• No results found

De relatie tussen (regionale) identiteit en landschap

In document Landschappelijk bouwen 2011 (pagina 28-38)

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader: regionale identiteiten, landschappen en inpassing 19

2.2 De relatie tussen (regionale) identiteit en landschap

Landschap als kenmerk waarop regionale identiteit gebaseerd is

Hoewel over zes aspecten van regionale identiteit dus wetenschappelijke consensus lijkt te bestaan, blijft de constatering overeind, dat regionale identiteit geen eenvormige betekenis kent. Het kan dan ook afgeleid worden van verschillende aspecten, dus van verschillende kenmerken van een gebied. Deze kenmerken worden identity markers genoemd (Simon, 2004). Huigen en Meijering (2005) noemen ten eerste landschap (ongebouwde of gebouwde omgeving). Bij landschappelijk bouwen wordt een relatie met het landschap gelegd. Plaats en landschap worden dan als het ware op een speciale manier verbonden. “Culturele Geografie bestudeert de relaties tussen mensen en plaatsen. Het gaat er om te ontdekken wat verschillende plaatsen voor mensen uit verschillende samenlevingen betekenen en op welke wijze mensen uit verschillende samenlevingen met plaatsen omgaan” (Huigen, 2006, college aantekeningen en sheets). Landschappen kunnen ook betekenis hebben voor mensen. Een landschap kan op deze manier een bestanddeel van een plaats vormen. Dus datgene zijn waarop de betekenis van een plaats gebaseerd is. En zo een bouwsteen vormen van (regionale) identiteit.

Behalve van landschap kan streekidentiteit ook afgeleid worden van cultuur (Huigen en Meijering, 2005), in het bijzonder van muziek (musicscapes), folklore (traditionele kostuums) of culinaire specialiteiten (foodscapes). En ten derde van economische activiteiten of producten. Simon gebruikt min of meer dezelfde drieledige indeling13 om soorten identiteiten aan te geven (2004) of anders gezegd om representaties van een gebied te categoriseren (2005):

1) omgeving (uitzien; omvat het natuurlandschap, het cultuurlandschap en het cultuurhistorisch erfgoed14); -landschap (flora en fauna, kenmerken van landschap/natuur)

12 Renes (1999, p. 14): “Identiteiten van landen, regio‟s en groepen berusten vaak op constructies uit de afgelopen eeuwen, waaraan ten onrechte een soort eeuwigheidswaarde wordt toegekend.” Zie ook Van der Zeijden (1999).

13 Dit is een indeling uit het boek RE-READING CULTURAL GEOGRAPHY van Foote et al. (1994, in Simon, 2004).

14

-erfgoed (bijvoorbeeld kenmerken van historische omgeving) -locatie (bijvoorbeeld referenties aan de positie)

-historie (bijvoorbeeld vorming van het landschap) 2) economisch-functioneel (werk, wijze van bestaan);

3) sociaal-cultureel (betekenis in de zin van manier van leven, normen en waarden); -gemeenschap (karaktereigenschappen van de regionale gemeenschap) -historische identiteiten (mythes, folklore, streekverhalen)

-tradities (dialecten, gewoonten, klederdracht, sporten of festiviteiten/activiteiten die hier mee te maken hebben).

Simon et al. (2001) stellen dat mensen vooral hechten aan streken met een duidelijk zichtbare materiële structuur, zoals landschappelijke streken en economisch-geografische streken, en aan streken met een sterke traditie, zoals politiekhistorische streken. Landschap is dus een belangrijke component van regionale identiteit, zoals Simon et al. (2001) concluderen: “De inrichting van het cultuurlandschap lijkt een belangrijke drager van streekidentiteit te zijn” (p. 22).

