• No results found

Hoofdstuk 5: De rechtvaardiging van procesrechtelijke bescherming

5.2. De rechtvaardiging

Om de positie van de kleine professional ten opzichte van een grote professional te

beoordelen vanuit een Rawlsiaans perspectief is de volgende vraag van belang: ‘Dient een kleine professional gezien te worden als zwakkere partij ten opzichte van een grote

professionele partij?’ Volgens Klijnsma is consumentenbescherming de dominante vorm van bescherming van een zwakkere partij in het Europees contractenrecht. Gelet hierop acht hij het passend om consumentenrecht als ijkpunt te nemen en te onderzoeken of deze regels en hun grondgedachten het maken van een categorisch onderscheid tussen consumenten en kleine professionals met betrekking tot bescherming van zwakkere partijen rechtvaardigen.138 Aan een kleine professional komt in een verhouding met een consument in beginsel geen bescherming toe. De kleine professional valt niet onder het begrip zwakkere partij. Echter zou de kleine professional in een verhouding met een grote professional wel de zwakkere partij kunnen zijn, waardoor bescherming mogelijk wel te rechtvaardigen is. Een groot deel van de kleine professionals delen kenmerkende eigenschappen met consumenten die bescherming ten opzichte van de grote professional zouden kunnen rechtvaardigen. Gecontroleerd dient te

134 Klijnsma 2014, p. 4

135 www.humanistischecanon.nl, zoek op: John Rawls. 136 Idem.

137 Idem.

37 worden of de reden waarom de consument beschermd wordt ook opgaat voor de kleine

professional.

Het gedachte-experiment kan ook worden toegepast op de situatie waarin een kleine

ondernemer tegenover een grote ondernemer staat. Achter de sluier van onwetendheid is het de persoon niet duidelijk of hij zal handelen als kleine of grote professionele partij. Bij het inrichten van de samenleving, oftewel het ontwikkelen van beschermende wetgeving, is niet duidelijk op welke manier zijn sociale positie verschilt van anderen. De samenleving dient te worden ingericht door iemand die het risico loopt de slechtste te zijn. In een geschil tussen twee professionele partijen kan één van deze partijen in een zwakkere positie verkeren. Nu Rawls verwacht dat de onwetende mens zijn beslissingen niet zuiver op de gok neemt, is een systeem dat in de bescherming van alle zwakkere partijen voorziet wenselijk. Geen van de onwetenden is bereid om risico te lopen, waardoor de samenleving wordt ingericht met oog op de meest ongunstige positie die hen kan worden toegedeeld. Vooral het tweede beginsel van de ‘two principles of justice’ is van belang bij de beoordeling van rechtvaardigheid voor bescherming van de kleine professionele partij ten opzichte van een grote professionele wederpartij. Toegepast op de situatie dient materiële en processuele bescherming zo te worden ingericht dat zij in het grootste voordeel van de minstbedeelden zijn en dient dit te worden verbonden aan posities die toegankelijk zijn voor iedereen onder de voorwaarde van eerlijke gelijkheid van kansen. Gezien de kleine professionele partij niet per definitie het minstbedeeld hoeft te zijn, is het ontwikkelen van een systeem op basis van de minst bedeelde complex. Het huidige consumentenrecht, waarbij kleine professionals niet worden beschermd, neigt meer naar het utilisme. Het utilisme streeft naar het grootste geluk voor de grootste groep mensen, namelijk de consument. Aan de groep ondernemers wordt geen bescherming geboden, terwijl zich binnen deze groep ook kleine ondernemers zullen bevinden die

tegenover de grote ondernemer wel bescherming nodig hebben. In de regel heeft de

meerderheid van de professionals geen bescherming nodig, maar hierdoor wordt het individu, de kleine professional welke wel bescherming behoeft, opgeofferd aan het belang van de meerderheid.

