• No results found

De jongere documenten: goed of boerderij als uitgangspunt

Het onderzoeksmodel geoperationaliseerd met gegevens uit de archiefstukken

4.1 De jongere documenten: goed of boerderij als uitgangspunt

Het overzicht dat opgebouwd wordt met de gegevens uit de jongere documenten is opgenomen in Bijlage 1. In de eerste kolom is de ‘plaatselijke benaming’ uit de kadastrale gegevens opgenomen. In recentere documenten komen voldoende toponiemen en persoonsnamen voor om het mogelijk te maken om individuele ‘goederen’ en hun bezitters te volgen in de loop van de tijd.78 Naast buurtschappen, in de oudere documenten vaak aangeduid als ‘villa’, worden hier ook de individuele goederen met een naam aangeduid die in veel gevallen op een topografische kaart kan worden gevonden. Zo blijken namen van goederen die op recente kaarten voorkomen in sommige gevallen al in de 14e eeuw in gebruik. Om de tabel verder te vullen is een document uit 1612 gebruikt waarin voor de Werdense goederen een heldere en herkenbare onderverdeling is gehanteerd. Het betreft een opschrijfboekje met de opsomming van wat er op de dag van Sint-Lambertus (17 september) betaald moest worden in Putten: ‘Album redituum

monasterii Abdinchoffensis in Belgio, quod vulgo registrum vocant’ (Lijst met inkomsten van het klooster

Abdinkhof in België, wat daarvan is ontvangen) en vervolgens: ‘Census ad diem D. Lamberti solvendus In

Figuur 4-1. Opschrijfboekje met gegevens over de goederen van de Abdinghof in Belgio, gedateerd 1612. De Werdense goederen zijn apart opgenomen. Links: buitenkant, perkamenten band, rechts: blad 95, begin van de Werdense lijst. Bron: Landesarchiv

Westfalen, Münster. Findbuch B608 Inventarnummer 426. Afmeting: 6 x 8 cm.

En dan is vervolgens onder een aparte kop te vinden wat er aan afdracht moet komen van goederen die eerder aan de Abdij in Werden toebehoorden: ‘De bonis nostris ab abbate et conventu Werdenensi emptis’ (Van onze goederen horende tot de abdij en het klooster van Werden afkomstig).80 Blijkens de tekst opgenomen in kapitalen is deze taxatie precies en minutieus en uit vele oude [lijsten] met het grootste vertrouwen samengesteld.81 Op de laatste pagina’s van het document staat dat het register is

overgenomen van de lijst van kellenaar Bruno Fabricius uit 1546 en is gemaakt door Joannis op 16 april 1612.

Het register heeft verder een onderverdeling in de verschillende buurtschappen: Sprijll, Hell, Arcameda,

Nulde, Norden, In vicinia Brinconis (in de buurt van de Brink), Beisteren en Halvinckhuisen met in totaal 26

goederen met hun namen en in een aantal gevallen een oude naam of een alias. Voor elk van de goederen wordt vermeld wat de afdracht in natura is gevolgd door een omrekening naar afdracht in geld, wie het goed in bezit heeft (possedit) en wat eventueel de openstaande schuld is en over hoeveel jaren die al bestaat. Als het aan de orde is wordt ook de naam van degene die het goed bewerkt (colit) genoemd en in sommige gevallen is er sprake van een meer uitgebreide opname, bijvoorbeeld als het goed eerder onder een andere naam geregistreerd is geweest. Na deze lijst volgt een beschrijving van de Census (cijns) die geïnd wordt op een aantal goederen.82

Met de informatie in dit opschrijfboekje zijn de kolommen (G) WAT, (H) HOEVEEL en (I) WIE gevuld. In de eerste kolom (A) WAAR, is de benaming van het buurtschap gezet, samen met de plaatselijke benaming uit het Kadaster 1832 om zo de gegevens uit het opschrijfboekje aan het juiste buurtschap te kunnen

koppelen. De goederen die in het boekje vermeld staan onder ‘In vicinia Brinconis’ (In de buurt van de

79 LAV_NRW Westfalen Findbuch B 608: Inventarnummer 426.

80 Ibidem. 95r t/m 115v.

81 Ibidem, 154v. “Exacta, exquisita, et ex multis vettutis codicib?, et fide dignitimis congesta, quorundam numisinatum

census taxatio.” 82 Ibidem, 95r t/m 115v.