Op identiteit als afgeleide van het landschap ga ik nog even verder in aan de hand van Renes (1999). Landschap is namelijk niet alleen een belangrijke drager van regionale identiteit, maar als men landschappelijk bouwen omschrijft als zijnde bouwen rekening houdend met de regionale identiteit, doelt men hierbij meestal op de landschapscomponent van streekidentiteit. Het gaat dan nog specifieker om streekeigen bebouwing, maar kan ook gaan om het aansluiten bij het niet-gebouwde deel van de omgeving (bijvoorbeeld aansluiten op het groen of op wijdsheid of kleinschaligheid). Deze component is dus van belang bij landschappelijk bouwen. Landschappelijk bouwen, als zijnde bouwen rekening houdend met de regionale identiteit, gaat overigens niet puur en alleen over regionale identiteit als afgeleide van het landschap. De ene component staat namelijk niet los van de andere. Bij een streekidentiteit afgeleid van de landbouw hoort bijvoorbeeld ook een agrarisch cultuurlandschap. En een voorbeeld in bouwkundige zin: is een economische identiteit agrarisch, dan zou landschappelijk bouwen kunnen leiden tot een woning in vorm van landbouwschuur.

Renes (1999) noemt kenmerken van landschappen die de basis vormen voor identiteiten15. Het belangrijkste kenmerk van deze aan identiteit gekoppelde landschappen is dat ze ruraal van aard zijn16. “Het platteland werd gezien als de basis voor het eigene van een land of volk. Steden, met hun gemengde bevolking, externe contacten en kosmopolitische uitstraling, pasten moeilijker in het ideaalbeeld” (p. 8, 9). Het platteland wordt gerepresenteerd als een place in de zin van Harvey, stilliggend in de tijd. Als “statisch en gekenmerkt door een sterke continuïteit. Het platteland lijkt eeuwenlang onveranderd” (Renes, 1999, p. 10). Identiteit is hier makkelijker aan op te hangen dan aan de dynamische, moeilijker te vast te leggen stad (voorbeeld van een place zoals gezien door Massey). Aan Renes valt toe te voegen dat regionale identiteit niet alleen gebaseerd is op ruraliteit wanneer (regionale) identiteit afgeleid wordt van landschap, maar ook als het afgeleid wordt van economisch-functionele of sociaal-culturele kenmerken. Zo stelt Van der Zeijden (1999) dat de plattelandscultuur gezien werd als de volkscultuur en deze op haar beurt weer gelijkgesteld werd aan de pure (regionale) cultuur. Deze cultuur gaf de diepste ziel van de regio weer: dè identiteit. Huigen voegt hier aan toe (1998, p. 271): “in het proces van identiteitstoekenning lijkt het nostalgische plattelandscultuurbeeld van de rurale idylle dominant te zijn”. Het platteland als Tönnies‟ Gemeinschaft17. Aan de andere kant, regionale identiteit mag ruraal zijn, de belangrijkste identiteiten van het platteland worden in de stad bepaald (Simon, 2004). Oftewel representaties van het platteland, zoals de rurale idylle, worden in de stad bedacht.

Het begrip landschap en landschappelijke identiteit

De relatie tussen identiteit en landschap heb ik tot nu toe bezien in het licht van regionale identiteit als afgeleide van het landschap. Dit heeft dus nog betrekking op het als het ware breedste aspect van landschappelijk bouwen,

15 Renes (1999) spreekt hier over landschappen die de basis vormen van nationale identiteiten, maar hoewel hij dit niet expliciet vermeld mag ik er, ook gezien de titel van zijn artikel LANDSCHAP EN REGIONALE IDENTITEIT, gevoeglijk van uitgaan dat deze kenmerken ook gelden op regionaal niveau.

16

Andere door Renes (1999) genoemde kenmerken van landschappen die gerelateerd worden aan identiteit zijn ten eerste dat ze een natuurlijk karakter (bergen, bossen, kusten) bezitten, waarbij de invloed van mens dus genegeerd wordt, en ten tweede dat het eigen landschap vaak omschreven wordt als uitzonderlijk rijk aan vormen en dus beschikkend over een grote diversiteit. Deze grote diversiteit maakt het eigen landschap bijzonder en superieur. Lewis en Wigen (1997, in Renes, 1999, p. 12) verklaren dit als volgt: “De opvatting van een grotere diversiteit lijkt vooral het gevolg van geografische bijziendheid. De mate waarin we variatie in een gebied zien, is afhankelijk van de kennis waarover we beschikken. Dit leidt ertoe, dat bekende landschappen verder worden onderverdeeld dan onbekende, wat weer leidt tot conclusies over de extreem hoge landschappelijke variatie in eigen land.”