Rawls acht vooral het welzijn van de mensen in het algemeen van belang. Rawls focust op het welzijn van een individu en niet het welzijn van de hele mensheid. Het Nederlandse

rechtssysteem focust zich minder op het individu, want de bescherming wordt als het ware toegekend aan een bepaalde groep. Er wordt namelijk bescherming geboden aan alle consumenten. Tevens wordt er geen bescherming geboden aan ondernemers, terwijl dit in

38 sommige gevallen wel nodig kan zijn. Door dit systeem wordt slechts het welzijn van een bepaalde groep gemaximaliseerd. Aan de hand van Rawls theorie is het wenselijker ieder individu, of dit nu een consument, een kleine of een grote professionele partij is, te

beoordelen en aan de hand daarvan te bepalen of bescherming noodzakelijk is. In het huidige rechtsstelsel vindt deze beoordeling niet plaats. Aan de kleine professional wordt per definitie geen processuele bescherming geboden door het rechtstelsel, terwijl hier mogelijk wel

behoefte voor kan bestaan in een verhouding tot een grote ondernemer. In de praktijk zullen er kleine ondernemers zijn die beschikken over ruim voldoende financiële middelen en kennis, waardoor bescherming niet noodzakelijk is. Anderzijds zullen er ook kleine

professionals bestaan die over onvoldoende financiële middelen en kennis beschikken. Een individuele toetsing kan er voor zorgen dat het belang van een ieder in gelijke mate in het oog kan worden gehouden. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat een individuele beoordeling van een procespartij er voor zorgt dat in iedere procedure moet worden uitgezocht wie de sterke en wie de zwakke partij is. Dit komt de voorspelbaarheid van de uitkomst van de procedure niet ten goede. Dit benadeeld met name de zwakste partijen nu voor hen het bewijsrisico en het proceskostenrisico het zwaarst weegt. De individuele beoordeling lijkt in deze niet de meest ideale optie, nu hiermee de rechtszekerheid van procespartijen wordt aangetast.

De huidige wetgeving biedt de rechter een beperkte mogelijkheid om een kleine professionele partij te beschermen waar dit noodzakelijk is.139 Aan een kleine professional kan in sommige gevallen reflexwerking van het materiële consumentenrecht toekomen. Dit houdt niet in dat aan de kleine professional ook direct processuele voordelen toekomen, ondanks de

professional wel een vergelijkbare positie met de consument inneemt. Er zullen zich in de praktijk gevallen voordoen waar geen procesrechtelijke bescherming kan worden verleend, waar zulks wel rechtvaardiger zou hebben aangevoeld. In de meeste gevallen bestaat er wel enigszins ongelijkheid tussen de professionele partijen, maar niet in alle gevallen is deze ongelijkheid van dien aard dat ingrijpen noodzakelijk is. Indien sprake is van sterke

ongelijkheid en geoordeeld wordt dat zonder procesrechtelijke tegemoetkoming de materiële reflexwerking geen effect heeft, zou de mogelijkheid tot ingrijpen moeten bestaan. Het probleem van een beschermingstekort zou kunnen worden opgelost door de bescherming ook wettelijk aan kleine professionele partijen toe te kennen. De vraag is echter hoe dit in de wet zou kunnen worden bewerkstelligd. Een van de mogelijkheden is de definitie van consument

39 in de wetgeving uitbreiden.140 Gezien Rawls bij de beoordeling van rechtvaardigheid het welzijn van het individu van belang acht, dient bescherming niet slechts toe te komen aan één bepaalde groep, zoals consumenten. De term consument zou aangepast kunnen worden naar bijvoorbeeld ‘beschermingswaardige partij’, zodat ook een kleine ondernemer onder de doelgroep van de regel kan vallen.141 Toepassing van de regel hangt dan af van beoordeling van ieder individu. Dit systeem brengt met zich mee dat wanneer twee consumenten

tegenover elkaar komen te staan, het mogelijk is dat geen van beiden aanspraak kan maken op de toepassing van consumentenbescherming, gezien partijen qua positie gelijk zijn aan elkaar. Hiermee wordt het nut van het consumentenrecht onderuit gehaald en consumenten kunnen er niet meer vanuit gaat dat zij door de wet beschermd worden, gezien dit afhankelijk is van het feit of zij voldoen aan de definitie van een beschermingswaardige partij. Partijen zullen niet op voorhand zeker zijn of zij als beschermingswaardige partij worden aangemerkt. Zulks is namelijk afhankelijk van de wederpartij die zij treffen. Ook hier zorgt een aanpassing van de definitie voor rechtsonzekerheid.

