerbare entiteit (De Winter, 2005, p. 4).

Het ‘democratisch pedagogisch offensief’ zou zich moeilijk voltrekken onder jongeren die er een ‘straatcultuur’ op na houden, zo voorspelde De Winter. In de veronderstelling dat de afwezigheid van de kerncompetenties aan de basis liggen voor een gebrek aan maatschappelijke betrokkenheid is er gekeken of hier onder de jongens uit het buurthuis daadwerkelijk sprake van is.

Er is gebleken dat de jongens er sterke wij-zij verhoudingen op na houden. Hun verhouding tot de politiek is uiterst sceptisch. De politieke besluitvorming wordt afgedaan als poppenkast, en vele jongens met een migratie achtergrond laten blijken dat ze voor later het plan hebben om

Nederland te verlaten. Hier in Nederland willen ze slechts geld verdienen om later een huis te kopen in hun ‘echte’ vader- of moederland. Er heerst het gevoel dat er op politiek niveau geen rekening met hen gehouden wordt. Ook aangaande de Nederlandse politie is er sprake van eenzelfde ‘zij’ construct waarbij de lading minstens zo negatief is. Ze ervaren deze als vijandig en bedreigend en hebben niet het idee dat een agent een verlengstuk is van een systeem waar zij in geloven: het zijn slechts dwarsliggers die niks beters te doen hebben. Dit stemt overeen met de bevinding van Anderson (1999) waarin hij stelde dat de ‘straatcultuur’ een culturele adaptatie is van een gebrek aan vertrouwen in de overheid en politie. Ook houden de jongens er meer internationale wij-zij constructen op na. Deze hebben voornamelijk betrekking op een conflict tussen de arabische wereld en het Westen en dit staat een maatschappelijke affiniteit met de Nederlandse maatschappij in de weg.

Hetgeen ik problematisch acht in de jeugdcultuur van de jongens is een wij-zij constructie aangaande de ‘rijke tatta’s’. Dit beeld van Nederlandse mensen dat gedomineerd wordt door allerlei vooroordelen ondermijnt de mogelijkheid om een individu op een ‘democratisch tolerante manier’ te benaderen. Uit sommige observaties bleek echter wel dat er een vertrouwen bestaat naar

jongerenwerkers en soms ook het schoolsysteem. Samen met de sterke vriendschap met de jongens uit de buurt (van verschillende afkomst), bieden deze perspectief voor de verspreiding van de democratische kernwaarden met betrekking tot tolerantie en solidariteit. De individualistische

stoerheid is hierbij dan voornamelijk een stoere houding in plaats van werkelijk onderdeel van hun jeugdcultuur. Ze zijn sterk afhankelijk van elkaar ondanks dat ze zichzelf autonoom presenteren.

De rolmodellen van de jongens uit het buurthuis zijn individualisten en hier nemen ze een voorbeeld aan. Ze betrekken hun eigen voetbal carrière op die van hun helden en luisteren naar rapteksten die ze gebruiken om zelf in de muziekstudio aan de gang te gaan met rap. Ook maken ze hiërarchische categorieën aan de hand van de imago’s van hun rolmodellen. Wanneer een rapper ‘real’ is, dan blijft deze trouw aan de straat en zijn buurt. Ze luisteren niet alleen naar de muziek maar zijn bezig met de imago’s van de artiesten. De onderzoekskaders van voorgaand onderzoek met betrekking tot de invloed van rolmodellen komen niet overeen met de manier waarop de hedendaagse invloed van rolmodellen op adolescenten verloopt omdat nieuwe vormen van sociale media hier een andere context aan hebben geboden. Door de komst van Snapchat kunnen de jongeren zien hoe hun rolmodellen de ene naar de andere dure aankoop doen en bezig zijn met hun carrière. Naar mijn idee heeft dit een invloed op hoe de jongens naar hun eigen leven kijken. Mijn verwachting is dat de bestaande straatwaarden, zoals omschreven door de jong (2007), mede in stand worden gehouden door de grote invloed van straatrap en dat dit een democratische houding in de weg staat. Daarnaast heb ik gezien dat er binnen het buurthuis veel aandacht is voor het

ontwikkelen van ‘individuele competenties’ en het ‘ontstijgen van je milieu’. Dit draagt bij aan een meer individualistische houding en kan wederom een ‘tolerante democratische houding’ blokkeren. Er moet meer aandacht besteed worden aan het opvoeden van jongens in een ‘straatcultuur’ als democratische burgers. Ze identificeren zichzelf nauwelijks met de Nederlandse Maatschappij en neigen er naar alles wat hier bij hoort te bestempelen als ‘het vreemde’, ‘het zij-construct, of ‘de ander’. De ‘straatwaardes’ zoals beschreven door De Jong (2007) heb ik voor een deel terug gezien bij de jeugdcultuur in het buurthuis. Ik constateer niet perse dat deze ‘straatwaarden’ zijn afgezwakt maar eerder voor een deel zijn veranderd. Ze ervaren nog steeds een sterke loyaliteit naar de

jongens van de buurt en hechten veel belang aan het uitstralen van materieel succes. Om de jongens meer te betrekken bij de Nederlandse samenleving moet er voornamelijk een educatieve focus worden gelegd op het verspreiden van de vormen van tolerantie. Hierbij zijn modules als: ’hoe blijf je broeders en zusters ondanks verschillen’, uiterst belangrijk. Het gepolariseerde wij-zij construct onder de jongens kan hiermee worden afgezwakt