Brink) zijn bij ‘Putten’ ondergebracht, wat met het toponiem ‘Brink’ op de kaart gerechtvaardigd kan worden.83

Figuur 4-2. Het erf Rympeler in Putten in het opschrijfboekje uit 1612. Bron: Landesarchiv Münster, Findbuch B608, 426, 102vso.

Voor het vullen van de kolommen (J) WAT WIE en (K) is gebruik gemaakt van de Boekhouding van de gesupprimeerde Kelnarij van Putten.84 Deze boekhouding wordt van 1803 tot en met 1811 gevoerd door rentmeester Nicolaas van Diermen, een boer in het dorp Putten.85

In deze boekhouding is de volgende kop opgenomen: ‘Prepositura quondam Werdinensis nunc Abbatia

Abdinghofensis Bonae’ om aan te geven waar de opsomming van de Werdense goederen begint die nu aan

de abdij van de Abdinghof horen gevolgd door de opmerking ‘Deze titus wordt hier gehouden om dat bij

eenige goederen daar to werd gerefereerd.’

Op de linker pagina zijn kolommen voor ‘Namen der Goederen’, ‘Natuur der Inkomsten’ onderverdeeld in ‘Tinsen’ en ‘Naturaliën’ met ‘schepels Rogge, Gerst, Haver’, ‘Namen der Debiteuren’ en ‘Termijn van Betaling’. De rechterpagina wordt gebruikt voor de administratie voor 4 achtereenvolgende jaren met bovenaan die pagina voor ieder jaar de marktwaarde van rogge, gerst en haver waarmee de te betalen afdracht naar guldens, stuivers en penningen wordt omgerekend. Per jaar is daaronder in kolommen de betaling en het saldo bijgehouden. (Zie Figuur 4-3 en Figuur 4-4.)

83 Zie Hollanders (1993), De kadastrale atlas van de gemeente Putten; data uit bestanden met kadastrale informatie (via Fryske Akademy) of uit www.hisgis.nl

84 Nationaal Archief in Den Haag: NL-HaNA_2.01.23. Inventarisnummer 487.

85 N(icolaas) van Diermen was eigenaar van een boerderij net buiten het dorp, aan de weg naar Bijsteren. Uit de stukken blijkt dat N. van Diermen komt te overlijden tijdens zijn rentmeesterschap. Zijn erfgenamen tekenen voor de overdracht. (In het kadaster van 1832 staan de percelen C1089, 1090 en 1091 op naam van de erven van Nicolaas van Diermen.)

-Figuur 4-3. “Rentambt de Gesupprimeerde Kelnarij van Putten. Verantwoording der Jaarlijksche inkomsten van Stedigheden en Tinsen over 1803 tot 1806 incluis.” Zie voor toelichting de tekst. Bron: Nationaal Archief in Den Haag: NL-HaNA_2.01.23.

Inventarisnummer 487.

Figuur 4-4. Zie voorgaande figuur. Kop van lijst met jaarlijkse marktprijzen voor omrekening van naturalia naar valuta.

De nieuwe gegevens zijn ingepast in de tabel op basis van een overeenkomstige naam van het goed vergeleken met de al ingevulde naam.

In 1813 sloot het kasboek van de gesupprimeerde Kelnarij van Putten af met liquidatie en een laatste uitgavenpost van fl. 4271 4 st en 6 penning, waarmee het kloosterbezit in Putten ook administratief tot een einde was gekomen.

In 1832 wordt het eerste formele kadaster voltooid. Het is de oudste cartografisch betrouwbare bezitsregistratie per perceel, opgezet om een eerlijke grondslag te verkrijgen voor het heffen van

grondbelasting.86 Hoewel het tijdstip van totstandkoming van het kadaster buiten de tijdsgrenzen van het onderzoek ligt is het, juist door zijn nauwkeurigheid een betrouwbaar hulpmiddel om oudere gegevens te toetsen en zo mogelijk te valideren. Grondgebruik, ligging van de bebouwing, naam van eigenaar uit de tabel zijn kunnen worden vergeleken met de gegevens uit het kadaster. In kolom (M) van de tabel is het perceelnummer en de naam van de eigenaar opgenomen. Deze naam kan overeenkomen met de naam in kolom (I) uit de administratie die hiervoor werd gebruikt. Met dat perceelnummer is het goed ook

86 http://www.hisgis.nl/hisgis/hisgis/Kadaster%201832 geraadpleegd op 09-07-2019. Hollanders, 1993 in Kadastrale Atlas Gelderland 1832, Putten

gelokaliseerd wat betreft de plaats waar het zich in het begin van de 19e eeuw bevond, of het daar in voorgaande eeuwen ook heeft gelegen kan niet op deze manier worden vastgesteld of bevestigd.

