• No results found

3. Surinamers en leefstijlen

3.2 De culturele hiërarchie

De opleiding is de belangrijkste indicator van culturele hiërarchie.

Opleidingsverschillen zijn een belangrijke determinant voor gedragskeuze.

Naast de opleiding en het hebben van een cultureel beroep is ook de aard van het sociale netwerk van invloed op de culturele positie van iemand (Ganzeboom 1988: 42). Ik zal in dit hoofdstuk aandacht besteden aan het opleidingsniveau, de sociale mobiliteit en het sociale netwerken van Surinamers in verhouding tot Nederlanders.

3.2.1 Opleiding

Surinamers hebben nog steeds een onderwijsachterstand op de

Nederlanders. Een groot deel van de Surinaamse leerlingen in het voortgezet onderwijs volgt een vmbo opleiding (Zie afbeelding 3.2). Daarnaast is de schooluitval veel hoger dan onder Nederlandse leerlingen. Surinaamse meisjes doen het beter dan de jongens. Zij hebben hun achterstand op Nederlandse leerlingen ingehaald (SCP, 2004: 146).

Volgens Van Iperen (2003: 45) zijn de scherpe verschillen in leefstijlen tussen verschillende etnische groepen te verklaren door het verschil in opleidingsniveau. Van Iperen heeft onderzoek gedaan naar verschillen in cultuurdeelname tussen autochtone en allochtone jongeren. Belangrijke determinanten van cultuurparticipatie zijn het opleidingsniveau en de cultuurparticipatie van de ouders. Over deze twee achtergrondkenmerken hebben Surinaamse jongeren in mindere mate beschikking dan Nederlandse jongeren. Dat wil zeggen, Surinaamse jongeren hebben veelal ouders die lager zijn opgeleid dan ouders van Nederlandse jongeren. Daarnaast zijn Surinaamse ouders minder cultureel actief dan Nederlandse ouders.

Overigens blijkt wel dat (opleiding en cultuurparticipatie van) Surinaamse ouders de opleiding van hun kinderen minder sterk bepalen dan het geval is onder Nederlandse ouders. Verder zijn de Surinaamse jongeren zelf nog steeds lager opgeleid. Het opleidingsniveau van de jongeren is ook een determinant van de cultuurdeelname, althans aan de serieuze cultuur. Het feit dat Surinaamse jongeren op al deze drie kenmerken een achterstand hebben, betekent in de praktijk dat allochtone jongeren gemiddeld genomen minder cultureel actief zijn. (Van Iperen 2003: 45).

Uit het onderzoek van Van Iperen is gebleken dat het

opleidingsniveau van invloed is op de cultuurdeelname. Bourdieu bespreekt in zijn reproductietheorie de invloed van het cultureel kapitaal op het opleidingsniveau. Bourdieu stelt dat cultureel kapitaal van ouders de reproductie van opleidingsstatus grotendeels bepaalt. Deze zogenaamde

‘culturele reproductietheorie’ voorspelt dat cultureel actieve ouders dit doorgeven aan hun kinderen. Met die extra culturele kennis hebben kinderen uit cultureel actieve gezinnen een voorsprong op school. Leerlingen uit de lagere sociale klassen hebben meer moeite met het verwerven van

schoolkapitaal en hebben minder gebruiksmogelijkheden (Tacq e.a 2003:

47) Voor leerlingen uit een lager sociaal milieu, is school de enige toegangspoort voor sociale stijging en voor een goede toekomst.

Als die route mislukt (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van voldoende culturele en linguïstische competenties, kortom van cultureel kapitaal), is het vrijwel afgelopen. Voor dominante klassen, in termen van Bourdieu de groepen met eveneens een redelijke hoeveelheid economisch kapitaal, liggen nog andere wegen open door de transformatie van economisch kapitaal in sociaal en cultureel kapitaal. Bijvoorbeeld privé-onderwijs, familiebezit, een aantrekkelijke baan via relaties of geld (Tacq e.a 2003: 51).