17 “Tönnies zette al in 1887 twee typen samenlevingen tegenover elkaar: de Gemeinschaft, een overzichtelijke plattelandssamenleving, gekenmerkt door territoriale binding, persoonlijke relaties, en sociale homogeniteit, waar primaire groepen (gezin en familie) de basiseenheden vormen (Walmsley en Lewis, 1993; Robinson, 1990). Daar tegenover staat de Gesellschaft, een meer op het individu gerichte, onoverzichtelijke stedelijke samenleving met meer onpersoonlijke, rol-georiënteerde en formele relaties.” (Huigen , 1998, p. 267). In de originele tekst staan Gemeinschaft en Gesellschaft al cursief gedrukt, daarom hier vetgedrukt.

namelijk rekening houden met regionale identiteit. Landschappelijk bouwen wordt, in nauwere zin, ook wel uitgelegd als het afstemmen op (de identiteit van) het landschap of de gebouwde omgeving. Landschappen hebben dus zelf een eigen identiteit18 (Renes, 1999; Uitdehaag, 2003; Visschers et al., 2004), die omgekeerd weer een (belangrijke) rol kunnen spelen in de regionale beeldvorming en identiteit. En evenzeer grote invloed hebben op de lokale identiteit of identiteit van de plek. Met afstemmen op het landschap wordt namelijk hoofdzakelijk gedoeld op een lager dan regionaal schaalniveau. Bouwen vindt plaats op lokale schaal. Bovendien kunnen gemeenten en architecten beter uit de voeten met lokale identiteit of identiteit van de plek. Kompier (1999) stelt dan ook dat identiteit zowel op lokaal als op regionaal niveau bezien moet worden. Men gebruikt in eerste instantie lokale identiteit of identiteit van de plek, en regionale identiteiten worden pas dan gebruikt indien ze passen binnen deze identiteiten op lagere schaalniveaus. Analoog hieraan hebben identiteiten van landschappen ook voornamelijk betrekking op een lager dan regionaal schaalniveau omdat “the cultural landscape is created and maintained within a local social context” (Stenseke, 2000, p. 25). Identiteiten van landschappen slaan echter niet uitsluitend op lagere schaalniveaus. Landschappen hebben volgens Uitdehaag (2003) namelijk zelf ook een eigen regionale identiteit, omdat landschapsontwikkeling, als resultaat van de wisselwerking tussen mens en natuur, grotendeels op regionale schaal plaats vindt. Vroeger, omdat er tot aan de industriële revolutie voornamelijk op het regionale schaalniveau werd samengeleefd, maar “Ook nu worden landschappen voornamelijk veranderd voor regionale (economische) behoeften” (p. 8).

De dragers van landschapsidentiteit kunnen fysieke of niet-fysieke elementen zijn of beide (Kruit et al., 2004). Stenseke (2000, p. 33) stelt dat “The professional discourse … focuses on preservation and protection of certain detached features and elements of landscapes.” De dragers van landschapsidentiteit zijn dan van fysieke aard. Zo zijn voor bijvoorbeeld Van den Berg en Hendriks (2001, in Visschers et al., 2004) plantengemeenschappen (vegetatie) de belangrijkste streekeigen natuurelementen en vormen voor hen daarom ook de basis voor regionale identiteit van landschappen. Dragers van landschapsidentiteit zijn voor beleidsmakers fysieke, objectief te beschrijven, meetbare indicatoren. Nio et al. (2003, p. 33) voegen hieraan toe dat deze zienswijze gedeeld wordt door een andere beroepsgroep binnen het professionele discours, namelijk door ontwerpers: “Bij ontwerpers is er weliswaar een grote aandacht voor de topografische differentiatie van Nederland, maar te weinig oog voor de niet-zichtbare dimensies van het regiospecifieke bouwen”. Deze fysieke, objectieve indicatoren kunnen dan behalve begroeiingtypen andere „natuurlijke‟, landschapsecologische elementen zijn zoals de groenblauwe dooradering (groene karakter, watersysteem). Maar ook de geologische ontstaansgeschiedenis, de gebruik-, bewoning- en ontginningsgeschiedenis, de ruilverkavelinggeschiedenis19, huidige verkavelingpatroon, huidige karakteristieke/waardevolle

