• No results found

De Politiestatistiek en de Veiligheidsmonitor vergeleken

In document Tasten in het duister (pagina 34-41)

2 De geregistreerde en ondervonden criminaliteit R. Ghauharali (WODC)

2.2 De Politiestatistiek en de Veiligheidsmonitor vergeleken

In de jaren zeventig en tachtig34 van de vorige eeuw is een aantal onderzoeken gedaan naar de manier waarop slachtofferenquêtes en politiestatistieken zich tot elkaar verhouden. Onderzocht werd in hoeverre personen die aangifte van een delict hebben gedaan, dit delict en de aangifte daarvan daadwerkelijk rapporteren in een slachtofferenquête. Ook werd onderzocht of een aangifte die geeld werd in de slachtofferenquête daadwerkelijk terug te vinden was in de door de politie gere-gistreerde delicten. Met deze methoden, respectievelijk de reverse record check en

forward record check, werd gekeken naar de wederzijdse validiteit van beide

instru-menten: in hoeverre komen de aangegeven delicten in beide bronnen overeen?35 Uit deze onderzoeken bleek dat er een duidelijke discrepantie bestaat tussen aangiften in de politieregistraties en aangiften uit de slachtofferenquêtes. Tussen de 8% en de 33% van de door de ondervraagden bij de politie aangegeven incidenten worden door diezelfde ondervraagden niet gemeld in een slachtofferenquête. Andersom bleek dat in ruim 40% van de gevallen dat slachtoffers in een slachtofferenquête aangaven aangifte te hebben gedaan bij de politie, deze aangifte niet teruggevon-den werd in de politieregistraties (Genn, 1976; Murphy & Dodge, 1981; Schneider et al., 1978; Van Dijk, 1992).

Recent zijn drie onderzoeken uitgevoerd. Het eerste is gericht op slachtofferschap in de toenmalige politieregio Amsterdam-Amstelland waarbij gekeken is naar de slachtofferenquête in de periode april 2006 tot en met januari 2007 en waarbij deze is afgezet tegen de politiestatistieken (Elffers & Averdijk, 2007). Het tweede onder-zoek betreft de landelijke VM 2012 die door Reep (2014) is afgezet tegen de politie-statistieken. Het derde onderzoek betreft de VM, afgezet tegen de politiestatistieken waarbij is gekeken naar het delict fraude met online handel (Reep, 2017). Ondanks verbeterslagen in zowel de politiestatistieken als de slachtofferenquêtes sinds de jaren zeventig blijkt uit de onderzoeken dat er (nog steeds) sprake is van discre-pantie tussen beide bronnen.

In ons rapport bekijken we hoe beide databronnen (de politiestatistieken en de VM), zich tot elkaar verhouden wat betreft de aangiften van verschillende delicten en wat voor implicaties dit kan hebben voor het interpreteren van het niveau en de trends van criminaliteit in Nederland. Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten tussen de aangiftecijfers van beide bronnen? Met deze informatie kunnen we een betere inschatting maken van de kwaliteit van slachtofferenquêtes en politieregistraties als schatters voor de omvang en trends van criminaliteit en de manier waarop cijfers uit beide bronnen – al dan niet in samenhang met elkaar – te interpreteren zijn. Wanneer de politiestatistieken en de VM met elkaar vergeleken worden moet reke-ning gehouden worden met het feit dat niet alle delicten in beide bronnen bevraagd worden (zie de vorige paragraaf en bijlage 4). Een vergelijking kan dus alleen plaatsvinden op die delicten die in beide bronnen genoemd worden.

In de eerste plaats is gekeken naar de respons op de VM. De VM is een survey-onderzoek waarbij een representatieve steekproef getrokken wordt uit de bevolking. Het is onvermijdelijk bij surveyonderzoeken dat niet iedereen die benaderd wordt mee zal doen aan het onderzoek. Het deel dat niet meedoet wordt ook wel de non-respons genoemd, als tegenhanger van de non-respons, zij die wel meedoen aan het

34 De pas in 1992 gepubliceerde studie van Van Dijk die in deze alinea wordt aangehaald betrof een onderzoek dat eind jaren zeventig is uitgevoerd.

onderzoek. Het is van belang om na te gaan of de groep die niet respondeert af- wijkt van de groep die wel respondeert. Is er sprake van een verschil in respons op de VM tussen personen die bij de politie bekend staan als slachtoffers (aangifte hebben gedaan van een delict)? Responderen zij vaker of minder vaak dan personen die niet bekend staan als slachtoffer? Wanneer dit het geval is kan dit namelijk lei-den tot een vertekening in de uitkomsten.