In kolom (L) zijn namen opgenomen die afkomstig zijn van de Cultuurhistorische waardenkaart: dit kan als extra mogelijkheid worden beschouwd om de juistheid van de gegevens in de andere kolommen te toetsen.87

In de kolommen (D), (E) en (F) zijn namen opgenomen die zijn aangetroffen in documenten uit de 14e eeuw wat laat zien dat sommige van de boerderijnamen naar een persoon verwijzen en in ieder geval uit die tijd dateren of nog ouder zijn.

Kolommen (B) en (C) verwijzen voor zover ze zijn gevuld naar de oudste documenten en naar de locatie die Hagoort aan de boerderijen toewijst, waarop in de volgende paragraaf verder wordt ingegaan.

Soms zijn er per rij (per goed) maar een paar cellen gevuld met gegevens, soms zijn bijna alle cellen gevuld. In het laatste geval kan makkelijker een begin worden gemaakt met het opstellen van de biografie van het goed dan wanneer er maar weinig gegevens in de gebruikte archiefstukken zijn gevonden die betrekking hebben op het goed. Er is meer beschikbaar, wat perspectief biedt om meer cellen te vullen en zo hiaten op te vullen.

Tabel 4-1. De buurtschappen: overzicht naar aanleiding van de jongere documenten.

Plaatselijke benaming (A) / buurtschap

Aantal goederen en hun namen in kolom (G), (1612)

In andere kolommen opgenomen, maar niet in de lijst van 1612

Arkemheensche Polder 3: Hussenkamp, Bochorst Majus, Bochorst Minus

1:Groot Diermen Bijsteren 3: Rympeler, Tyman Aeltguet, Ozykenguet 1: Bollengoed Bijsteren / Halvinkhuizen

(onduidelijk)

1: Neude Claesguet

Bijsteren / Norden 1: Kleinhorst

Dasselaar en Nulden 2: Reiner Ricksguet (Valkelo), Lotteler 1: Wighmannus tho Nulde Halvinkhuizen 8: HeijnKrakenguet, Hellinxguet,

Westphelinxguet, Loyenguet, Rodenguet, Donkersguet, Grovenguet (Grovenpael), Elbert Woltersguet

2: Bleiskamp, Volkardi

Hell 2: Aelt Meliksguet, Arndt Wolffsenguet 1: Rookhuizen Norden 3: Hussel, Flykenguet, ’t Guet ter Mollen

Putten / In vicinia Brinconis

3: Schoutmansguet (Sadallhof), Bomersguet, Coestapelsguet

2: Sladermansgoed, Hegemansgoed (Goude tho Brinke)

Spriel 2: Colthorle (Horloe), Moensenguet onduidelijk / Norden /

Cleenhorst

1: ’t Guet ter Hove

Bij het overzicht in Tabel 4-1 kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt. Het gaat om totaal 29 goederen op de lijst uit 1612, 8 namen staan wel op andere lijsten en kunnen niet aan een naam op de lijst uit 1612 worden gekoppeld. Mogelijk is koppeling wel mogelijk als meer gegevens uit andere

archiefstukken worden bestudeerd. Het kan ook gaan om goederen die verdwenen zijn of erbij zijn gekomen. Het grootste aantal goederen bevindt zich in Halvinkhuizen (8 en 2). Ongeveer even veel

goederen liggen in Putten / In vicinia Brinconis (3 en 2); Bijsteren en de Arkemheensche Polder (beide 3 en 1) en in Norden (3 en mogelijk nog 2). Het kleinste aantal goederen is te vinden in Dasselaar en Nulden, Hell en Spriel.

ondertekening. Van deze schenking lag een deel in de Veluwe (‘in pago qui dicitur Felua’), een deel langs de rand van de Gelderse Vallei en in de Betuwe (‘in pago qui dicitur Flethetti’) en een deel in Kennemerland (‘in pago Kinhem’).89 Van dit document wordt alleen het gedeelte van de tekst dat betrekking heeft op de Veluwe hieronder in detail besproken en geanalyseerd.90

