• No results found

Een leefstijlonderzoek onder Nederlandse & Surinaamse jongeren in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een leefstijlonderzoek onder Nederlandse & Surinaamse jongeren in Amsterdam"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam Masterscriptie Sociologie

Een leefstijlonderzoek onder

Nederlandse & Surinaamse jongeren in Amsterdam

Anjana Jaddoe

Studentnummer: 0364800

Amsterdam, september 2005

Begeleiders: De heer J. Bruggeman & de heer T. Sunier

(2)

Woord vooraf

Deze scriptie is tot stand gekomen in het kader van de afronding van de opleiding Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek bevat de resultaten van een onderzoek naar de leefstijl van Surinamers en Nederlanders. Er zijn voor het onderzoek interviews

gehouden met jonge Amsterdammers tussen de 20 en 30 jaar. Ik wil hierbij alle respondenten bedanken voor de tijd en moeite die ze hebben genomen voor de interviews. Daarnaast wil ik mijn begeleiders: de heer Bruggeman en de heer Sunier bedanken voor de begeleiding en de beoordeling van mijn scriptie.

Amsterdam, september 2005.

(3)

Samenvatting

In deze scriptie wordt er onderzoek gedaan naar de leefstijlen van

Nederlanders en Surinamers. Het begrip leefstijl kent een ruime definitie. In deze scriptie zal de definitie van Ganzeboom worden aangehouden.

Ganzeboom hanteert de volgende definitie ten aanzien van leefstijlen: “Een leefstijl bestaat uit een reeks van samenhangende gedragskeuzen die een sociale positie symboliseren en herkenbaar maken” (Ganzeboom, 1988: 37).

Zoals uit de definitie van leefstijlen blijkt, gaat het om een ruim begrip. Er zal in dit onderzoek dan ook aandacht worden besteed aan: de

arbeidsmarktpositie, de onderwijspositie, de vrijetijdsbestedingen, de samenstelling van sociale netwerken en de politieke voorkeur van Nederlanders en Surinamers.

De doelstelling van deze scriptie is: inzicht krijgen in de leefstijlen van Nederlandse en Surinaamse jongeren. Om dit doel te bereiken is er een vraagstelling geformuleerd, waarop er in de conclusie een antwoord op wordt gegeven. De vraagstelling luidt:

- Welke overeenkomsten en verschillen zijn er te constateren tussen de leefstijlen van Nederlandse en Surinaamse jongeren?

Het onderzoek bestaat uit een theoretische verkenning naar leefstijlen en een onderzoek onder Nederlandse en Surinaamse jongeren. De theorieën die in het rapport worden besproken zijn de distinctietheorie van Bourdieu en de daarop gebaseerde leefstijltheorie van Ganzeboom.

Bourdieus analyse van leefstijlpatronen berust op twee

statushiërarchieën in moderne samenlevingen namelijk; het cultureel kapitaal en het economisch kapitaal. Het cultureel kapitaal berust vooral op verschillen in opleiding en kennis.

(4)

Het economisch kapitaal berust zich vooral op verschillen in inkomen en bezit. Bourdieu brengt een groot aantal verschillende gedragskeuzen en smaakuitingen in verband met het cultureel kapitaal en economisch kapitaal.

Ganzeboom onderscheidt vier kenmerken die van belang zijn bij verschillen in leefstijlen; besteedbaar inkomen, beschikbare tijd, kennis en vaardigheden en statusoverwegingen. Elk van deze vier kenmerken staat in verband met de sociale positie, als gegeven door: opleiding, beroep,

inkomen, etniciteit, ras, religie, sekse, leeftijd, levensfase, burgerlijke staat en woonplaats. Deze sociale posities worden vereenvoudigd en

ondergebracht in drie dimensies; de economische hiërarchie, de culturele hiërarchie en de levensfasedimensie

Volgens de distinctietheorie van Bourdieu en de leefstijltheorie van Ganzeboom wordt er verwacht dat er verschillen zijn tussen de leefstijlen van Nederlanders en Surinamers. Zij verschillen over het algemeen qua;

opleidingsniveau, beroep, inkomen, etniciteit, ras en religie van elkaar. Op grond van deze theorieën is de volgende hypothese samengesteld:

- Er bestaan verschillen tussen de Nederlandse en Surinaamse leefstijl op het gebied van cultuurdeelname.

Om te onderzoeken wat de verschillen en overeenkomsten in

cultuurdeelname en leefstijlen van Nederlanders en Surinamers zijn, is er in het onderzoek gebruik gemaakt van individuele interviews. De steekproef die gehanteerd is voor het onderzoek is de beoordelingssteekproef. Bij de beoordelingssteekproef worden respondenten geselecteerd die onmiddellijk beschikbaar zijn en voldoen aan een aantal kenmerken. Er zijn in totaal 24 respondenten geïnterviewd. Daarvan zijn 12 respondenten van Surinaamse afkomst en 12 respondenten van Nederlandse afkomst. Bij de Surinaamse respondenten is er een onderscheid gemaakt tussen de Creolen en de Hindoestanen.