Ten tweede wordt gekeken naar de wederzijdse validiteit tussen beide bronnen: Worden de in de VM genoemde aangiften teruggevonden in de politiestatistieken, en andersom worden de in de politiestatistieken aangetroffen aangiften ook genoemd in de VM?

In bijlage 3 wordt een nadere toelichting gegeven op de selectiviteit in respons en de wederzijdse validiteit en hoe dit onderzocht wordt. In de volgende paragrafen worden de resultaten besproken en wat deze resultaten betekenen voor het meten van de geobserveerde criminaliteit. 36

2.2.1 Selectiviteit in respons op de Veiligheidsmonitor naar slachtofferschap

Voor de selectiviteit in respons is gekeken naar zowel de selectiviteit in zijn geheel, dus voor alle delicten in totaal als naar de selectiviteit per delicttype. Responderen personen die in de politiestatistieken als slachtoffer staan vermeld meer of minder op de VM dan personen die niet terug te vinden zijn in de politiestatistieken?37 Uit de meest recente analyse waarbij gebruik is gemaakt van de VM jaargangen 2012-2016 blijkt dat personen die als slachtoffer bij een aangifte vermeld staan, ongeacht het aangegeven soort delict, over het algemeen iets minder responderen op de VM dan personen die helemaal niet geregistreerd staan in het aangiftebestand van de politie (zie bijlage 3).

Uit eerder onderzoek, waarbij gekeken is naar selectiviteit in responsgedrag bij slachtofferenquêtes op basis van slachtofferschap, is gebleken dat er weinig ver- schil is in respons tussen personen die volgens de politieregistraties slachtoffer zijn geweest en personen die niet eerder slachtoffer zijn geweest. Zo blijkt uit onderzoek waarbij gekeken is naar de Monitor Leefbaarheid en Veiligheid en de politieregistra-ties van de (toen nog) politieregio Amsterdam-Amstelland dat van de personen die als slachtoffers geregistreerd staan in de politieregistraties 39% heeft gerespon-deerd. Van de personen die niet geregistreerd staan als slachtoffers, heeft 35% ge-respondeerd (Averdijk & Elffers, 2012). Ook uit onderzoeken van het CBS naar de voorlopers van de VM, de Veiligheidsmonitor Rijk (VMR) en de Integrale Veiligheids-monitor (IVM), blijken nauwelijks verschillen te bestaan in responsgedrag tussen personen die als slachtoffer staan geregistreerd in de politieregistraties en perso- nen die geen slachtoffer zijn geweest (Reep, 2008; Reep & Schouten, 2012; Reep, 2014).

Respons per delict

Nadere analyse laat echter zien dat er sprake is van een verband tussen het type delict waarvan iemand slachtoffer is geweest en de respons. Afhankelijk van het type delict is er sprake van selectiviteit in respons: personen die volgens de

36 E~r wordt deels gebruikgemaakt van aanvullend eigen onderzoek en deels van eerder uitgevoerd onderzoek door onder andere Elffers en Averdijk (2007) en Reep (2014, 2017).

37 Er wordt hier specifiek gesproken over personen die wel als slachtoffer bekend zijn bij de politie en personen die niet bekend zijn. En niet of slachtoffers vaker responderen dan niet-slachtoffers. Slachtoffers doen namelijk niet altijd aangifte bij de politie. Zo kan iemand dus wel slachtoffer zijn geweest, maar dan nog steeds niet in de politiestatistieken te vinden zijn, omdat deze persoon geen aangifte heeft gedaan.

tieregistraties slachtoffer zijn geweest van poging tot inbraak, fietsendiefstal of vernieling van de auto responderen meer dan personen die geen slachtoffer zijn geweest. Zij die slachtoffer zijn geweest van autodiefstal, andere voertuigen (be-halve fietsen), zakkenrollerij zonder geweld, mishandeling en/of bedreiging respon-deren juist minder dan personen die geen slachtoffer zijn geweest.