De derde mogelijkheid is om aan de kleine professional bij het toekennen van materiële reflexwerking ook direct de processuele voordelen te doen toekomen. Echter kan het zo zijn dat aan de kleine professional reflexwerking van het materiële consumentenrecht is verleend, gezien zijn positie op het gebied van juridische kennis vergelijkbaar is met die van een consument, maar de kleine professional overigens wel over voldoende financiële middelen beschikt. Aan deze kleine professional komt dan direct alle processuele voordelen toe, terwijl een verlaging van het griffierecht en de mogelijkheid om te kunnen procederen in eigen vestigingsplaats voor hem niet noodzakelijk is om zijn materiële rechten te kunnen effectueren. In dat geval is het niet wenselijk dat alle processuele voordelen aan de kleine professional toekomen, waardoor opnieuw inhoudelijk zal moeten worden beoordeeld op welke processuele voordelen de kleine professional aanspraak zou kunnen maken. Dit levert een procedure vertraging op en gaat tevens ten koste van de rechtszekerheid.

5.3. Deelconclusie

Aan de hand van de besproken theorie van Rawls kan antwoord worden gegeven op de deelvraag: ‘Kan reflexwerking van procesrechtelijke bescherming op basis van de rechtvaardigheidstheorie van Rawls worden gerechtvaardigd?’ Het doel van Rawls zijn

140 Ancery & Pavillon 2014, p. 647-655. 141 Idem.

40 theorie is om het welzijn van ieder mens afzonderlijk zo hoog mogelijk op te voeren. De toestand van de minstbedeelden wordt de maatstaf waarmee de meest wenselijke samenleving wordt afgemeten. Een kleine professional hoeft niet per definitie het minstbedeeld te zijn ten opzichte van een grote professionele partij. Er dient daarom altijd een inhoudelijke toetsing plaats te vinden. Een individuele beoordeling van een procespartij zorgt ervoor dat in iedere procedure moet worden uitgezocht wie de sterke en wie de zwakke partij is. Dit komt de voorspelbaarheid van de uitkomst van de procedure niet te goede. Dit benadeelt met name de zwakste partijen nu voor hen het bewijsrisico en het proceskostenrisico het zwaarst weegt. De rechtszekerheid van procespartijen wordt aangetast. Het veranderen van de definitie van consument naar beschermingswaardige partij, verlaagt tevens de voorspelbaarheid van de procedure gezien bescherming afhankelijk is van het voldoen aan de definitie van een beschermingswaardige partij. Ondanks Rawls het niet wenselijk acht dat het welzijn van het individu wordt opgeofferd aan het belang van de meerderheid, is het doortrekken van

procesrechtelijke bescherming naar kleine ondernemers niet te rechtvaardigen indien daarmee de voorspelbaarheid van de uitkomst van de procedure minder groot wordt en dit dus ten koste gaat van de rechtszekerheid van alle partijen.

41

Conclusie

De ratio achter reflexwerking kan met name worden gevonden in de wenselijkheid op sociaal en economisch gebied. Een professionele partij kan sterke gelijkenis vertonen met een

consument en gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden. Ook de economie is gebaat bij zo min mogelijk belemmeringen tussen contractspartijen. Dit komt de internationale handel ten goede. De reden van het feit dat reflexwerking niet in de wet is opgenomen, kan worden gevonden in de diversiteit van professionals. Ook de rechtsvorm zegt niets over de gelijkenis met een consument. De ontwikkelde gezichtspunten bieden de rechter houvast bij de beoordeling van een aanspraak op reflexwerking. Het formele toepassingsgebied van de zwarte en de grijze lijst is beperkt tot consumenten. Toch kan aan een kleine professionele partij reflexwerking van de zwarte en grijze lijst toekomen, omdat de open norm van artikel 6:233 aanhef en onder a BW het mogelijk maakt om gevallen die materieel gelijk zijn op dezelfde manier te behandelen. Bij het invullen van deze open norm kan de rechter rekening houden met het feit dat een beding voorkomt op één van de lijsten of sterk lijkt op een beding van deze lijsten. Naast de overige omstandigheden van het geval, spelen de hoedanigheid van de professionele partij en de aard van de overeenkomst ook een rol voor de beoordeling van reflexwerking. Thans vindt in de meeste gevallen slechts reflexwerking van het materiële consumentenrecht plaats. Reflexwerking van processuele voordelen binnen het