3.2.2 Sociale netwerken

Mensen bouwen tijdens hun leven een netwerk op. Dit netwerk bestaat uit mensen die men persoonlijk kent en waarop men, indien nodig een beroep kan doen. Familie en vrienden beslaan meestal een groot gedeelte van het netwerk. Een netwerk heeft een bepaald (maatschappelijk) niveau dat afhankelijk is van de mensen die er deel van uitmaken. We gaan ervan uit dat het gemiddelde niveau van iemands netwerk redelijk overeenkomt met zijn sociale klasse. Mensen geven er namelijk in het algemeen de voorkeur aan om om te gaan met personen die sterk op henzelf lijken, dus

overeenkomen op kenmerken als leeftijd en sociale klasse (Antonides &

Van Raaij 1997: 382). Ook Bourdieu (1984) stelt dat personen omgaan met mensen uit dezelfde sociale klasse. Er is wel variatie, maar het zwaartepunt van de kennissenkring is afkomstig uit dezelfde klasse als de persoon rondom wie het netwerk is geconstrueerd.

Leefstijlen bestaan uit gedragsvormen die uitdrukking geven aan de sociale status en sociale aspiraties van mensen in de samenleving. De inhoud van een leefstijl zal daarom afgestemd zijn op de sociale omgang die iemand heeft. “Leefstijlen dienen om sociale contacten in stand te brengen (en andere af te wijzen) en in sociale interacties status te verwerven of te beklemtonen” (Ganzeboom 1988: 9-10).

Wanneer het de veronderstelling is dat leefstijldifferentiatie tot stand komt als afstemming van gedragsvoorkeuren op de sociale omgeving, dan niet alleen is niet alleen de eigen positie van belang, maar ook de sociale posities van degenen met wie men maatschappelijk verkeert. Een centrale rol bij de vorming van leefstijlen wordt daarom ingenomen door het sociale netwerk waar men deel van uit maakt (Ganzeboom 1988: 40).

Het NIWI heeft in 1996 een onderzoek gedaan naar de sociale contacten van Surinamers. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zullen hieronder besproken worden. Uit afbeelding 3.3 blijkt dat meer dan 43% van de Surinamers aangeven dat zij in hun vrije tijd vaak contact hebben met Nederlanders en 20% van de Surinamers heeft nooit contact met Nederlanders. 28% van de Surinaamse huishoudens ontvangen nooit bezoek van Nederlandse vrienden of kennissen en 32% van de Surinamers zegt vaak bezoek te ontvangen van Nederlandse vrienden (zie afbeelding 3.4).

30% van de Surinamers zegt meer contact te hebben met Nederlanders dan met leden van de eigen groepering. 44% heeft evenveel contact met

Nederlanders als met Surinamers en 25% van de Surinamers heeft meer contact met Surinamers dan met Nederlanders (zie afbeelding 3.5). Uit afbeelding 3.6 blijkt dat 15% van de Surinamers vaak komen op plaatsen waar veel landgenoten komen en ongeveer de helft van de Surinamers zegt deze gelegenheden nooit te bezoeken.

22% van de Surinamers heeft een relatie met een Nederlander en 71% heeft een relatie met een Surinamer. (zie afbeelding 3.7). Uit afbeelding 3.8 blijkt dat ongeveer de helft van de Surinamers het belangrijk vinden om

Nederlandse vrienden en kennissen te hebben. Slechts 12% van de

Surinamers vindt dit niet belangrijk. Uit afbeelding 3.9 blijkt dat 47% van de Nederlanders tussen de 20 en 35 jaar bijna geen allochtone vrienden hebben.

39% van de Nederlanders hebben weinig allochtone vrienden en 24% van de Nederlanders hebben veel allochtone vrienden (NIWI, 1994: 105-124).

3.3 De levensfase

Ook de levensfase van een persoon is van invloed op de leefstijl.

