• No results found

De Nederlandse introductie van Community Organization

In 1957 wordt Community Organization: Theory and Principles in het Nederlands vertaald als Gemeen-schapsorganisatie: grondbeginselen en theorie. Hierdoor worden Ross’ ideeën toegankelijk voor een breder publiek. Voor velen zal de boekbespreking in het TMW van de Nederlandse vertaling, die in 1958 verschijnt, echter de eerste kennismaking met de ideeën van Ross over community orga-nization zijn geweest. Een niet onbelangrijke kennismaking; de komende jaren zal veel worden gerefereerd aan diens opvattingen. Deze worden echter inadequaat weergegeven, zodat de spraakverwarring rond community organization eerder toe- dan afneemt. De inadequate weer-gave betreft twee belangrijke zaken: de vraag wat community organization is en de verschillen tussen community organization en community development.

Hoewel Ross zelf expliciet aangeeft ‘process’, dat zowel ontwikkeling als methode kan beteke-nen, te gebruiken in de betekenis van ontwikkeling – “the [ ] movement from identification of a problem (or objective) to solution” (Ibid.: 39) – én hierbij wijst op de neiging proces en methode met elkaar te verwarren, introduceert de recensent community organization als een methode. Dit zal bijdragen aan de toch al bestaande verwarring rond het begrip.

Community development wordt beschouwd als synoniem voor community organization in ont-wikkelingslanden (TMW, Kroft, 1958: 268).54De recensent oefent kritiek uit op het zijns inziens te ver doorgevoerde onderscheid tussen planning en integratie als twee deelprocessen van com-munity organization. De betrokkenheid van de bevolking moet worden nagestreefd, maar er moet leiding worden gegeven aan processen van planning, aldus de recensent. Zeker in situaties waarin de bevolking “apathisch is en ondanks vele aansporingen geen interesse toont om iets te ondernemen” (Ibid.: 270). Een opvatting die, zo erkent ook de recensent, haaks staat op die van Ross. Een opvatting die echter wel past bij community development. Dit inzicht kan eerst ont-staan als wordt gezien dat, in de visie van Ross, community organization en community deve-lopment niet identiek zijn.

De conclusie ligt voor de hand; de recensent – en met hem vele anderen – heeft de nuances niet gezien of begrepen. Hierdoor wordt de kans gemist om, via vergelijking van community organi-zation en community development, het analytisch onderscheid tussen beide als leidraad te nemen bij het oplossen van problemen met betrekking tot doelstelling, methoden en de gewen-ste mate van sturing. Vergelijking van community organization en community development leert immers dat de planningsfase bij beide grote overeenkomsten vertoont, terwijl de startsitu-atie en de wijze van sturing bij beide verschillen. De te ontwikkelen methoden voor de plan-ningsfase kunnen derhalve gelijk zijn; de te ontwikkelen methoden voor sturing echter niet. Deze worden namelijk bepaald door de doelstellingen: het tot stand brengen of op elkaar af-stemmen van voorzieningen (community development), dan wel het vergroten van de

denheid met elkaar en het geheel (community organization). Naarmate de nadruk meer komt te liggen op integratie, wordt de wijze van sturing anders – meer begeleidend dan leidend. Dit ver-eist geen fundamenteel, maar wel een gradueel andere aanpak bij de wijze van sturing, namelijk van bovenaf of van onderop.

In een uitgebreid, door De Schalm als brochure uitgegeven artikel van Groenman, die tevens ingaat op de opvattingen van Ross, wordt community organization omschreven als “ruimtelijke sociale opbouw” (1957: 8) of “sociale opbouw op territoriale grondslag”55– een proces waarbij bewust wordt getracht de samenleving vorm te geven (Ibid.: 3-4). Medewerking van de bevolking be-schouwt Groenman als wenselijk, maar niet per se noodzakelijk. Hiermee verwijst hij impliciet een groot deel van Ross’ Theory and Principles naar de prullenbak. De zeer abstracte brochure, met praktijkvoorbeelden die ontleend zijn aan community development-projecten in ontwikkelings-landen, biedt daarnaast weinig handvatten voor de vormgeving aan community organization.