In het gedeelte over de ‘pago Felua’, de gouw Veluwe wordt de ‘vico Puthem’ samen genoemd met ‘alio

vico Hotseri’, waar ‘mansos dominicales III’ lagen: dat lijkt te verwijzen naar een hoofdhof met de grootte

van drie mansi waarbij geen namen van horigen worden genoemd. In deze vici lagen verder dertien hoven waar wel (zeventien) namen van horigen aan zijn verbonden. Verder wordt de term ‘villa’ gebruikt om

Rentilo (Renselaar), Niutlo (Nulde), Irminlo (Ermelo) en Thri (Drie) aan te duiden met ‘mansi’ en

‘comprehensiones’, oftewel hoeven en ontginningen. Tot Thri behoorden bovendien ‘pastus porcorum

XXXV’, oftewel het weiderecht voor 35 zwijnen. In ‘silva’ (het bos) bij Puthem en bij Irminlo waren

respectievelijk 28 en 60 ‘scaras’ (inscharingsrechten?91) en verder is er sprake van ‘sextam partem’ of zesde delen in verspreid liggende bosgebieden. In het ‘saltus’ van Vunnilo maakte al het bezit van twee personen en ‘comprehensiones’ deel uit van de schenking. En tot slot is er sprake van Archi (Ark) waar al wat daar is aan ‘pratis’ (hooiland) en ‘comprehensiones’ (ontginningen) werd geschonken.92

Zo ontstaat het beeld van twee vici (Puthem en Hotseri) met samen drie ‘mansos dominicales’93 en dertien mansi, met daaromheen een aantal villae met zeven en een halve mansi. Bij de mansi worden namen genoemd van 31 horigen. Per horige vinden we 0,5 tot 1,0 mansus. Daarnaast is er sprake van niet aan personen toegewezen en niet gekwantificeerd verspreid bezit in het bosgebied, enkele verspreide ‘villae’ en worden ontginningen genoemd die een minder specifieke omschrijving krijgen, wat mogelijk het geringere belang en de mate van ontwikkeling ervan aangeeft. Buiten beschouwing zullen verder blijven mansi en rechten in de bossen die niet liggen in het grondgebied van de latere gemeente Putten. In Figuur

88 Blok (1960), oorkonde nr 31. Aldaar p 189, noot 1: Bochursti wordt in Putten gelokaliseerd. Zie ook Hagoort (1990), p 104: Groot Bokhorst, naam van boerderij in de buurtschap Diermen.

89 Kötzschke (1906) II p 8-15. Urbar A. §2, geografische aanduiding overgenomen uit de opgenomen voetnoten.

90 Zie bijlage 2 voor tekst van het deel van de oorkonde dat de ‘pago Felua’ betreft.

91 Geen verklaring of vertaling kunnen vinden, wordt door de verschillende auteurs als aan te nemen gegeven gepresenteerd, en van elkaar overgenomen.

92 Er wordt voor ieder onderdeel van de schenking precies aangegeven wat het kenmerk is waaraan de locatie voldoet (pago, vicus, villa, silva, saltus) gevolgd door het toponiem, het soort ‘goed’ of ‘gebruik’ (mansus, comprehensio,

scara, pastus, pratis) met in de meeste gevallen een duidelijke aanduiding van de kwantiteit, en één of meer

persoonsnamen van degenen die als horigen aan het bezit verbonden waren. Voor het scheiden van de entiteiten is gebruik gemaakt van de in de transcriptie gehanteerde interpunctie.

93 In 1612 worden ‘In Vicinia Brinconis’ (omgeving van de brink) verschillende goederen genoemd, hier is ‘in vico

Puthem’ sprake van ‘mansos dominicales’. Het zou om dezelfde goederen kunnen gaan. Zie ook Hagoort (1990), afb. 2,

4-5 zijn de namen uit de hiervoor besproken documenten op de kaart geplaatst om een beeld te geven van de mogelijke ligging van de in de schenkingsacte van Folker opgenomen toponiemen.