Tabel 2.1 Responspercentage per delict

Respons (%)

Totale steekproef 39,0

Steekproefpersoon in bestand

Minstens 1 delict 40,1

Poging tot inbraak 48,6

Inbraak 42,6

Autodiefstal (incl vracht/bestelauto) 32,9

Diefstal uit of vanaf auto 40,7

Diefstal andere voertuigen 30,7

Fietsdiefstal 46,2

Zakkenrollerij met geweld/ straatroof 38,1

Zakkenrollerij zonder geweld 34,0

Overige diefstal 38,6

Vernieling aan auto 43,9

Vernieling aan overige objecten 41,7

Mishandeling 30,0

Chantage/afpersing/bedreiging 31,6

Zedenmisdrijven met of zonder geweld 35,3

Vervalsing bankpas/giropas/cheques 33,3

Computercriminaliteit 34,6

Oplichting 44,7

Diefstal met geweld 42,1

Afhankelijk van het soort delict kan er sprake zijn van een over- of een onderschat-ting van slachtofferschap in de VM (Reep, 2014). Zie tabel 2.1 voor de respons-percentages per delictsoort.

2.2.2 Wederzijdse validiteit

Reverse record check

Averdijk en Elffers (2012) geven een overzicht van onderzoeken waarbij gebruik is gemaakt van de reverse record check methodiek. Deze vijf onderzoeken zijn alle in de jaren zeventig uitgevoerd, twee in de Verenigde Staten, twee in het Verenigd Koninkrijk en één in Nederland. In de onderzoeken wordt gerapporteerd over de discrepantie tussen politiestatistieken en de slachtofferenquête, de Reverse Record

Check Discrepancy (RRCD). De resultaten van deze studies variëren van een RRCD

van 8% (Genn, 1976) tot een RRCD van 33% (Murphy & Dodge, 1981): tussen de 8% en de 33% van de incidenten die bekend zijn bij de politie worden niet genoemd door de slachtoffers gedurende een slachtofferenquête. In meer recente jaren is er een tweetal reverse record check studies in Nederland gedaan. De RRCD van de eerste studie bedraagt 48% (Averdijk & Elffers, 2012). In het tweede onderzoek dat door het CBS is uitgevoerd, wordt niet alleen gebruikgemaakt van een RRCD-maat voor alle incidenten bij elkaar, maar is tevens per delictsoort bekeken in hoeverre er sprake is van een match of mismatch tussen de in de politieregister genoemde delicten en delicten die genoemd worden in de slachtofferenquête. De RRCD voor alle delicten is 37% (Reep, 2014). Dit betekent dus dat 37% van de delicten die

bekend zijn bij de politie niet gemeld worden in de VM en er sprake is van een onderrapportage in de VM van slachtofferschap van criminaliteit. De RRCD varieert per delict en is tussen de 11% (inbraak) en 77% (overige diefstal).

De meer recente studies tonen een hogere RRCD dan de eerdere studies die in de jaren zeventig zijn uitgevoerd. De verschillen in RRCD worden mogelijk verklaard door verschillen in onderzoeksopzet. Zo werd in de eerdere onderzoeken, uitgevoerd in de jaren zeventig, een steekproef van slachtoffers getrokken uit het politieregis-ter, die vervolgens telefonisch werden gecontacteerd en bevraagd of zij al dan niet slachtoffer waren geweest. In de recentere onderzoeken is juist uitgegaan van de steekproef van de slachtofferenquêtes die zijn uitgevoerd en werd bekeken of de personen uit de steekproef ook in de politieregisters voorkwamen met een incident. Ook de modus van enquêteren kan van invloed zijn geweest op de gevonden ver-schillen (telefonisch/face to face vs online/schriftelijk).

Forward record check

Ook voor de forward record check wordt gekeken naar de discrepantie tussen beide bronnen en wordt deze gegeven in de maat van een Forward Record Check

Discrepancy (FRCD). Resultaten uit eerder onderzoek uit de jaren zeventig,

uitgevoerd in Amerika en Nederland geven een FRCD van respectievelijk 42% en 44% aan. Dat betekent dat in 42% en 44% van de gevallen dat slachtoffers in een slachtofferenquête aangaven dat ze aangifte hebben gedaan bij de politie, deze aangifte niet werd teruggevonden in de politieregistraties (Schneider et al., 1978; Van Dijk, 1992). Daarnaast was er in 11% van de gevallen in de Amerikaanse studie en 12% van de gevallen in de Nederlandse studie sprake van forward telescoping. De aangifte bleek langer geleden te zijn gedaan dan de afgelopen twaalf maanden waarnaar gevraagd werd.

Uit onderzoek van Averdijk en Elffers (2012) blijkt dat van de respondenten die in de slachtofferenquête hebben aangegeven aangifte te hebben gedaan er in 35% van de gevallen sprake is van een match: de aangifte is in de juiste referentieperiode teruggevonden in de politieregistraties. In 28% van de gevallen is er sprake van forward telescoping, de aangifte is teruggevonden in de politieregistratie, maar deze is van voor de referentieperiode van de afgelopen twaalf maanden. Van 7% bleek dat de aangifte wel teruggevonden is, maar dat niet de respondent, maar iemand anders uit het huishouden van de respondent aangifte heeft gedaan. Tot slot bleek dat in 29% van de gevallen geen aangifte teruggevonden kon worden in de politie-registraties.