Voorbeelden hiervan zijn de woonsituatie of het aantal kinderen in het gezin. Omdat de opvoeding van invloed is op de levensfase zal er in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de verschillen tussen de opvoeding van Surinaamse en Nederlandse kinderen. Er zal bij de opvoeding van Surinaamse kinderen een onderscheid worden gemaakt tussen Creolen en Hindoestanen. Hier is voor gekozen omdat er culturele verschillen zijn tussen deze twee bevolkingsgroepen die van invloed zijn op de opvoeding.

3.3.1 De Creoolse Surinamer

In Suriname wordt onder Creool verstaan, “iemand wiens voorouders geheel of deels van Afrikaanse negerslaven afstammen” (Sordam 1998: 18).

De term Creool wordt gebruikt om zich te onderscheiden van de overige bevolkingsgroepen in Suriname. Door de oudste rechten voelen de creolen zich het meest Surinamer, terwijl de andere bevolkingsgroepen zich min of meer nog op India, China of Indonesië oriënteren (Sordam 1998: 18-28).

De Creolen hebben in hun cultuur meer westerse elementen dan andere Surinamers. Voorbeelden hiervan zijn taal en religie (Sordam 1998: 19).

De familieband is bij Creolen zeer hecht. De moeder vervult een dominante rol in het gezin. In veel Creoolse gezinnen ontbreekt de man of neemt hij een marginale plaats in. Omdat de vrouw permanent aanwezig is, ontstaat er een sterke relatie tussen de moeder en het kind (Sordam 1998: 33). In Creoolse gezinnen bestaat er een sterk hiërarchische gezagsverhouding en hecht men veel waarde aan respect voor ouders en ouderen (Sordam 1998:

18-21). Zeker 80% van de Creoolse gezinnen voeden hun kinderen streng op (Sordam 1998: 35).

3.3.2 De Hindoestaanse Surinamer

De term Hindostaan onderscheidt zich van de term Hindoestaan.

Hindostanen zijn mensen afkomstig uit het gebied Hindostan in India. De migranten worden verdeeld in twee groepen waarvan de ene groep het Islamitische geloof belijdt en de andere het Hindoestaanse geloof. 70% is Hindoe, 18% Mohammedaan, 6% Katholiek en 5% is Hernhutter (Sordam 1998: 21). In de Hindoestaanse huishouding neemt de man een dominante positie in. De vrouw heeft over het algemeen een ondergeschikte rol (Sordam 1998: 22).

De Creolen en Hindoestaanse gezinnen gaan in cultureel gedrag en

opvattingen steeds meer op elkaar lijken. Hetzelfde kan gezegd worden over hiërarchische gezagsverhoudingen binnen de gezinsstructuren (Sordam 1998: 28). Derhalve kan met betrekking tot de Creoolse en de

Hindoestaanse Surinamers het volgende worden samengevat:

* de familiebanden zijn heel erg sterk;

* er is veel respect naar ouders en ouderen;

* in gezinnen wordt van de kinderen gehoorzaamheid geëist.

3.3.3 De verschillen tussen de Surinaamse en de Nederlandse opvoeding.

Over het algemeen kan worden gezegd dat Surinamers als kind streng en autoritair worden opgevoed. Hierbij voert respect voor ouders en ouderen de boventoon. Door ouders en ouderen wordt geenszins tegenspraak geduld.

De Nederlandse opvoeding is duidelijk anders dan die men in Suriname gewend is. In Nederland is de communicatie rechtstreeks en zakelijk.

Kinderen mogen tegen ouders en ouderen onbevangen hun mening uiten.

Verder leren Nederlandse jongeren in tegenstelling tot Surinaamse

leeftijdsgenoten om op te komen voor hun belangen. In Suriname zou men dit brutaal of vrijpostig noemen (Sordam 1998: 44-45).

