• No results found

In het eerste hoofdstuk is aangegeven dat ons onderzoek is uitgevoerd in opdracht van MNP. Het Milieu- en Natuurplanbureau voorziet de Nederlandse regering van onafhankelijke evaluaties en verkenningen over de leefkwaliteit en de invloed daarvan op mens, plant en dier en de relatie met de milieuproblematiek op Europese en mondiale schaal. Het MNP richt zich vooral met onderzoek op het ondersteunen van de nationale besluitvorming over milieu- en natuurvraagstukken. Het MNP vormt hiermee de brug tussen wetenschap en beleid.

In 2005 vroeg het kabinet om een commissie voor EU–zaken op hoog niveau, om onderzoek te doen naar een meer efficiënte en effectievere rol van de Nederlanders in de EU (Counsil for Public Administration, 2004). Deze commissie adviseerde een meer gecoördineerde en pro- actieve rol voor de Nederlanders in alle fasen van de beleidsvoering en meer nadruk op assessments van juridische aspecten van nieuw Europees beleid en de consequenties voor de diverse voor implementatie verantwoordelijke overheden.

In verband met nieuw Europees beleid worden door de BNC working Group73 continue

verschillende typen assessments in alle fasen van besluitvormingsprocessen doorgeleid in Brusselse onderhandelingen. Hoewel er sprake is van een toenemende inbreng van assessments in de Nederlandse parlementaire besluitvorming, is het zicht op de effecten daarvan nog niet zichtbaar. Aangezien er tevens weinig zicht is op hoe daarmee in andere Europese landen wordt omgegaan, wordt het belang van benchmarking van implementatiepraktijken in andere Europese landen en aandacht voor criteria of ‘level playing field’ in assessments, steeds pregnanter benadrukt.

In de onderhavige studie is voor een groot deel ingegaan op het in beeld brengen van de activiteiten van de Nederlandse nationale overheid. Ook is ingegaan op de (juridische) mogelijkheden en de voorwaarden een effectieve onderhandelingspositie te bereiken en beleidsruimte efficiënt te benutten. We troffen nogal wat verschillen aan in de implementatie van de vier milieurichtlijnen en we hebben de veronderstelling geuit dat die verschillen mogelijk samenhangen met de verschillen in (departementale) beleidsstijl.

Het lijkt in het kader van bovengenoemde behoeften aan onderzoek zinvol om in een aantal landen van de Europese Unie, nader onderzoek uit te voeren naar (verklarende) factoren voor

73 Werkgroep: Assessments of new commission proposals voorgezeten door Min BUZA

Conclusie 8

Politiek haalbare oplossingen voor de in de implementatie voorkomende spanningen tussen dat wat een lidstaat wenst en hetgeen Europa voor ogen heeft, komen eerder in zicht als goed voorbereide politiek geïnstrueerde experts meedoen in de onderhandelingen en als er voldoende afstemming binnen organisaties tussen inhoudelijke experts en bestuurders over inzet in onderhandelingen op EU niveau heeft plaatsgevonden. Ook op Europees niveau zal er meer aandacht moeten komen voor afstemming tussen het ambtelijk technische niveau en het politiek bestuurlijke niveau.

Aanbeveling 8

Besteedt specifieke aandacht aan schakelfunctie tussen Europa en de regio en aan de afstemmingsfunctie tussen inhoudelijk experts en ambtenaren enerzijds en bestuurders en de politiek anderzijds. Afspraken tussen niveaus moeten niet conflicteren

Nederlandse ambtenaren moeten in het Europese circuit het nationale uitvoeringscircuit als bron van informatie gebruiken. Zij kunnen noodzakelijke kennisvoorsprong opdoen door actieve deelname aan de uitvoerings pilots en aan lopende onderzoeken

een meer efficiënte en effectievere rol van de Nederlanders in de EU-onderhandelingen en het al dan niet benutten van beleidsruimte in de implementatie van EU-milieurichtlijnen. Daarmee kan worden ook worden voortgebouwd op onderhavige studie en een stap worden gezet in theorievorming over europeanisering.

Conclusie 9

Er is vanuit beleid- en vanuit onderzoeksinstellingen aantoonbare behoefte aan internationaal vergelijkend en verklarend onderzoek naar meer efficiënte en effectievere rol van de Nederlanders in de EU onderhandelingen en het al dan niet benutten van beleidsruimte in de implementatie van EU- milieurichtlijnen.

Aanbeveling 9

Onderzoek de overeenkomsten en verschillen in de wijze waarop andere EU lidstaten (de formele en informele) beleidsruimte in de implementatie van Europese milieurichtlijnen benutten

Ga na wat de relatie is tussen het zoeken naar beleidsruimte en beleidsstijl in de implementatieprocessen van de verschillende richtlijnen in de verschillende landen en geef aan in hoeverre en van wat kan Nederland leren van buitenlandse ervaringen?

7

Samenvatting conclusies en aanbevelingen

Met dit laatste hoofdstuk wordt deze onderzoeksrapportage Richtingen voor Richtlijnen afgesloten. We kijken nog eens terug naar het doel van het onderzoek en naar de antwoorden op de hoofdvragen in ons onderzoek en vatten de conclusies en aanbevelingen samen. Het doel van deze exploratieve studie was meer inzicht te verkrijgen in zowel het verloop van de implementatieprocessen van de vier richtlijnen als in de aard van de interacties tussen de EU en Nederland gericht op het benutten van (beleids)ruimte. Een reconstructie van interactieprocessen bij de implementatie van de Vogel- en Habitat Richtlijn, de Nitraat Richtlijn, De Kader richtlijn Water en de Kader Richtlijn Luchtkwaliteit, leverde ons inzicht op over de benuttingstrategieën van de formele - en informele beleidsruimte en de uitkomsten daarvan. Een vergelijkende analyse tussen de vier casus maakte het bovendien mogelijk richtinggevend te adviseren ten aanzien van een toekomstig handelingsperspectief van de Nederlandse overheid en ten aanzien van toekomstige onderzoeksagenda.

De eerste twee vragen in ons onderzoek luidden hoe verlopen de implementatieprocessen van Europese milieurichtlijnen en in hoeverre kunnen we daarin interacties gericht op het benutten van ruimte herkennen? Als we nu nog eens langs de waarnemingen van hoofdstukken twee t/m vijf lopen en de bespiegelingen uit hoofdstuk zes de revue laten passeren, dan zien dat Nederland in negen van de elf beschreven interactiesituaties een botsing met de Europese Commissie heeft weten te voorkomen. In geval de Nitraatrichtlijn en de KRW was er in de interactiesituaties zowel sprake van een actieve problematisering van inhoudelijke kwesties als van een inspanning om goede relaties met andere lidstaten en de Europese Commissie te ontwikkelen. Deze ėn - ėn situatie lijkt een veelbelovende aanpak in het benutten van de interactieruimte.