(5)

De Creolen en de Hindoestanen zijn de twee grootste bevolkingsgroepen onder de Surinamers. Het is bekend dat hun cultuur sterk verschilt. Er zijn evenveel mannen als vrouwen ondervraagd. De respondenten zijn tussen de 20 en de 30 jaar en zijn woonachtig in Amsterdam. Er is voor het interview gebruik gemaakt van bestaande vragenlijsten. De vragenlijst is samengesteld uit vragen die geselecteerd zijn uit de SPVA vragenlijst (Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen) en de vragenlijst van Wippler voor zijn onderzoek naar vrijetijdsgedrag.

In het onderzoek zijn verschillende vragen opgenomen die de

cultuurdeelname meten. Het bezoeken van theaters en musea, lezen en het hebben van een bepaalde muzikale voorkeur vallen onder de

cultuurdeelname. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de hypothese deels bevestigd en deels verworpen kan worden.

Uit het onderzoek is gebleken dat er zowel verschillen als overeenkomsten bestaan tussen de cultuurdeelname en de leefstijlen van Nederlanders en Surinamers.

Er zijn overeenkomsten gevonden op de volgende onderdelen; het lezen van tijdschriften en boeken, het gebruiken van de computer voor privé-

doeleinden, het bezoeken van vrienden, televisie kijken, het bezoeken van de bioscoop, een discotheek, een concert en een casino, de stem op een politieke partij en de vakantiebestemmingen.

De verschillen in leefstijlen tussen Nederlanders en Surinamers zijn: het opleidingsniveau, de arbeidsmarktpositie, het lezen van de krant, het luisteren naar muziek, naar een toneel- of cabaretvoorstelling gaan, het bezoeken van een museum, religie, sport, en de favoriete vrijetijdsbesteding.

Uit deze conclusies blijkt dat het onderzoek de theorie niet helemaal ondersteunt. Er zijn veel verschillen geconstateerd tussen Nederlanders en Surinamers, maar er is niet bewezen dat Nederlanders over een meer legitieme cultuurdeelname beschikken dan Surinamers.

(6)

Dit is wel de gedachte achter de leefstijltheorieën van Bourdieu en Ganzeboom. Daarnaast zijn er ook veel overeenkomsten geconstateerd tussen de Nederlandse en de Surinaamse leefstijlen.

(7)

Inhoudsopgave

1.Inleiding 9

2.De leefstijltheorieën 12

2.1. De distinctietheorie van Bourdieu 12 2.2. De leefstijltheorie van Ganzeboom. 13

2.3. Kenmerken van leefstijlen 15

2.3.1. Geldbudget 15

2.3.2. Tijdbudget 15

2.3.3. Cognitieve vaardigheden 16

2.3.4. Statusoverwegingen 17

2.4. Sociale positie en leefstijlen 18

2.5. Conceptueel model 22

3.Surinamers en leefstijlen 23

3.1. De economische hiërarchie 23

3.1.1. Beroep en inkomen 23

3.2. De culturele hiërarchie 24

3.2.1. Opleiding 24

3.2.2. Sociale netwerken 26

3.3. De levensfase 28

3.3.1. De Creoolse Surinamer 28

3.3.2. De Hindoestaanse Surinamer 29 3.3.3. De verschillen tussen de Surinaamse en de

Nederlandse opvoeding 29

3.4. Hypothese 30

4.Methoden van onderzoek 33

4.1. Kwalitatief onderzoek 33

4.2. De steekproef. 33

4.3. De respondenten 34

4.4. De vragenlijst 35

4.5. De analyse 35

4.6. De validiteit en betrouwbaarheid 36 5.De Nederlanders en Surinaamse leefstijlen 38

5.1. De woonsituatie 38

5.2. Partner 39

5.3. Religie 40

5.4. Onderwijs 40

5.5. Arbeid 41

5.6. Vrijetijdsbestedingen 43

5.6.1. Lezen 43

5.6.2. Muziek 44

(8)

5.6.4. Sport 47

5.6.5. Televisie 48

5.6.6. Bezoek vrienden 48

5.6.7. Bioscoop 51

5.6.8. Café 52

5.6.9. Discotheek 52

5.6.10. Concert 53

5.6.11. Toneel 53

5.6.12. Cabaret 53

5.6.13. Museum 54

5.6.14. Casino 54

5.6.15. Vakantie 54

5.6.16. Favoriete vrijetijdsbesteding 55 5.6.17. Wensen met betrekking tot vrijetijdsbesteding 56

5.7. Politieke participatie 56

6.Conclusies 58 6.1. Overeenkomsten tussen de Nederlandse en

de Surinaamse leefstijl 59

6.1.1. Het lezen van tijdschriften en boeken 59

6.1.2. Computergebruik 59

6.1.3. Bezoek vrienden 59

6.1.4. Overige vormen van vrijetijdsbesteding 59

6.1.5. Stem politieke partij 60

6.2. Verschillen tussen de Nederlandse en

de Surinaamse leefstijl 60

6.2.1. Onderwijs en arbeid 60

6.2.2. Het lezen van de krant 60

6.2.3. Muziek 61

6.2.4. Toneel/cabaret 61

6.2.5. Museum 62

6.2.6. Religie 62

6.2.7. Sport 62

6.2.8. Café 62

6.2.9. Favoriete vrijetijdsbestedingen 63

6.3. Terugkoppeling theorie 63

6.4. Generaliseerbaarheid van de resultaten 65 6.5. Suggesties voor verder onderzoek 65

Bijlagen:

I: Literatuurlijst 68

II: Vragenlijst interviews respondenten 71 III: Overzicht respondenten doelgroep 73

IV: Tabellen 75

(9)

1. Inleiding

Het onderwerp van deze scriptie is de leefstijlen van Nederlandse en Surinaamse jongeren. Mijn interesse gaat uit naar Surinaamse jongeren, omdat ik zelf van Hindoestaanse afkomst ben. Het is mij vaker opgevallen dat mijn leefstijl nagenoeg hetzelfde is als die van mijn Nederlandse vrienden. Ik heb ook wel verschillen geconstateerd. Vooral als ik kijk naar de opvoeding. Veel Nederlandse vrienden en vrienden zijn vrijer opgevoed, in de zin dat zij meer mogen en niet overal voor toestemming hoeven te vragen. Als ik kijk naar mijn familie valt het mij op dat veel van mijn nichtjes en neefjes veel contacten hebben met andere Hindoestanen. Ik ben me hierdoor gaan afvragen hoe verschillen in leefstijlen te verklaren zijn.

Hebben deze verschillen te maken met de opvoeding of zijn er andere verklaringen hiervoor. Deze vragen zijn de aanleiding geweest voor dit onderzoek. Ik heb er daarom voor gekozen om Surinaamse jongeren te interviewen en om zo een inzicht te krijgen in hun leefstijl. Daarnaast ben ik benieuwd in hoeverre de leefstijl van Surinaamse jongeren in Amsterdam verschilt met die van Nederlandse jongeren in Amsterdam. Ik heb er daarom voor gekozen om ook Nederlanders te interviewen.

Relevantie van het onderzoek

Vanuit het maatschappelijk oogpunt is het gewenst dat alle

bevolkingsgroepen tevreden zijn over het aanbod van vrijetijdsbestedingen dat hen wordt aangeboden in Amsterdam. Daarnaast is het interessant om het onderzoek te richten op Surinamers, zij zijn immers de grootste groep onder etnische minderheden in Nederland. Nederland telde op 1 januari 2005, 329.430 Surinamers (CBS 2005).

(10)

Doelstelling, Probleemstelling en de onderzoeksvragen Doelstelling:

- Inzicht krijgen in de leefstijlen van Nederlandse en Surinaamse jongeren.

Probleemstelling:

- Welke overeenkomsten en verschillen zijn er te constateren tussen de leefstijen van Nederlandse en Surinaamse jongeren?

Onderzoeksvragen:

- Wat wordt er verstaan onder leefstijl? (Hoofdstuk 2)

- Welke elementen zijn van invloed op de leefstijl? (Hoofdstuk 2.3) - Welke verschillen zijn er te constateren tussen de Hindoestaanse en

Creoolse leefstijl? (Hoofdstuk 3.3, 4.6 en 5)

In de probleemstelling is gekozen voor de ruime term ‘leefstijl’. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat in deze studie de aandacht breder is dan alleen de vrijetijdsbestedingen van Nederlandse en Surinaamse jongeren.

Naast de manier waarop Nederlanders en Surinamers hun vrije tijd doorbrengen zal er ook aandacht worden besteed aan de onderwijs- en arbeidsmarktpositie, de samenstelling van hun sociale netwerken en hun politieke voorkeuren.

Tot de Surinaamse bevolkingsgroep wordt gerekend: al degenen die in Suriname zijn geboren plus degenen van wie één van de ouders in Suriname is geboren. Er wordt in dit onderzoek een onderscheid aangebracht tussen Creoolse Surinamers en Hindoestaanse Surinamers (zie hoofdstuk 3.3).

Onder Nederlanders worden verstaan: degenen die zelf in Nederland zijn geboren en waarvan beide ouders ook in Nederland zijn geboren. Er is voor gekozen om het begrip Nederlander aan te houden in plaats van autochtone Nederlander. Dit leest prettiger, aangezien het begrip vaak wordt gebruikt.

(11)

Afbakening:

Het onderzoek is alleen gericht op Nederlanders en Surinamers. Dat betekent dat er geen algemene uitspraken gedaan worden over verschillen tussen allochtonen en Nederlanders. De Surinaamse respondenten bestaan uit Creolen en Hindoestanen. Dit zijn de twee grootste bevolkingsgroepen uit Suriname. Er zullen geen Surinaamse Javanen of Surinaamse Chinezen ondervraagd worden. Er is gekozen voor de doelgroep 20 tot en met 30 jaar.

Deze doelgroep is interessant omdat zij veel geld uitgeven aan

vrijetijdsbestedingen en zij naast hun studie wellicht over meer vrije tijd beschikken dan andere leeftijdsgroepen. Mijn interesse gaat in dit onderzoek met name uit naar de Surinamers. De Nederlanders worden gebruikt als een vergelijkingsgroep. Dit zal tot uiting komen in hoofdstuk 3, waarin er een theoretische verkenning wordt gedaan naar de leefstijlen van Surinamers. In dit hoofdstuk wordt geen aandacht besteed aan de sociaal economische positie en de opvoeding van Nederlanders. De situatie van de Nederlanders zal hier slechts besproken worden ter vergelijking van de Surinamers.

Opzet rapport

In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste theorieën over leefstijlen besproken.