Surinaamse gezinnen zijn vaak erg groot, tenminste voor Nederlandse begrippen. Dit komt enerzijds door gebrek aan seksuele voorlichting;

anderzijds is het waarborg voor de verzorging van de oude dag. (Sordam 1998: 28). Uit afbeelding 3.10 blijkt dat Surinamers ten opzichte van Nederlanders een oververtegenwoordiging van huishoudens van drie tot zes personen hebben. Bij Nederlanders komen één- en

tweepersoonshuishoudens vaak voor (Martens e.a. 1997: 11). Daarnaast is er een duidelijk verschil in de samenstelling van het Surinaamse en het Nederlandse gezin. Uit afbeelding 3.11 valt op te maken dat meer dan 20%

van de Surinaamse huishoudens bestaan uit één ouder. Dit is meestal de moeder. Bij Nederlandse gezinnen ligt dit percentage op 3% (Martens e.a.

1997: 11).

3.4 Hypothese

Ik verwacht op grond van de theorieën die zijn besproken in hoofdstuk 2 en 3 dat er verschillen waarneembaar zijn tussen de leefstijlen van Nederlandse jongeren en Surinaamse jongeren.

Volgens Bourdieu onderscheiden diverse statusgroepen zich binnen een maatschappij door middel van smaakvoorkeuren. Door het voeren van een bepaalde smaak communiceert men een bepaalde culturele status (een bepaalde mate van cultureel kapitaal) naar buiten. Onder het culturele kapitaal wordt onder anders verstaan; kennis van hooggewaardeerde producten zoals schilderkunst, klassieke muziek, theater of literatuur.

Smaakvoorkeuren worden aangeleerd in het gezin waarbinnen men opgroeit en de opleiding die iemand volgt. Ook Ganzeboom ziet het opleidingsniveau als een belangrijk element voor verschillen in leefstijlen. Ganzeboom duidt het verschil in opleiding aan onder de begrippen cognitieve vaardigheid en culturele hiërarchie.

Uit hoofdstuk 3.2.1 blijkt dat Surinamers nog steeds een achterstand hebben op Nederlanders in het onderwijs. Hierdoor mag worden aangenomen dat er verschillen zijn in leefstijlen tussen Nederlanders en Surinamers op het gebied van cultuurdeelname.

Een tweede element, dat van invloed is op de leefstijlruimte is het

economisch kapitaal. Economisch kapitaal is de overheersende vorm van kapitaal en is direct om te zetten in geld. Ook Ganzeboom ziet het belang in van inkomensverschillen tussen verschillende leefstijlen. Hij hanteert hiervoor de begrippen geldbudget en economische hiërarchie. De mate van financiële middelen is van invloed op het consumptiepatroon en de

leefstijluitingen. Uit hoofdstuk 3.3.1 blijkt dat Surinamers een achterstand hebben op Nederlanders op de arbeidsmarkt. Zij zijn vaker werkloos en zijn vaak werkzaam in banen die minder verdienen. Hierdoor beschikken zij veelal over een lager inkomen dan Nederlanders en hebben zij minder geld te besteden aan vrijetijdsuitingen.

De onderzoeksvraag van dit onderzoek betreft de verschillen en

overeenkomsten tussen de Surinaamse en Nederlandse leefstijl. De literatuur biedt geen uitsluitsel over de overeenkomsten die zouden kunnen

voorkomen uit het onderzoek. De theorieën van Bourdieu en Ganzeboom besteden met name aandacht aan de verschillen in leefstijlen tussen verschillende groepen. De auteurs gaan in hun theorie uitgebreid in op de oorzaken van deze verschillen in leefstijlen. De hypothese is daarom alleen gericht op deze verschillen.

De hypothese luidt:

Er bestaan verschillen tussen de Nederlandse en Surinaamse leefstijlen op het gebied van cultuurdeelname.

In het onderzoek zijn verschillende vragen opgenomen die de

cultuurdeelname meten. Het bezoeken van theaters en musea, het lezen van literatuur en het hebben van een bepaalde muzikale voorkeur vallen onder cultuurdeelname.