Kader 4.4: Een opmerkelijke omslag

Enkele jaren later stelt Groenman (1960: 209) dat het onderscheid tussen community deve-lopment en community organization niet houdbaar is. Sterker, hij neemt expliciet afstand van zijn opvattingen over sociale opbouw op territoriale grondslag. Zijns inziens kan de stadswijk geen betekenis hebben als sociaal integratiekader. Ten eerste verschillen de bin-dingen die de diverse bewonerscategorieën in hun wijk hebben, sterk. Zo behoren vrou-wen, kinderen, bejaarden en werklozen allen tot de categorie ‘wijkbewoner’; zij hebben echter weinig met elkaar gemeen. Ten tweede geldt: hoe meer geld, hoe minder de binding aan de wijk, want hoe groter de mogelijkheden activiteiten buiten de wijk te ondernemen. Ten derde is de religieuze verscheidenheid niet bevorderlijk voor integratie op wijkniveau en ten slotte kan welzijnsbevordering niet territoriaal gebonden zijn door onder andere de gestegen geografische mobiliteit. Al met al is de wijkgedachte als “sympathieke, doch niet-temin niet reële romantiek ontmaskerd” (Groenman, 1960: 244) en geldt voor sociale wij-kopbouw: “Is het niet eerder zo, dat wij door de aanvaarding van community development voor stedelijke gebieden de wensdroom van de wijkgedachte, die terugverlangde naar het paradijs van de Gemeinschaft, hebben vervangen door een nieuwe illusie?” (Ibid.: 246). Hiermee ondergraaft Groenman de opvatting dat gemeenschapsopbouw op territoriale grondslag mogelijk is - een opvatting die vijf jaar eerder al door Van Doorn, toen nog onder-zoeker bij het door Groenman geleide ISONEVO, én door NVMW-bestuurslid Treurniet naar het rijk der illusies werd verwezen.

Van Doorn schreef destijds in een prae-advies – met als titel Wijk en stad: reële integratiekaders? – voor een ISONEVO-congres over sociale samenhang in nieuwe stadswijken: “Met ‘organi-satie’ van ‘de’ wijk komt men er in ieder geval niet. Reeds de sociale heterogeniteit der nieu-we wijken – én van talloze oudere – maakt een eventuele min of meer totale organisatie van het wijkleven bij voorbaar illusoir. De sociale ‘velden’, waarin de diverse samenstellende groepen zich bewegen, dekken elkaar niet. Ouderen en jongeren, arbeiders, middenstan-ders en intellectuelen, ‘echte stedelingen’ en oud-plattelanmiddenstan-ders, sportenthousiasten, autobe-zitters, verzamelaars, en alle andere denkbare bewonerscategorieën zijn in vele opzichten onverenigbaar” (Van Doorn, 1955: 78).

brochure over sociale wijkopbouw (Zeegers e.a., o.c) uiterst sceptisch. Hij merkte tijdens een betoog op dat gemeentelijke overheden - met zijn woonplaats Den Haag als voorbeeld - voor-zichtig moeten zijn met het stimuleren van gemeenschapsvorming. Deze dient van onderop tot stand te komen. Treurniet stelde in dit verband: “Ik heb op mijn lijst een zeventigtal plaat-selijke en wijkgemeenschappen staan. Ik maak mij echter sterk, dat niet meer dan ongeveer vijf daarvan werkelijk een behoorlijk actief leven leiden. [ ]. De meeste wijkgemeenschappen en plaatselijke gemeenschappen zijn in feite morsdood” (In: Groenman (red.) 1955b: 76). Aldus wordt de legitimiteit van maatschappelijk opbouwwerk al in de jaren vijftig ter dis-cussie gesteld – en niet door de minsten. Zowel de sociologen Groenman en Van Doorn als NVMW-bestuurslid Treurniet zijn deskundig op het gebied van sociale planning, al dan niet op stedelijk niveau, en invloedrijk.

Begripsverwarring

In de in dit onderzoek genoemde publicaties komt community organization naar voren als plan-ning en organisatie (Kamphuis, 1948, Cloeck, 1953 en Hartland, 1953), (maatschappelijk) op-bouwwerk (De Vries Reilingh, 1953, Stork, 1956), planning en integratie (Ross, 1955), ruimtelijke sociale opbouw (Groenman, 1957), proces, methode, ontwikkeling of terrein van werkzaamhe-den (Bakker, 1957), methode en terrein van werkzaamhewerkzaamhe-den (Maatschappelijk Werk,1958) en ge-meenschapsorganisatie (Kroft, 1958).