Er zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de leefstijltheorieën van Bourdieu en Ganzeboom. In hoofdstuk 3 wordt besproken wat er bekend is over de leefstijlen van Surinamers door gebruik te maken van een aantal onderzoeken. In dit hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de sociaal-economische positie, de sociale netwerken en de opvoeding van Surinamers. In hoofdstuk 4 bespreek ik de gebruikte methoden van het onderzoek. In hoofdstuk 5 zullen de resultaten van het onderzoek besproken worden en tot slot volgen er in hoofdstuk 6 de conclusies en de suggesties voor verder onderzoek.

(12)

2. De leefstijltheorieën

In dit hoofdstuk worden de theorieën over leefstijlen verkend die dienen als theoretisch kader voor dit onderzoek. Uitgangspunt vormt de theorie van Ganzeboom dat is gebaseerd op het werk van Bourdieus sociologische distinctieprincipe. Ganzeboom heeft in Nederland Bourdieus idee een meer empirische basis gegeven. Om de theorie van Ganzeboom te verduidelijken zal eerst de distinctietheorie van Bourdieu worden besproken. Daarna zal in paragraaf 2.2 de leefstijltheorie van Ganzeboom worden beschreven.

2.1 De distinctietheorie van Bourdieu

Volgens Bourdieu wordt een statusgroep geconstrueerd op basis van verschillende soorten kapitaal. De twee belangrijkste, economisch en cultureel kapitaal, karakteriseren enerzijds de sociale klasse en bepalen anderzijds de bijbehorende leefstijluitingen. Economisch kapitaal is de overheersende vorm van kapitaal waarin middelen direct zijn om te zetten in geld. Cultureel kapitaal refereert aan een goede smaak, welgemanierdheid, cognitieve vaardigheid en kennis van hooggewaardeerde culturele producten (zoals schilderkunst, klassieke muziek, theater of literatuur). Cultureel kapitaal wordt in eerste instantie verworven via de socialisatie in het gezin van herkomst (primaire socialisatie) en later door onderwijs (Tacq e.a. 2003:

47). Cultureel kapitaal maakt de toegang tot posities mogelijk en levert zo voordelen op die vergelijkbaar zijn met het rendement van economisch kapitaal (Wilterdink & Van Heerikhuizen 1999: 195).

Volgens Bourdieu onderscheiden de diverse statusgroepen binnen een maatschappij zich van elkaar middels bepaalde smaakvoorkeuren. Middels het voeren van een bepaalde smaak communiceert men aan de buitenwereld een bepaalde culturele status, een bepaalde mate aan cultureel kapitaal.

(13)

Op deze wijze geeft een individu aan tot een bepaalde statusgroep te behoren en niet te behoren tot bepaalde andere statusgroepen. De smaakvoorkeur van mensen heeft, aldus Bourdieu haar wortels in de socialisatiefase: in het gezin waarbinnen iemand opgroeit en de opleiding die iemand volgt, worden hem/haar codes aangereikt om bepaalde

cultuuruitingen te kunnen decoderen, en daarmee van betekenis te kunnen voorzien en te kunnen waarderen. Zonder de aangeleerde codes zal een individu bepaalde cultuuruitingen dus niet begrijpen en deze dus ook niet te kunnen waarderen. Smaakverschillen tussen verschillende statusgroepen doen zich op allerhande vlakken voor. Bijvoorbeeld op het muzikale vlak onderscheiden elites zich van hen met minder cultureel kapitaal door het voeren van een zogenaamde gerechtvaardige smaak. Met andere woorden een beperkt aantal muzikale genres dat als cultureel verantwoord beschouwd wordt, wordt door de ‘leden’ van deze statusgroep gewaardeerd, zich

daarmee onderscheidend van hen met minder cultureel kapitaal, van andere statusgroepen (Bourdieu 1984: 2-5).

2.2 De leefstijltheorie van Ganzeboom

Na deze korte kijk op de leefstijlanalyse van Bourdieu zal het theoretische kader zoals geformuleerd door Ganzeboom (1988) en gehanteerd in dit onderzoek uiteengezet worden. Daar waar nodig zal er worden verwezen naar het werk van Bourdieu en diens La Distinction (1984).

Ganzeboom hanteert de volgende definitie ten aanzien van leefstijlen:

“Een leefstijl bestaat uit een reeks van samenhangende gedragskeuzen die een sociale positie symboliseren en herkenbaar maken” (Ganzeboom, 1988:

37). Onder sociale positie verstaat Ganzeboom de plaats die mensen innemen binnen de maatschappelijke ruimte, gebaseerd op de mate aan financiële middelen (de economische hiërarchie), kennis (de culturele hiërarchie) en de levensfase waarin ze verkeren (de levensfase dimensie).

Deze drie dimensies zullen worden besproken in hoofdstuk 2.4.

(14)

In Ganzebooms definitie van leefstijlen zijn een tweetal afzonderlijke elementen te onderscheiden:

1. Het gaat om expressieve gedragsvormen, dat wil zeggen: “gedragskeuzen die een sociale positie herkenbaar maken. Dit impliceert dat het

gedragsvormen betreft die op één of andere manier waarneembaar zijn in de sociale omgang” (Ganzeboom 1988: 37).

2. “In deze gedragsvormen treden samenhangen of patronen op die we als

‘stijlen’ benoemen. Dit houdt in dat men in de sociale omgang uit het optreden van één gedragsvorm met een zekere mate van waarschijnlijkheid het optreden van andere gedragsvormen uit het betreffende leefstijlpatroon kan voorspellen” (Ganzeboom 1988: 37).