landschapskenmerken, openheid versus beslotenheid (schaal), cultuurhistorie en streekeigen bebouwing. Ten aanzien van streekeigenheid van bebouwing, en nu ben ik aangekomen bij een kernpunt van landschappelijk bouwen, merken Nio et al. (2003, p. 25) het volgende op: “Meer dan alleen in vorm en materiaalgebruik schuilt streekeigenheid in de manier waarop structuren met behulp van plaatselijke materialen, tradities en sociaaleconomische patronen een tastbare vorm kregen.” … “Een belangrijke constatering … is dat het type bebouwing vaak vele malen regiospecifieker is dan de architectonische uitwerking daarvan. Streekeigenheid schuilt ook veeleer in de onderliggende structuur. Het gaat bijvoorbeeld om de manier waarop de verstedelijking zich voegt naar patronen in het landschap, de wijze waarop huizen langs de straat zijn geplaatst, waar ze zich in een stad of dorp bevinden en hoe de plattegrond van een woning is samengesteld.” Bij landschappelijk bouwen lijkt meer nog dan architectuur het type bebouwing van belang, maar nog belangrijker is de structuur van het landschap.

Met cultuurhistorie als fysieke drager wordt overigens gedoeld op archeologische, bouwkundige en historisch-geografische verschijnselen (Van Dijk, 2001). Terwijl oude ambachten of volkskundige verschijnselen als klederdracht, folklore, legenden of bijgeloof ook tot de cultuurhistorie en de bewoningsgeschiedenis van een streek behoren (Borger 1995, in Van Dijk, 2001), zijn ze desondanks bijna niet terug te vinden in

18 De vaststelling dat landschap een identiteit heeft wordt niet door iedereen onderschreven. Hendrikx (2003, in Kruit et al., 2 004) doet dit bijvoorbeeld niet, een mens kan volgens hem wel identiteit ontlenen aan het landschap.

19 Volgens Kruit et al. (2004) is het feit dat de ruilverkavelingsgeschiedenis als drager niet in de NOTA LANDSCHAP genoemd wordt een indicatie dat door de overheid in een bepaald landschap na een bepaald tijdstip geen nieuwe ontwikkelingen gewenst zijn. (thema behoud versus ontwikkeling, zie hoofdstuk 3.2)

Bij landschappelijk

bouwen is meer nog dan

architectuur het type

bebouwing van belang,

maar nog belangrijker is

de structuur van het

landschap

beleidsdocumenten die de inrichting van het landschap aangaan. Behalve met fysieke kenmerken, zoals streekeigen bebouwing, heeft identiteit echter ook te maken met verhalen, met de betekenissen van fysieke objecten. Met associaties, herinneringen en symbolische betekenissen. Identiteit is een voorwaarde voor mensen om zich te kunnen binden aan een landschap of een plek. Binding is weer een voorwaarde voor het ontstaan, behouden of ontwikkelen van een landschap of plek (Hendriks en Stobbelaar 2003, in Kruit et al., 2004). Omdat mensen uit het leken discours een grotere binding met het landschap (sense of place) hebben dan mensen uit het professionele discours, legt Stenseke (2000) verband tussen deze betekenissen en het lokale niveau: “At the local level, landscape values are more related to the every day use of the land” (p. 33). Landschappen worden binnen verschillende discoursen namelijk verschillend gewaardeerd “ landscapes are valued by different people in different ways” (p. 33) omdat landschappen een cultureel product zijn. Landschappen worden geconstrueerd binnen een sociaal-culturele context. En kunnen omschreven worden als “ a dynamic unity with social and spatial ingredients, where physical and biological features are evolving in interaction with technology, social organisation, value systems and knowledge” (p. 33). Het (fysieke) landschap is daarom behalve “an important ingredient in the continuing process of the formation of local and regional identities” ook “an integrated part of local society” (p. 33).