Volgens Boer, inmiddels directrice van Opbouw Drenthe, die in 1958 een poging tot begripsver-heldering onderneemt, is de ontstane begripsverwarring onder andere het gevolg van de meer-duidigheid van zowel ‘community’ als ‘organization’.

Community, stelt zij, kan betrekking hebben op de bevolking in een bepaald gebied, maar ook op levensbeschouwelijke, functionele en categoriale groepen. De vraag is dan ook wie of wat wordt bedoeld met community. Organization kan zowel organisatie als ‘het organiseren’ bete-kenen. Organisatie kan worden opgevat als middel om iets te bereiken, maar ook als doel – dat-gene wat bereikt dient te worden. In dat geval is het organiseren ervan een proces.

In feite leidt de verwarring ertoe “dat men kan spreken over ‘a community organization practicing com-munity organization in order to achieve comcom-munity organization’” (Boer, 1958: 51 – cursivering MCD).56

Aldus de in de loop der jaren ontstane verwarring pregnant verwoord.

Een rondgang door de Amerikaanse literatuur leert haar dat community organization een pro-ces is, dat twee met elkaar verweven aspecten omvat: het op elkaar afstemmen van behoeften (needs) en hulpbronnen (resources) en het verbeteren van de betrekkingen tussen mensen. Beide aspecten zijn aanwezig in de definitie van Ross, welke Boer onderschrijft. Het ontwikkelen van theorie en methodiek, specifiek toegesneden op de Nederlandse situatie, staat echter nog in de kinderschoenen (Boer, 1958: 49-50).

Boer zal zelf een belangrijke aanzet geven tot de theorie- en methodiekontwikkeling; in 1960 ver-schijnt van haar hand het eerste op de Nederlandse situatie toegesneden theorieboek Maatschap-pelijk opbouwwerk: verkenningen op het gebied van de ‘community organization in Nederlandse verhoudingen’.

4.6.2 Maatschappelijk opbouwwerk: verkenningen

Boer analyseert in haar boek de drie thema’s waarover onduidelijkheid bestaat: wat is communi-ty organization, wat is maatschappelijk opbouwwerk en hoe verhoudt communicommuni-ty organization zich tot maatschappelijk opbouwwerk.

Wat is community organization?

De onduidelijkheden rond community organization zijn volgens Boer terug te voeren op het feit dat community organization wordt gebruikt ter aanduiding van:

- een terrein van werkzaamheden, dat wil zeggen dat met de term wordt gedoeld op activiteiten van bepaalde organisaties;

- een proces, gericht op het tot stand brengen van integratie en samenwerking;

- een werkmethode, waarbij het proces bewust op gang wordt gebracht om integratie en samen-werking te bewerkstelligen.

Boer verwerpt de opvatting dat community organization een terrein van werkzaamheden is. Community organization is, hierin volgt zij Ross, “een proces, waarbij een ‘community’ haar be-hoeften en doeleinden vaststelt, deze ordent en rangschikt, het vertrouwen en de wil ontwikkelt hieraan te werken, de hulpbronnen (interne of externe) daarvoor zoekt, tot actie overgaat en door dit alles te doen de samenwerking in de community te doen groeien” (Ibid.: 46). Het proces kan in meerdere of mindere mate spontaan tot stand komen en verlopen; het kan evenwel nood-zakelijk zijn een community organization-proces op gang te brengen en te begeleiden.

Wat is maatschappelijk opbouwwerk?

Maatschappelijk opbouwwerk verschijnt volgens Boer in situaties waarin dergelijke processen deskundige begeleiding behoeven. Is dit het geval, dan “ontstaat [ ] een maatschappelijk werk-situatie, waarin op systematische wijze, beroepsmatig, volgens bepaalde methodische gedrags-lijnen hulp verleend wordt. Bij deze vorm van hulpverlenen is de community de ‘cliënt’ en helpt de sociale werker de ‘community’ bij het oplossen van haar problemen” (Ibid.: 83).

Rond maatschappelijk opbouwwerk bestaat echter eveneens onduidelijkheid; deze komt vol-gens Boer doordat binnen het maatschappelijk werk twee visies bestaan op wat maatschappelijk opbouwwerk is:

- maatschappelijk opbouwwerk is een parapluterm voor het aanduiden van verschillende acti-viteiten of werkvormen. Hierbinnen bestaan verschillende methodieken, namelijk sociaal groepswerk en community organization;

- maatschappelijk opbouwwerk is een basismethodiek van maatschappelijk werk.

