• No results found

De rol van beleid volgens de capability-benadering

7 Is er een rol voor beleid?

7.2 De rol van beleid volgens de capability-benadering

De capability-benadering biedt een evaluatiekader om de prestaties op het gebied van wel- zijn binnen een samenleving te beoordelen (De Blander 2008; Robeyns 2017). In tegenstel- ling tot de klassieke welvaartseconomische benadering, is deze benadering niet gelinkt aan een theorie die uitspraken doet over de voortbrenging van welzijn in de samenleving, aan de hand waarvan vervolgens duidelijk wordt wat de overheid hierin kan bijdragen. Bij deze be- nadering is dus niet één zienswijze leidend bij het vaststellen of er een rol is voor beleid.41 Ook de gronden die de klassieke welvaartseconomie hanteert (zoals beschreven in paragraaf 7.1) kunnen daarvoor worden gebruikt. Wel zijn er, wanneer welzijn wordt opgevat als capa- bilities, additionele overwegingen voor beleidsingrijpen.

Ten eerste is er uit capability-oogpunt aandacht voor de vraag of individuen hun middelen ook daadwerkelijk kunnen omzetten in meer welzijn. Dat is met name van toepassing bij de regulering van markten en bij het aanbod van publieke en merit-goederen. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2, hangen de mate en wijze waarop mensen in de praktijk bepaalde goederen of diensten kunnen benutten, mede af van hun persoonlijke kenmerken of de (institutionele, sociale en fysieke) omstandigheden in de regio waar ze wonen. Als factoren zoals persoon- lijke beperkingen, vooroordelen van anderen, of de sociale, fysieke, economische of institu- tionele leefomgeving mensen in de weg staan bij het omzetten van hun middelen in meer welzijn, dan is dat volgens de capability-benadering ook grond voor beleidsingrijpen. Bijvoor- beeld door extra ondersteuning te geven aan mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, vormen van discriminatie actief te bestrijden, of eisen te stellen aan de bereik- baarheid en toegankelijkheid van voorzieningen voor iedereen. Naast persoonsgericht beleid, kan dit ook vragen om regionaal beleid omdat de omstandigheden binnen de leefomgeving regionaal verschillen.

Ten tweede is er volgens de capability-benadering ook reden tot beleidsingrijpen als het noodzakelijk wordt geacht dat aan (groepen) inwoners bepaalde vrijheden of kansen moeten worden toegekend om ze beter in staat te stellen hun leven zelf vorm te geven. Het denken over wie welke vrijheden en kansen zou moeten krijgen is contextgebonden42, maar in Ne- derland bestaat daarover een grote mate van overeenstemming. Fundamentele vrijheden

nieuwe inzichten en actoren; gebrek aan urgentie, omdat de omvang en negatieve effecten van maatschappe- lijke problemen zwaar worden onderschat en de mate van veranderlijkheid van de samenleving om problemen op te lossen sterk wordt overschat. Het probleem wordt erkend, maar de echt grote veranderingen worden vooruitgeschoven.

41 De capability-benadering laat veel ruimte voor contextspecifieke overwegingen op dit punt (Robeyns 2017). Maar de benadering biedt wel een onderbouwing voor de toekenning van basisvrijheden en kansen voor elk in- dividu. Dus in het geval dit nog niet geborgd is, dan zal dit een prioriteit moeten zijn voor een overheid. 42 Welke vrijheden en kansen verschillende groepen inwoners zouden moeten krijgen, is tijd- en plaatsgebon- den. Plaatsgebonden omdat het verschilt tussen landen, en binnen sommige landen kunnen er zelfs per regio variaties zijn (zoals in de Verenigde Staten). Tijdsgebonden omdat de reikwijdte van het ideaal van vrijheden en kansengelijkheid verandert door de tijd. Zo hebben zich in Nederland de afgelopen eeuw in de inzichten over wat wordt gezien als onrechtmatige discriminatie op basis van ras, geslacht en seksuele oriëntatie, belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Nog verder in het verleden waren bepaalde vrijheden en kansen voorbehouden aan edellieden; dit werd destijds door veel mensen als rechtvaardig gezien.