Er is vast gesteld dat de context waarbinnen de invloed van rolmodellen verloopt, door het hedendaagse sociale media landschap, is veranderd. Het is om deze reden belangrijk om hier opnieuw onderzoek naar te doen. Omdat een straatrapper een ‘straatcultuur’ cultiveert, waarbij ‘straatwaarden’ zoals omschreven door De Jong (2007), verwerkt zitten in teksten en voornamelijk in houding kan een democratische opvoeding gehinderd worden. Er liggen veel kansen om het

mogelijk te maken dat jongens meer maatschappelijke betrokkenheid ervaren, maar dan moet hier wel actief werk van gemaakt worden.

Literatuur:

Adorno, T. W. (1997). Aesthetic Theory. Ed. Gretel Adorno and Rolf Tiedemann. Trans. Robert Hullot- Kentor. Minneapolis: U of Minnesota P.

Anderson, E (1999). Code of the Street. Decency, Violence, and the Moral Life of the Inner City. W.W. Norton & Company.

Bryman, A. & R.G. Burgess (eds.) (1999)Qualitative Research. London: Sage

Publications.Bryman, A. (2004)Social Research Methods. Second Edition. Oxford: Oxford University Press.

Bucholtz, M. (2002). Youth and cultural practice. Annual review of anthropology, 31(1), 525-552.

Cohen, Albert (1955) Delinquent boys. The culture of the gang. New York: Free Press.

Duits, L., & van Romondt Vis, P. (2009). Girls make sense: Girls, celebrities and identities. European journal of cultural studies, 12(1), 41-58.

Duyvendak, J. W. (1997). De verguizing van de paternalistische politiek: Over de verhouding tussen maakbaarheid en zelfontplooiing. In J. W. Duyvendak & I. de

Duyvendak, J.W., & J. Uitermark. (2006). Ruimte maken voor straatburgerschap; sociale integratie...straataanpak in de praktijk. Essay Mensen Maken de Stad Rotterdam, Project Sociale Integratie.

Duyvendak, J. W. en I. de Haan (red.)(1997) Maakbaarheid. Liberale wortels en hedendaagse kritiek van de maakbare samenleving.

Elias, E. (1937). The social constraint towards self-constraint. In C. Calhoun, J. Gerteis, J. Moody, S. Pfaff & I. Virk (3ed.), Contemporary Sociological Theorie (pp. 399-509). Chichester: John Wiley & Sons.

Engbersen, G. & E. Snel (1997). Onveilige buurten. Criminaliteit en onveiligheidsgevoelens in achterstandsbuurten. Utrecht: Universiteit Utrecht, Algemene Sociale

Wetenschappen,projectgroep Stad & Staat.

Fortuyn, P. (2002). De islamisering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament.Karakter uitgevers: Uithoorn

Jong, J.D.A. de (2010) ‘We houden het lekker ‘straat’.’ In: Deelman, P. (ed.) Over straatcultuur en groepsdynamiek. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, p. 13-28

Jong, J.D. de (2007). Kapot Moeilijk. Een Etnografisch Onderzoek naar Opvallend Delinquent Gedrag van‘Marokkaanse’ Jongens. Amsterdam

Mepschen, P., Duyvendak, J. W., & Tonkens, E. H. (2010). Sexual politics, orientalism and multicultural citizenship in the Netherlands. Sociology, 44(5), 962-979.

Nijland, Dirk en Jan Abbink - Visuele etnografie : theorie, methoden en mogelijkheden 1997-4, p. 16-19

Paulle, B. (2007), ‘Niet kleur maar klasse’ In: L. Veldboer, J.W. Duyvendak & C. Bouw (red). De mixfactor: integratie en segregatie in Nederland. Amsterdam: Boom

Schinkel, W. (2007). Tegen ‘actief burgerschap’. Justitiële verkenningen, 33(8), 70 -90.

Schinkel, W. (2013). De nieuwe democratie. Bezige Bij bv, Uitgeverij De. ISO 690

Swaan, A. de (2007). Bakens in niemandsland: Opstellen over massaal geweld. Amsterdam: Bert Bakker.

Ter Bogt, T. F., Engels, R. C., Bogers, S., & Kloosterman, M. (2010). “Shake it baby, shake it”: Media preferences, sexual attitudes and gender stereotypes among adolescents. Sex Roles, 63(11-12), 844-859.

Wermuth, Mir (2002) No Sell Out. De popularisering van een subcultuur. Amsterdam: Aksant

Winter, M., & Kroneman, M. (2003). Participatief jeugdonderzoek. Uitgeverij Van Gorcum.

Winter, M. (2005). Democratische opvoeding versus de code van de straat. Houten: Uitgeverij het Spectrum.

10. Appendix