consumentenrecht is nog zeldzaam. Het materiële consumentenrecht omvat inhoudelijke rechten en plichten, waarmee rechtsverhoudingen en handelingen juridisch kunnen worden gedefinieerd en gekwalificeerd. Om het materieel recht te kunnen effectueren is het

procesrecht van belang. Het procesrecht geeft vormvoorschriften en procedureregels. De processuele voordelen die toekomen aan consumenten zijn ambtshalve toetsing door de rechter, bewijsvermoedens en omkering van de bewijslast, lagere griffierechten, minder procedurele formaliteiten en de mogelijkheid te procederen in eigen woonplaats. Deze

procesrechtelijke bescherming zou kunnen worden doorgetrokken naar de kleine professional gezien de rechter op grond van artikel 25 Rv de mogelijkheid heeft om ambtshalve de

rechtsgronden aan te vullen in een geschil tussen professionals. Via deze manier heeft de rechter de mogelijkheid om binnen de grenzen van de rechtsstrijd aan te vullen op basis van consumentenbeschermende bepalingen. De bewijsvoordelen die toekomen aan een consument kunnen worden doorgetrokken naar de professionele partij door invulling van de open norm van artikel 150 Rv. Op basis van redelijkheid en billijkheid is de rechter dan vrij om een andere bewijslast vast te stellen. De rechter is daarbij ook vrij in de bewijswaardering,

42 waardoor hij rekening kan houden met het feit dat de kleine professional een vergelijkbare positie met een consument inneemt. Het doortrekken van de processuele voordeel van laag griffierecht en procederen in eigen woonplaats naar de kleine professional zou kunnen geschieden door aan te knopen bij de regeling omtrent de publicatieplicht van jaarrekeningen uit boek 2 BW. Het eerste deel van de vraag: ‘Brengt reflexwerking van materieel recht in de rechtspraktijk zonder meer reflexwerking van processuele voordelen met zich mee?’ kan ontkennend worden beantwoord. Indien aan een consument reflexwerking van het materiële consumentenrecht toekomt, komt aan hem niet direct reflexwerking van de processuele consumentenrechten toe. De rechter dient de processuele bescherming expliciet toe te kennen door middel van ambtshalve aanvulling van rechtsgronden of verandering van de bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid. Het voordeel van laag griffierecht en procederen in eigen woonplaats kan niet via deze weg aan de kleine professionele partij toekomen, maar mogelijk zou de rechter dit in de toekomst aan de hand van de beperkte publicatieplicht kunnen beoordelen.

Het tweede gedeelte of een dergelijke gevolgtrekking kan worden gerechtvaardigd kan ontkennend worden beantwoord. Ondanks Rawls het niet wenselijk acht dat het welzijn van het individu wordt opgeofferd aan het belang van de meerderheid, is het doortrekken van procesrechtelijke bescherming naar kleine ondernemers niet te rechtvaardigen indien daarmee de voorspelbaarheid van de uitkomst van de procedure minder groot wordt en dit dus ten koste gaat van de rechtszekerheid van alle partijen. De individuele toetsing benadeelt de zwakste partijen, omdat voor hen het bewijsrisico en het proceskostenrisico het zwaarst weegt.

43

Literatuurlijst

Boeken en tijdschriftartikelen

Ancery & Pavillon 2014

A.G.F. Ancery & C.M.D.S. Pavillon, ‘Processuele aspecten van reflexwerking van

consumentenrecht’, Weekblad Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2014, afl. 7026, p. 647- 655.