Het landschap is dus een cultureel product (Stenseke, 2000; Van Dijk, 2001). Landschappen zijn cultuurlandschappen. Natuurlandschappen bestaan, zeker in Nederland, niet meer omdat mensen in bijna alle landschappen sporen hebben nagelaten (Van Dijk, 2001). Landschappen zijn in die zin een uitkomst van de wisselwerking tussen mens en natuur (Van Blerck, 2001; Van Dijk, 2001). Er is echter nog een andere reden waarom het landschap een cultureel product is, namelijk omdat landschappen door mensen worden waargenomen, beschreven en in een context geplaatst (Van Dijk, 2001). Met andere woorden omdat landschap een sociale constructie is. Het gaat niet alleen om actief menselijk ingrijpen in een (natuurlijke) omgeving waardoor het landschap verandert, maar ook om de manier waarop er naar landschappen gekeken wordt. Dit is al aangegeven in de vorige paragraaf aan de hand van Cresswell (2004). Volgens hem is landschap een begrip met een tweeledige betekenis. Het slaat behalve op wat gezien kan worden ook op de manier waarop het gezien wordt. Landschap is eerder ook omschreven als een “intensily visual idea”, oftewel een beeltenis. Rose (2001, p. 32) stelt dat “the meanings of an image…are made at three sites: the sites of production, the image itself, and its audiencing.” De betekenis wordt dan mede bepaald door hoe ernaar gekeken wordt.

Naar het landschap kan volgens Jacobs (2002, in Kruit et al., 2004) op drie manieren gekeken worden: het ware landschap, het juiste landschap en het waarachtige landschap. Dit zijn de drie manieren waarop het landschap zich manifesteert, namelijk als materie in de fysieke werkelijkheid, als normen in de sociale werkelijkheid en gevoelens in de innerlijke werkelijkheid. Met andere woorden: als feiten, normen (organisatie) of waarden (beleving). Het bekende voorbeeld is de weg die gezien kan worden als een stuk materiaal met bepaalde eigenschappen, een plek waar regels gelden of iets wat men mooi of lelijk kan vinden. Mensen verwarren onbewust of niet feiten, normen en waarden terwijl deze drie aspecten los van elkaar staan: het een valt niet uit of tot het ander te herleiden20.

Dragers van landschapsidentiteit kunnen dus kortom ook niet-fysiek zijn. In de vorm van verhalen (waaronder verhalen betreffende identiteit) en betekenissen. Landschap is meer dan alleen het fysieke landschap, of in de woorden van Cresswell (2004), meer dan materiële topografie. Knox en Marston (2004) maken onderscheid tussen ordinary landscapes en symbolic landscapes. Ordinary landscapes zijn “the everyday landscapes that people create in the course of their lives together … these are landscapes that are lived in and changed and that in turn influence and change the perceptions, values, and behaviors of the people who live and work in them” (p. 32), “they reflect the distinctive attributes of particular places or regions” (p. 222). “Symbolic landscapes, by contrast, represent particular values or aspirations that the builders and financiers of those landscapes want to impart on a larger public” (p.32), “or those perceived by other groups” (p. 223). Sommige landschappen kunnen zowel ordinary als symbolic zijn. Hedendaagse cultureel geografen beschouwen landschap vanuit de symbolische of iconografische benadering (Graham et al., 2000). Het landschap wordt dan geconceptualiseerd als “cultural text” (Graham et al., 2000; Van Dijk, 2001; Winchester et al., 2003; Knox en Marston, 2004; Whelan, 2005). Dit houdt in dat landschappen “do not come ready-made with labels on them. Rather, there are “writers” who produce landscapes, and there are “readers” who consume the messages embedded in landscapes. Those messages embedded in landscapes can be read as signs about values, beliefs, and practices” (Knox en Marston, 2004, p. 223).

20 Volgens Jacobs (2002, in Kruit et al., 2004) is dit de reden dat er zoveel onduidelijkheid bestaat met betrekking tot het begrip kwaliteit (van de leefomgeving). Kruit et al. (2004) voegen hier aan toe dat deze verschillende manieren van kijken ook de onduidelijkheid betreffende het begrip regionale identiteit verklaren.