In het eerste element heeft Ganzeboom het over expressieve

gedragsvormen. Onder expressieve gedragsvormen verstaan we echter niet slechts die gedragsvormen die direct waarneembaar zijn in het sociale verkeer. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het nooit naar de bioscoop gaan. Het niet naar de bioscoop gaan is niet direct waar te nemen.

Je kunt natuurlijk wel zien of iemand op een specifiek moment wel of niet naar de bioscoop gaat, maar het observeren van iemand die niet naar de bioscoop gaat is al een stuk lastiger. Ongetwijfeld zullen mensen die nooit naar de bioscoop gaan dit wellicht aan de omgeving communiceren door het onderwerp ter sprake te brengen in een conversatie.

Dan het tweede element uit de definitie van leefstijl. Hier wordt mee

bedoeld dat gedragingen veelal met elkaar samenhangen, dat wil zeggen dat als je een bepaalde gedraging, een bepaalde leefstijluiting waarneemt bij een bepaald persoon, de kans groot is dat bepaalde andere gedragsvormen bij deze persoon niet vreemd zijn. Een voorbeeld is dat iemand die graag naar de bioscoop gaat ook vaak films op de televisie kijkt. En bijvoorbeeld een voorkeur heeft voor de zender SBS 6 boven National Geographic Channel.

(15)

2.3 De kenmerken van leefstijlen

Nu we hebben vastgesteld wat binnen dit onderzoek onder leefstijlen verstaan wordt, is het vervolgens de vraag hoe deze leefstijlen tot stand komen. We zagen reeds in de definitie van leefstijl dat een leefstijlpatroon bestaat uit expressieve gedragsvormen die een sociale positie herkenbaar maken (Ganzeboom, 1988: 37). Ganzeboom (1988) verklaart het

voorkomen van leefstijlpatronen “als een resultante van een viertal kenmerken waarop individuen verschillen” (p. 38). Deze vier kenmerken waarover Ganzeboom verhandelt zijn geldbudget, tijdbudget, cognitieve vaardigheden en statusoverwegingen. Verschillende mensen beschikken dus in verschillende mate over tijd, geld, cognitieve vaardigheden en

statusoverwegingen, wat er aldus Ganzeboom voor zorgt dat mensen verschillen in hun leefstijlpatronen. Deze vier kenmerken zullen één voor één besproken worden. Er zal van de vier kenmerken worden aangegeven wat hun relatie is tot leefstijlpatronen.

2.3.1 Geldbudget.

Veel gedragsvormen of leefstijluitingen kennen bepaalde financiële consequenties (Ganzeboom, 2003: 38-39). Bijvoorbeeld; iemand kan zich alleen dure vakanties veroorloven als men over genoeg geld beschikt. Het geldbudget dient als een voorwaarde gezien te worden om tot een bepaalde leefstijluiting te kunnen komen.

2.3.2 Tijdbudget.

Ook het tijdbudget wordt door Ganzeboom gezien als een voorwaarde om een bepaalde gedragskeuze te kunnen maken. Sommige leefstijluitingen kosten meer tijd dan de andere. Voor sommige leefstijluitingen moet men behoorlijk wat tijd vrij maken. Ganzeboom noemt een aantal verschillen tussen het geldbudget en het tijdbudget (Ganzeboom, 2003: 38-39).

(16)

Iedereen beschikt over dezelfde hoeveelheid tijd, maar niet over dezelfde hoeveelheid geld. Een ander verschil is dat het geldbudget ‘ongedeeld’ is en het tijdbudget ‘specifiek’. Sommige leefstijluitingen laten zich immers slechts op een specifiek tijdstip consumeren. Het is bijvoorbeeld in de meeste gevallen niet mogelijk om precies om 12.00 uur in de middag een theatervoorstelling te bezoeken. Theatervoorstellingen beginnen nu eenmaal meestal in de avond en als je op dat specifieke tijdstip geen ruimte hebt in je tijdbudget dan zal die specifieke leefstijluiting, in dit voorbeeld dus de theatervoorstelling niet geconsumeerd kunnen worden. Tot slot is het tijdbudget minder flexibel dan het geldbudget. Men kan door sparen of lenen van geld een bepaalde aankoop uitstellen naar de toekomst.

2.3.3 Cognitieve vaardigheden (menselijk kapitaal)

Met de cognitieve vaardigheden bedoeld Ganzeboom dat mensen

verschillende vaardigheden hebben en dat dit van invloed is op de leefstijl.

Volgens Ganzeboom zijn deze vaardigheden met name wat betreft

‘geestesgoederen’ als boeken en culturele activiteiten van belang.

Ganzeboom drukt het enigszins economisch uit als hij stelt dat “niet iedereen in staat is om uit dezelfde combinatie van goederen dezelfde hoeveelheid nut te produceren” (Ganzeboom 1988: 39).

Vaardigheden spelen niet alleen een rol bij geestesgoederen zoals culturele activiteiten. Zoals men over competentie kan bezitten ten aanzien van culturele activiteiten, zo kan men ook over kennis en vaardigheden

beschikken wat betreft de natuur, vissen of de nationale voetbalcompetitie.