Asser 2004

W.D.H. Asser, Bewijslastverdeling. Burgerlijk Proces & Praktijk nr.3, Deventer: Kluwer 2004, p. 73.

Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014

A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands burgerlijk recht 6. Verbintenissenrecht. Deel III*. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2014, druk 14.

Beerepoot-Sangen 1996

Y.G.M. Beerepoot-Sangen, Consumentisme. Invloed van consumenten op produktkwaliteit, Deventer: Kluwer 1996.

Brunner 1981

C.J.H. Brunner, ‘Causaliteit en toerekening van schade’, Verkeersrecht 1981.

Cliteur & Loth 1992

P.B. Cliteur en M.A. Loth (red.), Rechtsfilosofen van de twintigste eeuw, Arnhem: Gouda Quint bv 1992.

Geurden-Cuypers, Sommers & Timmermans 2012

M.P.E.M. Geurden-Cuypers, N.H.P.G. Sommers & J.P.H. Timmermans, Praktisch Burgerlijk

Procesrecht, Groningen/Houten: Noordhoff uitgevers 2012.

Wessels, Jongeneel & Hendrikse 2010

M.L. Hendrikse, R.H.C. Jongeneel & B. Wessels (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010.

44

Hijma 2013

Jac. Hijma, Algemene voorwaarden (Monografieën BW, deel B55), Deventer: Kluwer 2013.

Hondius 2000

E.H. Hondius, ‘Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden: het Europese Hof van Justitie spreekt zich uit’, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2000, afl. 6417, p. 652.

Jongeneel 1991

R.H.C. Jongeneel, De wet algemene voorwaarden en het AGB-gesetz (diss. VU Amsterdam), Deventer: Kluwer 1991.

Jongeneel 2010a

R.H.C. Jongeneel, ‘Gebondenheid’, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010, p. 111-125.

Jongeneel 2010b

R.H.C. Jongeneel ‘Reflexwerking’, in Wessels, Jongeneel & Hendrikse (red.), Algemene

voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010, p. 377 e.v.

Klijnsma 2013

J.G. Klijnsma, ‘Oneerlijke bedingen onder het voorstel voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht: de positie van KMO's’, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013, p. 106-112.

Klijnsma 2014

J.G. Klijnsma, Contract Law as Fairness. A Rawlsian Perspective on the Position of SMEs in

European Contract Law (diss. Amsterdam, UvA) 2014.

Loos 2011

M.B.M. Loos, ‘Algemene voorwaarden bij consumentenovereenkomsten’, in: E.H. Hondius & G.J. Rijken (red.), Handboek Consumentenrecht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2011.

Loos 2013

45

Nieuwenhuis/Stolker & Valk 2013

J.H. Nieuwenhuis, C.J.J.M. Stolker & W.L. Valk (red.), Tekst en Commentaar Burgerlijk

Wetboek, boeken 6, 7 en 8, Deventer: Kluwer 2013.

Rawls 1999

J. Rawls, A Theory of Justice, Belknap Press of Harvard University Press 1999.

Van Rhee 1996

C.H. van Rhee, ‘Consumentenbescherming in het verleden. Prijs- en kwaliteitsbewaking van bier in vroeger dagen’, in: J.M. van Buren-Dee e.a. (red.), Consument zonder grenzen, Deventer: Kluwer 1996, p. 13-23.

Rinkes 2011

J.G.J. Rinkes, ‘Europees consumentenrecht’, in: E.H. Hondius, G.J. Rijken (red.), Handboek

consumentenrecht, Zutphen: Paris 2011.

Verdel 2008

J.J.C. Verdel, ‘Bescherming voor niet-consumenten door het ontstaan van reflexwerking van de ‘zwarte lijsten’ uit de Wet oneerlijke handelspraktijken’, Tijdschrift voor

Consumentenrecht en handelspraktijken 2008, p. 34-41.

