VERSLAVINGSGEDRAG EN GEDRAGSTHERAPIE BIJ ALK0H0L1STEN 1
2. DE PSYCHOTHERAPEUTISCHE KONTEKST: KLEMTOON OP MOTIVEREN
Spreken over het falen van behandelingen bij
alkoholproblemen
is een gemeenplaatsponeren
(Fingarette, 1988). in de behandeling van
drankproblemen werd
tot hiertoe,met
sterke aksen-tuatie, dit falen toegeschreven aan een gebrek aan motivatie van de kliënt voor therapie.Op
zijn beurt is deze gebrekkige motivatie te wijten aan weerstand, aan een overmatig gebruik van het verdedigingsmekanisme, ontkenning (Milier, 1985).
Door
deze karakteristieken, patronenals universeel en inherent aan de persoonlijkheidsstruktuur van probleemdrinkers te hechten,
kon
en ging therapiemaar
een richting uit.Men moest
de kliënt direkt en onverbiddellijk kon-fronterenmet
zijnprobleem
totdat hij na "hitting thebottom"
tot hetnodige inzichtenmoti-34
vatie zou
komen.
Alleener bestaat nietzo ietsals unieke eigenschappen vanalkoholisten,even-min
als typische alkoholische persoonlijkheden ennog minder
blijktdoor
de "Verelendungsthe-orie"de motivatieteworden
gegenereerd.Deze
konceptie heeft dus allerminst bijgedragen totbehandel
ingssukses. Integendeel,men
kan uit deze konceptualisatie van motivatietwee
afleidingenmaken:
ofwel schrijftmen
de kliënt een gebrek aan wilskracht toe, dat hij niet hardgenoeg
probeert ofwel heeft hij een konstitu-tioneel deficit dat buiten zijn kontrole ligt (Miller, 1985). Volgens de door mij beschreven opvatting ontkent de eerste visie deenorme
kracht van de automatische processen die inparal-lel
met
denieuwe
intentieswerkzaam
zijn en nietzomaar
te stoppen zijn.De tweede
konceptieontmoedigt
deaanpak door
kliënten therapeut, legtde
mogelijkheid tot therapeutisch ingrijpen opzij, de notie vanmoeilijk,maar
wijzigbaar gedragwordt omgezet
inonmogelijk en buitenbereik.Om
uit deze impasse te geraken ismen gekomen
tot een motivationeelmodel
waarbij Miller (1985) motivationele interventies omschrijft als operaties die de probabiliteit van de kliënt verhogenom
te beginnen met,door
te zetten enmee
ensamen
tewerken
aan een aktieve veranderingsstrategie. Dit impliceert datmen
er van uitgaat datmen
motivatie kan verhogen, beïnvloeden. Eveneenshoudt
dit in datmen
gebrek aan motivatie alstrek afschrijft, ais ietsziet dat niet inherent is aan het individumaar
veeleer hetprodukt
is van de wijzewaarop
interak-tioneelmet
de probleemdrinkerwerd omgesprongen, werd gekommunikeerd.
Miller (1983)stelt eerder een
weegschaalmodel
voor:mensen met aikoholproblemen
geven terzelfdertijd wel en nietproblemen
toe. Langs de ene kant drinkt debuurman
veel meer, langs de andere kant zijn er misschien slaapproblemen. Het zalnu
de taak van de therapeut zijneen procesop
gang te brengen waarbij de bezorgde stemmetjessteedstoenemen.
Motiveren van een kliënt
maakt dan ook
integraal deel uitvan het psychotherapeutisch proces.- Het etiket "alkoholist" schuift
men
opzij. Het suggereert dat het ziekte is, van buitenkomt
enmen
er nietal te veelkan
aan doen.Centrale ingrediënten van alkoholisme als ziektebegrip
werden
ernstig in twijfel getrokken (Heather, 1989; Schippers, 1988) namelijk dat:- het een unieke en diagnosticeerbare eenheid is.
Sommigen hebben
het en anderen niet of de opvatting diskreett.o.v. kontinu.- alkoholisme een voorspelbare progressie van
symptomen
heeft, het steeds slechtermoet
gaan.
- kontroleverlies volgt
op
een drankje en matig drinken dus uitgesloten is als bijvoorbeeld therapiedoel.- levenslange abstinentie de enige uitweg is.
De
juistheid van al deze beweringenwerd
deskundig enonderbouwd
in twijfel getrokken.Men moet
zich eerder de vraag stellenvanwaar
de persistentiekomt om
deze ideeën in het lichtvan overweldigende wetenschappelijke gegevens, te blijvenaanhangen
(Miller, 1987),-
Ontkenning
is beïnvloedbaar, motivatie kanverhoogd worden.
-
De
individuele verantwoordelijkheid: de kliënt kiest zijn doel. Verschillende behandeiings-doelenworden
mogelijk en de kliënt zal begeleidworden
naargelang zijn doelstelling (zoals verder te bespreken).- Interne attributie: het
verwerpen
van de ziekteopvattinghoudt
in dat de kliënt nietals hulpe-loos gezienwordt maar
alsiemand
die kontrole kan uitoefenen. Dithoudt ook
in hetvoor-stellen aan de kliëntvan verslavingsgedrag alseen
gewoonte
(Schippers, 1987), d.w.z. eenmoei-lijk
maar
tochtebeïnvloeden,te wijzigen gedrag.Aangetoond
kannu worden,
datop
basisvan
deze principesgebouwde
interventies waarbij de kliënt onvoorwaardelijk aanvaardwordt
(cfr. empathie begrip), een betekenisvolle therapeu-tische invloed kan uitoefenen (Miller, 1985).Schippers (1988, p. 141) omschrijft het zo: het
komt
er nietmeer op
neerargumenten
aan te dragen en te overtuigenmaar
we!om
een atmosfeer te creëren waarin de kliënt zichzelf moti-veertdoor
de"ontkenningen"
die hij doet.Om
tekunnen komen
totweloverwogen
beslissin-gen is het nodig dat de kliënt zich (sterker) bewust
wordt
van zijn gedrag en de aard en ernst van de gevolgen daarvan, van zijnmotieven
voor dat gedragen
eventuele tegenstrijdigheden daarin en vaneventuele mogelijkheden tot verandering. Ditmoet
leiden tot bezorgdheid overdeproblemen
en een grotere bereidheid tot verandering.De
motivationele interventieskunnen nu gekaderd worden
in hetmodel
vanstadia van verande-ring van Prochaska en DiClemente
(1988). Ditmodel werd
gekonstrueerd vertrekkende van observaties over hoemensen
zelf signifikante veranderingen inhun
gedrag doorvoeren zonder therapeutische tussenkomst enwerd
vergelekenmet wat
intherapeutischesystemengebeurt. Vast-stelling: veranderingen zijn geen plotsgebeuren maar
verlopen gefaseerd.De
stadiazijn:36
- prekontemplatie
=
voorbeschouwing.De
persoon is zich absoluut nietbewust
van enigpro-bleem maar
anderenzien hetal ergduidelijk.- kontemplatie = beschouwing. Er is een