Voor al deze zaken geldt, dat men er meer plezier aan kan beleven als men op dat gebied meer kennis en vaardigheden heeft (Ganzeboom, 2003: 39).

Het menselijk kapitaal van Ganzeboom lijkt sterk op het cultureel kapitaal van Bourdieu. Bourdieu behandelde de invloed van wat hij noemt

‘cultureel kapitaal’ op het kunnen waarderen van bepaalde cultuuruitingen.

Bourdieu hekelt het idee dat een goede smaak een aangeboren kenmerk is.

(17)

Hij is van mening dat in de opvoeding en de formele educatie van een kind hem/haar, codes aangereikt worden om culturele uitingen te kunnen

decoderen. Met deze codes kunnen ze deze werken van een betekenis voorzien en daarmee waarderen.

2.3.4 Statusoverwegingen.

Volgens Ganzeboom is de statusoverweging van het viertal kenmerken de meest essentiële ter verklaring van het voorkomen van (verschillen in) leefstijlpatronen (Ganzeboom, 1988: 40). Geldbudget, tijdbudget en cognitieve vaardigheden zijn slechts voorwaarden voor het kunnen ontplooien van een bepaalde leefstijluiting: om tot een bepaalde

gedragskeuze te kunnen komen dien je nou eenmaal over voldoende geld, tijd en cognitieve vaardigheden te beschikken. Statusoverwegingen zijn wat dit betreft meer een echte verklaring van het voorkomen van

leefstijlpatronen. Zoals we in de definitie van leefstijlen zagen handelen ze over expressieve gedragingen die waar te nemen zijn. Vanwege de

waarneembaarheid van leefstijlen stelt Ganzeboom dat gedragingen een communicatiefunctie hebben: “men laat ermee zien wie men is en waar men voor wil staan, en streeft daarbij naar gedragsbevestiging en sociale

erkenning” (Ganzeboom, 1988: 40). Men vertoont dus bepaald gedrag, een bepaalde leefstijluiting, om aan de eigen sociale groep te kunnen

communiceren dat zij één van hen zijn in de hoop hier erkenning voor te krijgen. Naast dit zogenaamde gedrags- en statusbevestigingsmotief speelt tegelijkertijd het onderscheidingsmotief een rol. Met bepaalde

leefstijluitingen onderscheidt men zich immers tegelijkertijd van hen die niet tot de eigen sociale groep behoren en dienen dan ook zowel binnen de groep als door andere statusgroepen geaccepteerd te worden. Wil men status aan gedrag ontlenen, dan zal dat gedrag door anderen moeten worden herkend en erkend.

(18)

Voor het verkrijgen van gedragsbevestiging moeten personen zich

conformeren aan de gedragsnorm van de statusgroep waartoe ze behoren.

Voor deze aanpassing wordt goedkeuring ontvangen van de groepsleden.

Conformeert men zich echter niet, dan volgt afkeuring van de statusgroep.

Gedragsbevestiging impliceert dus een bepaalde groepsnorm. Op deze twee wijzen hebben statusoverwegingen dus hun invloed op leefstijlpatronen: de keuze van bepaalde leefstijluitingen geschiedt immers op basis van het streven naar bevestiging door de eigen sociale groep en het zich

onderscheiden van andere sociale groepen. Ganzeboom gaat er in de traditie van Bourdieu van uit dat iedereen in dezelfde mate gevoelig is voor

groepsdruk.

Ganzebooms statusoverweging is gebaseerd op de distinctietheorie van Bourdieu. De invloed van statusgroepen op smaak wordt besproken in hoofdstuk 2.1.

2.4 Sociale posities en leefstijlen

De verschillen in de mate waarin mensen beschikking hebben over geld, tijd, cognitieve vaardigheden en statusoverwegingen zorgen dus voor het feit dat verschillende mensen, verschillende leefstijlen voeren. Ze ontstaan aldus Ganzeboom door de verschillen tussen mensen wat betreft de sociale posities die ze innemen. Ganzeboom heeft een aantal kenmerken vastgesteld waarop mensen verschillende posities in kunnen nemen, te weten sekse, leeftijd, levensfase, burgerlijke staat, opleiding, beroep, inkomen, woonplaats, etniciteit, ras en religie. “Elk van deze sociale posities kan afzonderlijk van betekenis zijn voor de specifieke mogelijkheden, beperkingen en verwachtingen waarmee men wordt geconfronteerd”

(Ganzeboom, 1989: 41). Dus, de posities die iemand in neemt op dit bovenstaande elftal kenmerken is van invloed op de mate waarin deze persoon beschikking heeft over geld, tijd, cognitieve vaardigheden en statusoverwegingen.

(19)

Vervolgens vereenvoudigt Ganzeboom één en ander, door het elftal

kenmerken terug te brengen tot een drietal dimensies. Volgens Ganzeboom verklaren de onderstaande dimensies grotendeels verschillen in

leefstijlpatronen, zoals gezegd middels de invloed die ze hebben op het geldbudget, tijdbudget, cognitieve vaardigheden en de statusoverwegingen van individuen. De volgende drie dimensies worden, zoals we reeds eerder in dit hoofdstuk zagen, onderscheiden:

1. de economische hiërarchie 2. de culturele hiërarchie 3. de levensfase dimensie

De economische hiërarchie en de culturele hiërarchie zijn geïnspireerd door het werk van Bourdieu. Om een beter idee te krijgen wat de diverse

dimensies inhouden en hoe ze met elkaar samenhangen, zullen zij hieronder besproken worden.