Uit het meest recente onderzoek van Reep (2014) waarbij gebruikgemaakt is van de forward record check bleek sprake van een overall FRCD van 50%. In 50% van de gevallen kon er geen aangifte teruggevonden worden in de politieregistraties. Voor een deel komt dit doordat niet alle slachtoffers in de politieregistraties geïdentifi-ceerd konden worden door het CBS en dus ook niet gekoppeld konden worden aan de respondenten van de enquête (15%); 28% werd wel correct getraceerd in de politieregisters. Van 5% bleek het niet om exact het juiste delict te gaan, van 4% ging het om een heel ander delict, bij nog eens 4% bleek het om een huisgenoot te gaan en in 10% van de gevallen was er sprake van forward telescoping. Net als bij de reverse record check is er overigens sprake van een grote variatie per delict-soort. De FRCD varieert van 90% voor cyberpesten tot 36% bij inbraak (er is res-pectievelijk van 90% van de personen die in de VM zeggen aangifte te hebben ge-daan van cyberpesten en van 36% van de personen die in de VM zeggen aangifte te hebben gedaan van inbraak niets teruggevonden in de politieregistraties).

Tabel 2.2 Reverse en forward record check discrepancy per delict

Reverse (%) Forward (%)

Minstens 1 delict 37,1 50,3

Poging tot inbraak 18,6 41,4

Inbraak 11,0 35,9

Autodiefstal (incl vracht/bestelauto) 25,0 62,9

Diefstal uit of vanaf auto 26,6 51,4

Diefstal andere voertuigen 34,9 58,2

Fietsdiefstal 17,2 46,5

Zakkenrollerij met geweld/straatroof 30,8 60,5

Zakkenrollerij zonder geweld 27,5 47,1

Overige diefstal 77,0 42,7

Vernieling aan auto 28,3 55,3

Vernieling aan overige objecten 38,7 50,6

Mishandeling 32,1 49,8

Chantage/afpersing/bedreiging 45,7

Bedreigd met aanvallen/mishandeling 65,1

Zedenmisdrijven met of zonder geweld 75,0

Geweld met seksuele bedoelingen 72,4

Computercriminaliteit 55,6

Identiteitsfraude voor financieel gewin 49,2

Hacken 62,5

Cyberpesten 89,9

Oplichting 63,2

Koop- en verkoopfraude (fraude met online handel)* 13 61

Diefstal met geweld 47,1

* In 2017 is onderzoek gedaan naar specifiek fraude met online handel (Reep, 2017).

2.2.3 Conclusie

In voorgaande is bekeken hoe de politiestatistieken en de data uit de VM zich tot elkaar verhouden voor wat betreft de aangiften van die delicten waarover beide bronnen rapporteren. Ondanks dat het twee verschillende instrumenten betreft om de criminaliteit te meten (en beide hun eigen beperkingen kennen), zou verwacht mogen worden dat op het vlak van aangifte er enige mate van gelijkheid zou zijn en dat wanneer een respondent zegt aangifte te hebben gedaan dat dit dan ook daadwerkelijk het geval is. Op basis van de VM worden immers ook de aangifte-percentages berekend, die vaak in combinatie met de Politiestatistiek worden ge-noemd. 38

Het blijkt echter dat er soms forse verschillen bestaan tussen de VM en de Politie-statistieken. Dit speelt zich af op een drietal terreinen.

 Selectieve respons: het responspercentage tussen personen die tevens in de politiestatistieken als slachtoffer worden gekenmerkt en personen die niet in de politiestatistieken voorkomen kan sterk verschillen. Dit is afhankelijk van het soort delict, en kan dus leiden tot een over- (indien slachtoffers vaker respon-deren dan niet-slachtoffers) of een onderrapportage (indien slachtoffers minder vaak responderen dan niet-slachtoffers) van het aantal slachtoffers en aantal delicten.

38 Zo wordt over het aantal delicten in de politiestatistieken gezegd dat op basis van de VM het ‘werkelijk’ aantal delicten ongeveer een factor 4 hoger is, aangezien slechts een kwart van de respondenten zegt aangifte te doen van slachtofferschap. De aangiftebereidheid is overigens sterk afhankelijk van het type delict.

