• No results found

De inhoud en expertise van het werk De eerste deelvraag in dit hoofdstuk is:

Thema 4: Aanbieders en uitvoerders van medisch-forensisch diensten zijn kritisch op zichzelf In het verlengde van het voorgaande thema, komt ook als knelpunt naar voren dat er te weinig

4 Forensisch-medische dienstverlening in Nederland: het vakgebied en de uitvoering

4.2 De inhoud en expertise van het werk De eerste deelvraag in dit hoofdstuk is:

2a. Welke onderwerpen beschouwen de forensisch artsen als hun expertise (bijv. type delict; spooronderzoek bij slachtoffers/daders; spooronderzoek bij kinderen/volwassenen; behandeling van arrestanten met specifieke problematiek; etc.)?

Zoals we in het voorgaande hoofdstuk zagen bieden bijna alle GGD-aanbieders zowel FMO, MAZ als lijkschouw als diensten in hun regio aan, en voeren hun forensisch artsen deze taken ook in gezamenlijkheid uit. Voor de private aanbieders ligt dit anders. Zij zijn alleen in een aantal regio’s actief en bieden niet alle forensische diensten aan. Hun forensisch artsen en huisartsen houden zich gemiddeld meer bezig met MAZ dan met FMO en lijkschouw.

Het ontstaan van private aanbieders heeft mede de discussie verder in gang gezet of er taken of onderwerpen binnen FMO en (vooral) MAZ zijn, die alleen door forensisch artsen of ook door andere professionals uitgevoerd kunnen worden. De ‘zij-instroom’ in de forensisch arts-opleidingen bestaat uit artsen met vaak een sociaal- of huisartsarts-geneeskundige achtergrond. Ook is er een zekere mate van overlap van de forensisch arts-opleidingen met overige opleidingen, zowel binnen de opleiding tot arts M&G als met opleidingen zoals die van huisartsgeneeskunde.

Tegen deze achtergrond is in de web-enquête aan de forensisch artsen eerst de vraag voorgelegd welke domeinen zij tot hun exclusieve domein rekenen; en ook de niet-forensisch artsen hebben deze vraag beantwoord. Ook in de focusgroepen is dit onderwerp besproken. Dit geeft een beeld hoe het veld denkt over de forensische geneeskunde in verhouding tot andere disciplines, gegeven alle gevoeligheden die spelen als het gaat om ‘taakherschikking’ tussen disciplines.

Of forensisch artsen en niet-forensisch artsen vinden dat FMO, MAZ en lijkschouw in het algemeen diensten zijn die alleen door forensisch artsen uitgevoerd kunnen worden, of ook dan wel beter door andere professionals, laat figuur 4.1 zien. De groep forensisch artsen is hierbij onderverdeeld in hen die het werk minder dan 12 of meer dan 12 uur per week doen. Dit onderscheid is gemaakt op basis van de tijdbestedingsvraag die in het vorige hoofdstuk is behandeld. Hieruit bleek dat er de nodige variatie is binnen de groep forensisch artsen wat betreft hun werktijd, en het werken in kleine deeltijdbanen als een knelpunt wordt genoemd.

Figuur 4.1 Antwoorden op de vraag “Kunnen FMO, MAZ en lijkschouw alleen door forensisch artsen of ook door andere soorten professionals uitgevoerd worden?“, naar beroepsgroep

De figuur laat allereerst zien dat meer dan 80% van de forensische artsen die meer dan 12 uur per week werken zowel FMO als lijkschouw als een taak beschouwen die alleen óf beter door een forensische arts uitgevoerd kan worden. Dat geldt ook voor de forensische artsen die minder dan 12 uur werken ten aanzien van FMO en lijkschouw, maar voor MAZ vindt 52% dat dit zowel door hen als door andere professionals uitgevoerd kan worden (tegen 17% van hun collega’s die meer dan 12 uur per week werken). Bijna de helft (47%) van de niet-forensisch artsen is ook van mening dat MAZ door andere professionals uitgevoerd kan worden, waarbij 23% aangeeft dat dit zelfs beter door anderen gedaan kan worden.

In een vervolgvraag is met de web-enquête gepeild of men van mening is of er taken zijn die van forensisch artsen overgenomen kunnen worden, en zo ja, welke dat dan zijn. Lijkschouw is hier buiten beschouwing gelaten, omdat de forensische lijkschouw niet door anderen dan forensische artsen kan worden uitgevoerd. Van de forensisch artsen die meer dan 12 uur per week werken noemt 13% taken op het gebied van FMO die van hen overgenomen zouden kunnen worden, voor MAZ is dit percentage flink hoger: 43%. Deze percentages liggen voor forensisch artsen die minder dan 12 uur werken en de niet-forensisch artsen hoger. Voor MAZ noemt 70% van de forensisch

artsen die minder dan 12 uur per week werken taken die door andere professionals van forensisch artsen overgenomen kunnen, voor FMO 27%. Onder de niet-forensisch artsen zijn de percentages voor MAZ 84% en voor FMO 36%.