* De economische hiërarchie

Onder de economische hiërarchie worden vooral de verschillen in financiële hulpbronnen verstaan, dat wil zeggen het besteedbaar inkomen. Begrijpelijk is dan ook dat deze dimensie sterk samenhangt met het geldbudget.

De mate aan financiële middelen die je tot je beschikking hebt, is van grote invloed op je consumptiepatroon, op welke leefstijluitingen men zich kan veroorloven en welke niet. De economische dimensie is eveneens van invloed op het tijdbudget: hoe hoger in de economische hiërarchie, hoe minder tijd men tot zijn of haar beschikking heeft. Immers, het vergaren van financiële hulpbronnen kost tijd, zodat men een extra beperking in de hoeveelheid beschikbare tijd kent (Ganzeboom 1988: 42).

(20)

* De culturele hiërarchie

Onder culturele hiërarchie worden met name de verschillen in het opleidingsniveau bedoeld. Ganzeboom stelt dat met name wat betreft

leefstijluitingen op het gebied van cultuurdeelname en morele en esthetische overwegingen, het opleidingsniveau in veel onderzoek de belangrijkste determinant vormt. Naast opleidingsniveau zijn er nog een aantal andere kenmerken die de hoogte op de culturele ladder bepalen. Ten eerste het al dan niet hebben van een beroep in de culturele sector. Twee banen waarvoor hetzelfde opleidingsniveau vereist is, kunnen toch verschillen wat betreft de positie in de culturele hiërarchie, omdat de één wel in de culturele sector is, en de andere niet. Ganzeboom (1988: 42) noemt het voorbeeld van de leraar klassieke talen tegenover de bedrijfseconoom. Andere beroepen vereisen helemaal geen hoog opleidingsniveau maar kennen toch een hoge positie binnen de culturele hiërarchie. Met name valt dan te denken aan kunstenaars en journalisten. Naast deze twee kenmerken erkent Ganzeboom tevens de invloed van gedragsverwachtingen, kennis en vaardigheden en de aard van het sociale netwerk waar een persoon deel van uitmaakt als zijnde van invloed op iemands positie op de culturele ladder naast opleidingsniveau.

De twee hierboven behandelde dimensies zijn zoals reeds gezegd

geïnspireerd door Bourdieu (1984). Bourdieu verdeelde zijn leefstijlruime onder in een culturele en een economische dimensie. Dat wil zeggen, verschillen in leefstijlpatronen ontstaan aan de hand van verschillen tussen individuen wat betreft de mate aan economische en culturele hulpbronnen (Ganzeboom 1988: 43).

(21)

* De levensfase dimensie

Alvorens de levensfase dimensie te behandelen dient vermeld te worden dat deze dimensie in die zin van de economische en de culturele dimensie verschilt, dat ze geen éénduidige hiërarchie kent waarbinnen het duidelijk is dat een bepaalde positie hoger is dan een andere positie.

Voor levensfase is uiteraard leeftijd een belangrijke indicator, maar net zo belangrijk is dat wat Ganzeboom het “karakteristieke patroon van de levensloop” noemt. Hij bedoelt hiermee de consequenties die gepaard gaan met de keuze voor een (vaste) partner, het krijgen van kinderen, de

woonsituatie en het verkrijgen van een (vaste) werkkring. Uiteraard hangen dit soort zaken wel samen met leeftijd, maar het tijdstip waarop de

verschillende levensfasen bereikt worden, verschilt toch weldegelijk sterk voor verschillende personen (Ganzeboom 1988: 43).

Net als bij de economische en de culturele dimensie geldt voor de levensfase dimensie dat men streeft naar erkenning door de eigen sociale groep en het zich onderscheiden van andere sociale groepen. Specifieke leefstijluitingen worden dus ontplooid om het bovenstaande na te streven. In het geval van de levensfase kan gedacht worden aan het doen van bepaalde sporten (skaten, surfen) daarmee communicerend in een jeugdige levensfase te zitten. Naast de consequenties van de levensfase voor de

statusoverwegingen is de levensfase eveneens van invloed op het tijdbudget.

Immers, de keuze voor het huwelijk, een vaste baan of het nemen van kinderen brengt behoorlijke tijdsrestricties met zich mee, en dit is zoals we reeds zagen weer van invloed op het zich kunnen aanmeten van een bepaald leefstijlpatroon. Wat het geldbudget betreft spreekt het voor zich dat het krijgen van een vaste baan tot een stijging in de financiële middelen leidt, met een omvangrijker consumptiepatroon veelal als gevolg. Omdat deze levensfase ook inhoudt een toename in het aantal primaire uitgaven (hypotheek, kinderen, auto etc.) spreekt Ganzeboom (1988: 44) van het stabieler worden van het consumptiepatroon.

(22)

Tot slot vermeldt Ganzeboom dat in oudere levensfasen mensen gewoonten hebben opgebouwd in hun consumptiepatroon waaraan ze ook vasthouden als ze bijvoorbeeld in latere levensfasen de beschikking hebben over een groter geld- of tijdbudget.