Deze verschillende visies zijn geënt op de wijze waarop werksoorten van maatschappelijk werk worden gedefinieerd. Het Ministerie van Maatschappelijk Werk gaat uit van twee werksoorten van maatschappelijk werk – individueel maatschappelijk werk en maatschappelijk opbouwwerk – terwijl binnen het maatschappelijk werk niet twee, maar drie werksoorten kunnen worden onderscheiden, gekoppeld aan methodiekspecialisaties: case work, groepswerk en maatschap-pelijk opbouwwerk.

Als maatschappelijk opbouwwerk wordt beschouwd als een werksoort of een terrein van werkzaam-heden, kan de volgende, ruime definitie van maatschappelijk opbouwwerk worden gegeven: Maatschappelijk opbouwwerk is “een verzamelnaam voor verschillende activiteiten, welke beogen de sociale omgeving van de mens in gunstig geachte zin te beïnvloeden, door middel van deskun-dig begeleide sociale processen, waaraan de betrokken bevolking zelf actief deelneemt” (Ibid.: 26). Als maatschappelijk opbouwwerk wordt beschouwd als basismethodiek van maatschappelijk werk, wordt de definitie ingeperkt:

“’Maatschappelijk opbouwwerk’ beoogt de sociale omgeving van de mens in gunstig geachte zin te beïnvloeden door middel van deskundig begeleide sociale processen, gericht op sociale plan-ning en integratie binnen een samenlevingsverband, waaraan de betrokken bevolking zelf actief deelneemt” (Ibid.:166).

In deze definitie wordt de sociale omgeving niet in gunstig geachte zin beïnvloed door verschil-lende activiteiten, maar door maatschappelijk opbouwwerk. Dit richt zich op sociale planning en integratie binnen een samenlevingsverband ofwel, community organization. De verder te ontwikkelen methodiek betekent dan: het ontwikkelen van methoden voor sociale planning en voor het bewerkstelligen van integratie.

Hoe verhouden community organization en maatschappelijk opbouwwerk zich tot elkaar?

Om de onduidelijkheid rond maatschappelijk opbouwwerk op te lossen, is het van belang, aldus Boer, te kiezen tussen beide definities. Zijzelf geeft de voorkeur aan de beperkte definitie en maatschappelijk opbouwwerk te beschouwen als basismethodiek voor de werksoort community organization dat, zoals gezegd, een proces is dat bestaat uit twee deelprocessen: planning en in-tegratie (Ibid.: 165). Dit kan de duidelijkheid geven die nu nog ontbreekt, het werkterrein inper-ken en bijdragen aan verdere methodiekontwikkeling.

Boer, die haar boek lardeert met vele beschrijvingen van Nederlandse praktijken, werkt commu-nity organization uit als een intergroepsproces.57Het laatste is in Nederland een nog onbekend begrip. Hierbij gaat het om het begeleiden van de groep vanuit het gegeven dat de leden niet als individu, maar als representant van andere groepen aan de groep deelnemen en derhalve min of meer gebonden zijn aan vooraf bepaalde rollen en opvattingen (Ibid.: 71-77).

De werker moet, ook hier volgt zij Ross, nondirectief zijn, dat wil zeggen dat hij of zij zich op-stelt als begeleider die de groep stimuleert tot zelfwerkzaamheid.

Zijn of haar theoretische kennis moet gefundeerd zijn in de sociologie, de sociale psychologie en de sociale pedagogiek. Als begeleider van groepen die worden gestimuleerd tot zelfwerkzaam-heid moet hij of zij inzicht hebben in methoden en technieken van sociaal onderzoek en be-schikken over een aantal vaardigheden en technieken. Zij noemt in dit verband vergader- en voorlichtingstechnieken, het kunnen hanteren van intergroepssituaties en het kunnen opzetten en begeleiden van commissies.

Een academische opleiding, aangevuld met kennis van de sociale, organisatorische en bestuur-lijke kaart van het gebied waarin de community organizer werkt en van de verschillende Neder-landse geestelijke en maatschappelijke stromingen, beschouwt Boer eveneens als noodzakelijk (Ibid.: 107-119; 132-133).