De specifieke taken die dan volgens de respondenten van forensisch artsen overgenomen zouden kunnen worden zijn in een open antwoordveld ingevuld. Deze zijn hieronder in twee tabellen voor FMO en MAZ opgesomd en geclassificeerd op basis van overeenkomsten tussen de beroepsgroepen. Alleen de taken worden weergegeven die door de forensisch artsen zijn genoemd én de niet-forensisch artsen. Bij beide tabellen dient aangetekend te worden dat dus niet alle respondenten deze vraag hebben beantwoord. Er is dus sprake van selectieve respons; de resultaten dienen daarom met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Wat weergegeven wordt zijn alle taken die in haar originele vorm door de respondenten genoemd zijn, behalve als er precies hetzelfde is ingetypt.

Tabel 4.1: Taken binnen het domein van het forensisch medisch onderzoek die overgenomen zouden kunnen worden door andere professionals zoals omschreven door forensisch- en niet-forensisch artsen

Forensisch artsen Niet-forensisch artsen

 bloedafname  bloedafname

 afname DNA  DNA-afname.

 afname lichaamsmateriaal,  afname materiaal

 urine-afnames  urineafname

 zeden  zeden bij kinderen door kinderarts.

 letselbeschrijvingen  letselbeschrijving

Kijken we naar de taken in tabel 4.1., dan blijkt dat bloedafname, DNA, urine en afname van andere lichaamsmateriaal FMO-taken zijn die volgens beide groepen door anderen overgenomen zouden kunnen worden. Zeden-onderzoek en letselbeschrijving wordt genoemd door enkele respondenten, maar daarbij wordt aangegeven dat hiervoor supervisie en bijscholing noodzakelijk is.

Met betrekking tot MAZ wordt door een aantal forensische en niet-forensische artsen genoemd dat in feite ‘alle taken’ door huisartsen overgenomen zouden kunnen worden. De meeste respondenten noemen algemene taken in het curatieve domein en taken die verband houden met medicatieverstrekking, –bewaking en –beoordeling. In veel gevallen wordt naast de huisarts ook de forensisch verpleegkundige genoemd. Bij beiden geven zowel forensische en niet-forensische artsen aan dat aanvullende of extra opleiding een voorwaarde is voor het overnemen van dit soort MAZ-taken.

Tabel 4.2: Taken binnen het domein van de medisch arrestantenzorg die overgenomen zouden kunnen worden door andere professionals, zoals omschreven door forensisch- en niet-forensisch artsen

Forensisch Artsen Niet-forensisch artsen

 alle taken beter door huisarts  volledig door een huisarts over te nemen  huisarts met voldoende affiniteit voor populatie

(arrestanten) en goede kennis van intoxicerende middelen (verslaving)

 huisartsen met aanvullende opleiding, specialisme en affiniteit

 curatieve zorg  strikt curatieve zorg

 medische zorg zonder forensische vraagstelling.  somatische zorg

 triage en verzamelen medische info/medicatie  insluitwaardigheid beoordelen en eerstelijns zorg leveren

 basale screening en uitdelen medicatie

 bepaalde taken op gebied van medicatieverstrekking  medicatie uitzetten en andere zaken

 eigen medicatie continueren  beoordeling medicatie

 medicatie e.d. door forensisch of justitieel verpleegkundige

 medicatie controles en beoordelingen  medicatie toediening door verpleegkundige  medicatievoorziening

 medicatie uitzetten, administratie  medicatie bewaking,  medicatieverzorging en -bewaking door

apothekersassistent

Ook in de twee focusgroepen is gediscussieerd over de taken van het FMO en de MAZ en lijkschouw en in hoeverre deze tot het kerndomein van de forensisch arts behoren. Een aantal deelnemers was van mening dat forensische werkzaamheden niet in alle gevallen de deskundigheid en bekwaamheid van forensisch arts vereisen. ‘Gespecialiseerde huisartsen’ werden genoemd als professionals die gezien populatie en bijzondere setting van de zorg goed in staat zijn met enige opleiding MAZ uit te voeren. Volgens een aantal deelnemers lijkt MAZ erg op huisartsenzorg, of anders verwoord, is MAZ (net als de justitiële huisartsenzorg) gespecialiseerde huisartsenzorg. Over de optie dat huisartsen FMO-taken kunnen verrichten bestond verschil van mening. Deelnemers gaven aan dat dit veel specifieke kennis en kunde (ervaring) vereist met betrekking tot afname van materiaal, juridische achtergronden, regelgeving, maar ook bejegening van slachtoffers en daders. Ook werd het punt naar voren gebracht dat FMO veel ervaring vereist maar het aantal gevallen in Nederland beperkt is. Dit punt werd eerder ook genoemd als knelpunt voor de forensisch artsen. Een beperkte vraag naar FMO betekent dat men mogelijk niet aan het minimaal gewenste aantal uren komt dat nodig is om deze taken goed te kunnen (blijven) uit te voeren. Op dit ‘minimale volume’ of ‘kwaliteits’-argument komen we in de volgende paragraaf terug.