zijn in Nederland grondwettelijk verankerd.43 Elke Nederlander heeft dezelfde fundamentele rechten, die vervolgens bepalend zijn voor de basisvrijheden en kansen die elke inwoner heeft. Ook het ideaal van kansengelijkheid wordt over vrijwel het gehele politieke spectrum gedragen. Kansengelijkheid wil zeggen dat de kans op het volgen van onderwijs, het vinden van een baan, of het verkrijgen van bepaalde maatschappelijke, economische of politieke po- sities, niet afhankelijk zou moeten zijn van factoren die buiten iemand invloedssfeer vallen, zoals de sociaal-economische achtergrond van iemands ouders, etniciteit, geslacht of waar iemand woont (De Vos 2015).44

De rol van de overheid kan zich in dit verband beperken tot het zorgen voor de randvoor- waarden waarbinnen mensen zelf hun keuzes kunnen maken. De overheid zorgt dat iedereen dezelfde kans heeft op het volgen van onderwijs of het vinden van werk, maar of zij die kan- sen ook grijpen valt buiten het bereik van de overheid. Een alternatief is dat de overheid ook een taak heeft bij de realisatie van levenskansen. Op het gebied van wonen betekent dit bij- voorbeeld dat de overheid burgers niet alleen van huisvesting moet voorzien, maar ook moet zorgdragen voor kwalitatief goede en betaalbare woningen. Om die reden reguleert de Ne- derlandse overheid het aanbod van (betaalbare) woningen en is het stelsel van huurtoeslag gericht op het verschaffen van extra financiële middelen aan huishoudens die dat nodig heb- ben om hun woning te betalen (SCP 2016). In de beleidspraktijk is er sprake van een mix van beide taken, waarbij voor zaken die als basisbehoeften worden beschouwd de overheids- taak verder gaat dan alleen het bieden van kansen. Wat de basisbehoeften of kansen moe- ten zijn die de overheid biedt, is een politieke keuze.

In Nederland vindt de toekenning van formele rechten en kansen op nationaal (en zelfs su- pranationaal) niveau plaats. Echter, regionaal beleid kan wel een rol spelen bij het bevorde- ren van de feitelijke vrijheden en kansen voor inwoners. Net als bij schaarse middelen, kunnen ook de belemmeringen die inwoners ervaren bij het verwezenlijken van de aan hen toegekende vrijheden en rechten regionaal verschillen. Regionaal beleid kan zich bijvoor- beeld richten op het informeren van (groepen) inwoners over de in de regio beschikbare voorzieningen en wie daarvoor in aanmerking komt. Of op het tot stand brengen van kan- sengelijkheid, bijvoorbeeld via de aanpak van intergenerationele armoede, extra te investe- ren in onderwijs voor specifieke groepen of in bepaalde wijken, of het vergroten van de openbaarvervoeropties in sociaal-economisch zwakkere gebieden zodat de inwoners meer banen kunnen bereiken, wat hun kansen op de arbeidsmarkt verbetert.

Als welzijn opgevat wordt als de hoeveelheid reële alternatieven die mensen hebben om hun leven zelf vorm te geven, worden dus verschillende condities voor welzijn in samenhang in ogenschouw genomen: middelen, vrijheden en kansen. Daarbij wordt ook steeds gekeken of individuen erin slagen deze condities daadwerkelijk om te zetten in welzijn. Hierdoor kan het volgen van de capability-benadering ook aanleiding geven tot additionele afwegingen. Het kan immers voorkomen dat het bevorderen van de condities voor het welzijn van de ene groep, ten koste gaat van de condities voor het welzijn van andere groepen. Bijvoorbeeld wanneer het wegnemen van bepaalde belemmeringen voor een bepaalde groep mensen erg kostbaar is. Of wanneer het scheppen van extra opties ten koste gaat van de efficiëntie waarmee producten of diensten geleverd kunnen worden.

43 In de Nederlandse Grondwet, alsook in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (welke in Neder- land directe werking heeft).

44 De praktische effectuering van dit ideaal van kansengelijkheid heeft implicaties voor de manier waarop mid- delen worden verdeeld, omdat bepaalde middelen nu eenmaal een noodzakelijke voorwaarde zijn om kansen te verwezenlijken.