Wessels 1996

B. Wessels, ‘Reflexies bij reflexwerking’, Weekblad Privaatrecht, Notariaat en Registratie 1996, afl. 6240, p. 725-726.

Rapporten

Van den Berg, Jongeneel & Wetzels 2014

H.A. van den Berg, R.H.C. Jongeneel en W.J.J. Wetzels, Ambtshalve toetsing II (rapport LOVCK werkgroep), De Rechtspraak: november 2014.

Croes & Maas 2009

M.T. Croes & G.C. Maas, Geschilbeslechtingsdelta midden- en kleinbedrijf. Over het optreden en afhandelen van (potentieel) juridische problemen in het midden- en kleinbedrijf, Den Haag: WODC 2009.

46

Haarhuis & Van Velthoven 2009

C.M. Klein Haarhuis & B.C.J. van Velthoven, Geschilbeslechtingsdelta 2009. Over verloop

en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers, Den Haag: WODC 2010.

Jurisprudentielijst

Rechtbank Arnhem 13 januari 1994, NJkort 1994, 16, TvC 21994, p.360 m. nt. M.B.M. Loos. • Rechtbank ’s-Hertogenbosch 10 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9287.

• Rechtbank Middelburg 28 oktober 2009, ECLI:NL: RBMID:2009:BL4051. • Rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 juli 2010, ECLI:NL:RBSHE:2010: BN1403. • Rechtbank Rotterdam 19 oktober 2011, ECLI:NL:RBROT:2011: BV9536. • Rechtbank Utrecht 19 januari 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2595. • Rechtbank Almelo 27 november 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY4498. • Rechtbank Groningen 20 februari 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ 1615. • Hof ’s-Hertogenbosch 3 november 1997, NJ 1998/719.

• Hof ’s-Hertogenbosch 10 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE: 2006:AV2177, JA 2006/56.

• Hof Amsterdam 5 juni 2012, NJF 2012/369.

• Hof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2013, ECLI: NL:GHARL:2013:4397. • Hof Amsterdam 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013: 3722.

• Hof ’s-Hertogenbosch 12 november 2013, ECLI:NL:GHSHE: 2013:5307. • Hof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014: 304, rov. 3.5.3.

• Hof Arnhem-Leeuwarden 22 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5858, rov. 4.24-4.25. • Parket bij de Hoge Raad 30 september 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT6835.

• Parket bij de Hoge Raad 21 september 2007,ECLI:NL:PHR:2007:BA7627. • Hoge Raad, 30 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6835.

• Hoge Raad, 21 september 2007,ECLI:NL:HR:2007:BA7627. • HvJ EG 27 juni 2000, nr. C-240-244/98, NJ 2000/730.

• HvJ EG 7 mei 2002, nr. C-478/99, Jur. 2002, p. 1-4147, NJ 2003, 74. • HvJ EG 4 juni 2009, nr. C‑ 243/08, RvdW 2009, 1070.

Parlementaire stukken

• Kamerstukken II, 1986-1987, 16 983, nr. 76a, p. 4-5. • Kamerstukken I, 2007-2008, 30 928, nr. E, p. 6-7.

47 • Kamerstukken II, 2004-2005, 30 137, nr. 3, p. 7.

• Kamerstukken II, 2012-2013, 33 520, nr. 7, p. 12. • Kamerstukken II, 2012-2013, 33 712, nr. 3, p. 5. • Parlementaire geschiedenis Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6).

Richtlijnen

• Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, PbEG L 95, p. 29-34.

• Commissie van de Europese Gemeenschappen (2008) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten, Brussel, oktober 2008, COM (2008) 614 definitief, p. 2.

Wetten

• Burgerlijk Wetboek 6. • Burgerlijk Wetboek 7.

• Wet griffierechten burgerlijke zaken (bijlage). • Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Websites

• www.aegon.nl/particulier/verzekeren/rechtsbijstandverzekering. • www.aegon.nl/overaegon/cijfers.

• www.humanistischecanon.nl, zoek op: John Rawls.

• www.kvk.nl/inschrijven-en-wijzigen/deponeren/deponeren-jaarrekening/welke- gegevens-moet-u-in-de-jaarrekening-opnemen.

GERELATEERDE DOCUMENTEN