Figuur 4-5. Indicatie van de ligging van de locaties genoemd in de oorkonde van Hiddo (806) ‘Bochursti’ en van Folker (855) ‘in pago Felua’. Zie Bijlage 2.4 Concordantie van toponiemen voor verklaring van de toponiemen op de

kaart. Achtergrondkaart: P. Vos, paleogeografische kaart 800 n. Chr. Donkergeel: hoog dekzand, lichtgeel: laag dekzand, bruin: veen, blauw: water en beken.)

Voor de eerstvolgende gegevens kunnen we pas terecht bij twee registers, een uit de 12e en een uit de 13e

eeuw, respectievelijk uit 1160 en 1280.94 Het betreft lijsten met afdracht aan de hof van Werden in Putten waarin wordt opgesomd wat en hoeveel aan goederen of geld diende te worden betaald.95

In de lijst gedateerd 1160 komen toponiemen voor onmiddellijk gevolgd door persoonsnamen, en afdracht van goederen en geld. De in het document opgenomen persoonsnamen hebben hier een betekenis voor de nadere aanduiding van de mansus, voor een kwantificering van de grootte van de mansus of de grootte van de afdracht is deze niet van betekenis. De afdracht wordt genoemd in geld of in natura. De producten die afgedragen worden zijn granen (rogge, haver en gerst), vis (snoek, aal), vee (zwijn, schaap) en, in een enkel geval: wol, honing, boter en kaas.96

Op de lijst worden eerst de mansi curtis (de huizen van de hof) genoemd, met een afdracht van 250 modi

siliginis (250 mud rogge) en 100 modi avene (100 mud haver). Putten wordt bovendien genoemd met twee

94 Van 855 tot 1160 en tot 1280 is ruim 300 jaar en 425 jaar, ongeveer gelijk aan 12 of 17 generaties. Hiermee wordt duidelijk hoe groot de tijdsperiode is waar geen gegevens van zijn overgeleverd.

95 Zie bijlage 2. Landesarchiv Rheinland-Westfalen, Münster. Findbuch B608. 453a. Transcipt van beide lijsten in één document, gedateerd 1560. Mogelijk opgesteld voor en gebruikt bij overdracht van de Puttense goederen van de Abdij van Werden naar de Abdinghof van Paderborn. Eerder, aan het einde van de 13e eeuw, is ook sprake geweest van de overdracht van de Puttense goederen aan de Abdinghof, dat zou aanleiding zijn geweest voor het opstellen van de lijst gedateerd 1280. (Zie Stüwer (1980), p 325.)

Transcripten van beide documenten apart zijn ook te vinden in Kötzschke (1906), Band II, VIII. Urbar F. §10. Fronhof Putten (p 275-276); IX. Urbar G. §12. Fronhof Putten (p 307-308).

verschenen namen zijn opgenomen. Een verplaatsing van deze villae met hun mansi kan daaraan ten grondslag liggen, een andere naamgeving is ook mogelijk.

In de lijst gedateerd 1280 wordt per locatie en per mansus, nu zonder persoonsnamen te noemen, aangegeven hoe groot de afdracht was.97 Net als in de twee hiervoor aangehaalde lijsten neemt Putte een speciale plaats in, het wordt hier als ‘vilicatio’ aangeduid, terwijl bij de andere locaties geen kwalificatie is opgenomen anders dan mansus. Per locatie per mansus aangegeven wat de afdracht was. Het komt wederom neer op afdracht in geld of in goederen in de vorm van agrarische producten (rogge, gerst, één keer haver en één keer honing), zwijnen en vis (alen, snoeken en haring). In zeven gevallen vond afdracht alleen in goederen plaats, in tien keer alleen in geld en in de overige negen keer vond afdracht in geld en in goederen plaats.

Behalve de vilicatio98 Putten worden nu Nordere, Huszeren, Sladere, Becsteren en Halvinchusen genoemd met in totaal 14 mansi. Huszeren wordt als naam dus weer gebruikt zonder samen met de hof te worden genoemd, het heeft de status van villa. Cleinhorst wordt niet gebruikt in deze vastlegging. De hof-functie lijkt nu aan de vilicatio Putten toe te vallen.