In het landschap als (geschiedenis)boek zijn de natuurlijke en culturele activiteiten uit het verleden vastgelegd (Van Dijk, 2001), “landschappen kunnen worden beschouwd als een stapeling van lagen die in de geschiedenis over elkaar heen zijn komen te liggen. Zo‟n laag moet worden gezien als een herkenbare verschijningsvorm van het landschap uit een bepaalde tijdsperiode” (Ministerie van LNV, 1995a, p. 11). Het landschap bevat dus de feitelijke ruimtelijke neerslag van de wisselwerking tussen natuurlijke en menselijke componenten en processen in het alledaagse leven (ordinary landscapes), maar ook betekenissen door middel van signs21 en symbolen22 (symbolic landscapes),“landscapes both produce and communicate meaning” (Knox en Marston, 2004, p. 32). Deze symbolen worden door verschillende (groepen) mensen of discoursen anders gelezen oftewel anders geïnterpreteerd en gewaardeerd, zoals eerder al aan de hand van Stenseke (2000) is opgemerkt. Stenseke (2000) laat ook zien dat het verleden belangrijk is in de constructie van identiteiten (zie claim 3 van Groote et al., 2000), aan de hand van de rol van het landschap in identiteitsconstructie in Zweden. Omdat de geschiedenis van het landschap gelezen wordt door een bril van nu, stelt Lowenthal (2002, in Kruit et al., 2004) dat niet de feitelijke geschiedenis, maar erfgoed de identiteit van het landschap bepaalt. De toegekende waarde verandert in de loop der tijd. Identiteit wordt volgens hem niet door cultuurhistorie, dus de feitelijke geschiedenis, bepaald maar door cultureel erfgoed, dus door de waarde die in het heden wordt toegekend aan het verleden. De betekenis die het landschap heeft voor mensen heeft betrekking op dat gedeelte van het verleden dat past bij de huidige waarden en normen. Mensen bepalen de identiteit van het verleden door het verleden te manipuleren:“powerful groups will attempt to determine the limits of meaning for everyone else by universalizing their own cultural truths through traditions, texts, monuments, pictures and landscapes” (Graham et al., 2000, p. 31). Deze manipulerende houding ten opzichte van het verleden verschuift in de tijd. De identiteit van landschappen verschuift daarmee ook in de tijd (zie claim 6 van Groote et al. (2000): identiteiten zijn dynamisch). Huigen et al. (2000, p. 146) stellen dat uiteindelijk “These relicts or attributes from the past form the markers or symbols of the present-day identities. In order to understand the process of rural identity formation, one has to identify both past and present attributes.”

Drie constateringen

Aan het eind van deze paragraaf is een aantal zaken duidelijk geworden. Ten eerste kent de term of het concept landschap erg veel verschillende betekenissen. In dit hoofdstuk zijn al veel betekenissen van landschap voorbij gekomen. Zoals door cultureel geografen bestudeerde ordinary or vernacular landschappen en symbolische landschappen. Misschien enigszins gechargeerd, maar het lijkt alsof de term of het concept landschap voor iedereen een andere inhoud heeft. “For some, the term brings to mind the design of formal gardens and parks, as in landscape architecture. For others, landscape signifies a bucolic countryside or even the organization of plantings around residences and public buildings. For still others, landscape calls to mind the artistic rendering of scenery, as in landscape painting” (Knox en Marston, 2004, p. 222). Aangezien landschappelijk bouwen beschreven kan worden als afstemmen op het landschap, draagt de meervoudige betekenis van landschap bij de aan de onduidelijkheid betreffende de betekenis van landschappelijk bouwen.

De tweede vaststelling is dat landschap en (regionale) identiteit een gecompliceerde, maar nauwe relatie hebben. Beide termen kennen geen eenduidige betekenis wat de basis vormt voor het gecompliceerde verband. Het landschap is vormgegeven door de mens, een cultuurlandschap is het product van ontginning en bewoning van een natuurlijke omgeving. Economische en sociaal-culturele factoren hebben invloed op de acties van de mens, dus ook op de identiteit van het landschap. Zo kan de regionale identiteit van een gebied afgeleid worden van de

In document Landschappelijk bouwen 2011 (pagina 28-38)