 Reverse Record Check Discrepancy: wel aangifte in politiestatistieken, maar geen slachtofferschap in de VM. Om wat voor reden dan ook worden delicten niet ge-noemd door respondenten in de VM (bijvoorbeeld vergeten, niet willen noemen in enquête, denken dat het eerder heeft plaatsgevonden). Wanneer delicten niet genoemd worden in de VM, wijst dit erop dat er sprake is van een onderrappor-tage van het aantal slachtofferschappen en/of delicten. Andersom zou ook kun-nen gelden dat er sprake is van valse aangifte en dat de respondent deze daarom niet noemt in een slachtofferenquête. Dit zou dus ook kunnen betekenen dat er sprake is van een overrapportage van het aantal op basis van de politiestatistie-ken. Immers, bij een valse aangifte heeft er geen delict plaatsgevonden.39 Ook hierbij geldt overigens dat de RRCD sterk afhankelijk is van het type delict.

 Forward Record Check Discrepancy: in de VM geeft de respondent aan slachtoffer te zijn geweest en aangifte te hebben gedaan, maar er is geen aangifte terug te vinden in de politieregistratie. Dit zou enerzijds kunnen wijzen op fouten in het registratieproces, maar anderzijds kan het ook zo zijn dat een respondent zich het slachtofferschap niet goed herinnert qua tijdsframe, denkt aangifte te hebben gedaan terwijl dit niet zo was of zelfs een slachtofferschap verzonnen kan heb-ben. In het laatste geval zou dit dus betekenen dat er sprake is van een overrap-portage van slachtofferschap en aantal delicten in de VM. Wanneer het niet kun-nen terugvinden van een aangifte in de Politiestatistiek echter veroorzaakt wordt door registratiefouten, dan zou het betekenen dat er sprake is van een onderrap-portage van het aantal delicten op basis van de door de politie geregistreerde criminaliteit.

Er zijn nog geen onderzoeken gedaan die de discrepantie tussen de VM en de Politiestatistieken kunnen verklaren. Ook is het niet de bedoeling om van één van de twee meetinstrumenten aan te geven dat de ene geschikter is dan de ander. Het zijn immers beide instrumenten met hun eigen oorsprong en hun eigen doeleinden. Het is echter wel van belang om kennis te nemen van deze verschillen in beide in-strumenten wanneer deze (gezamenlijk) gebruikt worden om de omvang van crimi-naliteit aan te geven en daar waar mogelijk te corrigeren voor deze verschillen.

2.3 Conclusie

Overtredingen, delicten die elders geregistreerd worden, haaldelicten die vanwege een gebrek aan capaciteit niet ontdekt worden en misdrijven met een slachtoffer waarvan geen aangifte gedaan wordt, zijn geen onderdeel van de Politiestatistiek. Deels kan dit ondervangen worden door aanvulling met andere methoden, deze komen in hoofdstuk 3 en 4 aan bod. Ook moet de vraag gesteld worden in hoeverre het eigenlijk wel een probleem is dat bijvoorbeeld delicten die slachtoffers – kenne-lijk – niet ernstig genoeg vinden om aangifte te doen onzichtbaar blijven.

Een belangrijke aanvulling op de Politiestatistiek is de slachtofferenquête. In feite wordt met dit instrument voor een specifiek deel van de criminaliteit – namelijk delicten met personen als slachtoffer – de dark-numberproblematiek voor een groot deel opgelost. De vraag blijft of respondenten volledig en naar waarheid de vragen in de enquête beantwoorden. Met name bij cybercrime en fraude, maar mogelijk ook bij andere delictsoorten, kan het voorkomen dat de respondent het delict niet als zodanig herkent (of vergeten is) waardoor de slachtofferenquête niet volledig zal zijn. Andere methoden, die niet vanuit het perspectief van het slachtoffer maar

39 Niet het desbetreffende delict in ieder geval. Een valse aangifte zelf kan men immers ook onder de noemer criminaliteit scharen.

bijvoorbeeld vanuit het perspectief van handelingen of impact/schade (zie figuur 1.1) het aantal delicten benaderen kunnen hier een aanvulling zijn (zie hoofdstuk 3 en 4). Daarnaast kunnen de antwoorden onjuist zijn (verkeerd in de tijd geplaatst, verkeerd delict, …). Hiervoor zou mogelijk gecorrigeerd kunnen worden op basis van (verder) onderzoek waarbij de resultaten uit de slachtofferenquêtes vergeleken worden met andere methoden zoals de Politiestatistiek.

3 Geobserveerde criminaliteit: aanvullende

In document Tasten in het duister (pagina 34-41)