De beschrijving van goederen die werden afgedragen in de lijsten uit 1160 en 1280 geven een beeld van de bedrijfsvoering op dat moment. Ze laten zien dat er in die periode granen werden verbouwd: voornamelijk rogge, daarnaast haver en gerst; dat er vis gevangen werd of in ieder geval in de nabijheid beschikbaar was: paling, haring en snoek; dat er veeteelt was in de vorm van schapen, varkens en een enkel rund; en dat er boter, kaas en honing werd geproduceerd. Een verschil tussen de twee lijsten, is dat in de lijst uit 1160 namen van personen staan, terwijl in de lijst uit 1280 mansi worden genoemd. In 1160 wordt de afdracht berekend per individu, in 1280 per mansus.

Aan de hand van de gegevens uit de drie tot nu toe besproken documenten, is op de kaart bij benadering aangegeven waar de Werdense erven in de 9e tot en met de 13e eeuw moeten hebben gelegen. Daartoe zijn de locatieaanduidingen uit de drie documenten in één tabel ondergebracht. Met topografische kaarten uit heden en verleden zijn deze locaties op de kaart gezet om hiermee een indicatie te geven van de ligging ervan (zie ook Tabel 4-2.3 en Figuur 4-6).

97 Zie bijlage 2 (Kopie van lijst uit 1160 en 1280).

Tabel 4-2. Toponiemen uit de vier oudste documenten (beperkt tot de latere gemeente Putten).

Toponiem 806, 855 Toponiem 1160 Toponiem 1280 Moderne toponiemen (actuele locatie)

Puthem (vico, silva) Putten (mansis curtis, mansus, vilicus)

Putte (mansus, mansus iuxta curtim)

later dorpskern met kerk, mogelijk Schoutmansgoed aan Putterbrink Hotseri (vico) Husszeren (mansus) Boerderijen Groot en Klein Hussel Cleinhorst ( - ) Boerderij Cleinhorst (afgebroken

in 1767)

Bekestere (villa) Becsteren (mansus) buurtschap Bijsteren Halvenchuson (villa) Halvinchusen (mansus) buurtschap Halvinkhuizen Northan (villa) Nordere (mansus) buurtschap Norden

Niutlo (villa) Niutlo (villa) buurtschap Nulde

Buchorsti (806: Hiddo) Buchurst (villa) Buchorst (mansus) Groot en Klein Bokhorst

Diramme (mansus) Diermen

Rentilo (villa) (Aelt Besselsengoed / Aalt

Wynekengoed)

Vunnilo (saltus, comprehensiones) buurtschap Wullenhove

Hornlo (silva) andere naam voor Kolthoorn

(vermelding in 1612) Spriele (villa) Sprile (mansus, mansus desolatus) buurtschap Spriel

Figuur 4-6. Locaties van middeleeuwse erven uit de schenkingsoorkonde van Folker (855) (paars) en de inkomsten-lijsten (1160) (groen) en (1280) (blauw), afgebeeld op de kadastrale kaart van de gemeente Putten (1832). Locaties

vastgesteld met behulp van archiefstukken en kaartmateriaal.

De kaart met locatieaanduidingen in Figuur 4-6 gaat uit van de toponiemen uit Tabel 4-2, met als resultaat een indicatie van de plaats van de vicus, de vilicatio en de verschillende villae. Van belang is om hierbij in het oog te houden met welk doel de hier gebruikte archiefstukken zijn opgesteld en dat was duidelijkheid verschaffen: duidelijkheid voor de schenking in het geval van de oorkonde van Folker en duidelijkheid over de afdracht. In de loop van de eeuwen daarna zijn de mansi verplaatst of verdwenen en zijn er nieuwe bij gekomen. De oude namen zijn blijven bestaan en zijn in de loop van de geschiedenis steeds terug te vinden in archiefstukken, sommige namen zijn ook tegenwoordig nog in gebruik. De bakstenen boerderijen waar

Figuur 4-7. Schoutmansgoed gelegen ‘in vicinia Brinconis’ als curtis bij Puthem. Naar gegevens uit de schenkingsoorkonde van Folker (855) (paars) en de inkomstenlijsten (1160) (groen) en (1280) (blauw), afgebeeld op

de kadastrale kaart van de gemeente Putten (1832). Locaties gekozen met behulp van archiefstukken en kaartmateriaal. In 855 gelden Puthem en Hotseri samen als locatieaanduiding voor de twee centrale vici, in 1160 wordt de locatie van Hotseri ingenomen door die van de Cleinhorst terwijl in 1280 de functie van hoofdhof alleen voor de naam Putten geldt. De omliggende locaties, Norden, Bekestere en Halvenchuson komen zowel in 1160 als in