2.5 Conceptueel model

Ik heb in dit hoofdstuk de drie door Ganzeboom onderscheiden sociale posities verduidelijkt en aangegeven hoe ze van invloed zijn op geldbudget, tijdbudget, cognitieve vaardigheden en statusoverwegingen en daarmee op de keuze voor een bepaald leefstijlpatroon. In de onderstaande

pijlendiagram wordt duidelijk gemaakt welke variabelen van invloed zijn op de leefstijl volgens de theorie van Ganzeboom. De sociale positie is de onafhankelijke variabele van de afhankelijk variabelen: geldbudget, het tijdbudget, de cognitieve vaardigheden en de statusoverwegingen.

Geldbudget, tijdbudget, cognitieve vaardigheden en statusoverwegingen zijn de onafhankelijke variabele van de afhankelijke variabele leefstijl.

Afbeelding: 2.1: pijendiagram leefstijltheorie Ganzeboom.

(23)

3. Surinamers en leefstijlen

In dit hoofdstuk wordt er een theoretische verkenning gedaan naar de leefstijlen en verschillen in leefstijlen tussen Nederlanders en Surinamers.

Er wordt in dit hoofdstuk met name gebruik gemaakt van relevante onderzoeken. De resultaten van deze onderzoeken zullen onderbouwd worden door de distinctietheorie van Bourdieu.

Om een overzichtelijke weergave te geven van de sociale posities die van invloed zijn op de leefstijlen, is er voor gekozen om deze onder te verdelen in de drie dimensies waarvan de differentiatie van overwegende betekenis is op de vorming van leefstijlpatronen (Ganzeboom, 1988: 41). Daarnaast zal in het kort worden besproken wat de relatie van deze dimensies zijn tot leefstijlen. In hoofdstuk 3.1 zullen de posities besproken worden die vallen onder de economische hiërarchie. In hoofdstuk 3.2 worden de sociale posities besproken die vallen onder de culturele hiërarchie en tot slot zullen er in hoofdstuk 3.3 de sociale posities die vallen onder de levensfase.

3.1 De economische hiërarchie

De economische hiërarchie berust in eerste instantie op verschillen in financiële hulpbronnen. De economische positie wordt vooral bepaald door het besteedbare inkomen. Verschillen in inkomens zorgen voor variaties in de omvang van de consumptie (Ganzeboom 1988: 42). Om te verduidelijken wat de economische hiërarchie is voor Surinamers, zal er in dit hoofdstuk een vergelijking worden gemaakt ten opzichte van Nederlanders op het gebied van beroep en inkomen.

3.1.1 Beroep en inkomen

Surinamers hebben op de arbeidsmarkt een achterstand op Nederlanders. De hoge werkloosheid onder Surinaamse jongeren is zelfs zorgelijk te noemen.

(24)

Eenderde deel van de Surinaamse jongeren is werkloos (SCP, 2004: 147) Bij de Surinamers was er al een hoge werkloosheid direct na hun vestiging in Nederland in de jaren zeventig. Hoewel de ongunstige conjunctuur hierin ook een grote rol speelde, bleek de voorsprong die de Surinamers destijds bezaten in opleiding en beheersing van de Nederlandse taal, toch allerminst een garantie voor een snelle integratie op de arbeidsmarkt te zijn (SCP 2004: 147). In afbeelding 3.1 is onder andere te zien hoe groot het deel van de Surinaamse en Nederlandse beroepsbevolking werkzaam is. Van de Surinaamse eerste generatie is een kwart uitkeringsafhankelijk. Van de tweede generaties heeft slechts een op de tien personen een uitkering.

Hierbij moet men overigens wel in gedachte worden gehouden dat een deel van de tweede generatie nog schoolgaand is.

3.2 De culturele hiërarchie

De opleiding is de belangrijkste indicator van culturele hiërarchie.

Opleidingsverschillen zijn een belangrijke determinant voor gedragskeuze.

Naast de opleiding en het hebben van een cultureel beroep is ook de aard van het sociale netwerk van invloed op de culturele positie van iemand (Ganzeboom 1988: 42). Ik zal in dit hoofdstuk aandacht besteden aan het opleidingsniveau, de sociale mobiliteit en het sociale netwerken van Surinamers in verhouding tot Nederlanders.

3.2.1 Opleiding

Surinamers hebben nog steeds een onderwijsachterstand op de

Nederlanders. Een groot deel van de Surinaamse leerlingen in het voortgezet onderwijs volgt een vmbo opleiding (Zie afbeelding 3.2). Daarnaast is de schooluitval veel hoger dan onder Nederlandse leerlingen. Surinaamse meisjes doen het beter dan de jongens. Zij hebben hun achterstand op Nederlandse leerlingen ingehaald (SCP, 2004: 146).

(25)

Volgens Van Iperen (2003: 45) zijn de scherpe verschillen in leefstijlen tussen verschillende etnische groepen te verklaren door het verschil in opleidingsniveau. Van Iperen heeft onderzoek gedaan naar verschillen in cultuurdeelname tussen autochtone en allochtone jongeren. Belangrijke determinanten van cultuurparticipatie zijn het opleidingsniveau en de cultuurparticipatie van de ouders. Over deze twee achtergrondkenmerken hebben Surinaamse jongeren in mindere mate beschikking dan Nederlandse jongeren. Dat wil zeggen, Surinaamse jongeren hebben veelal ouders die lager zijn opgeleid dan ouders van Nederlandse jongeren. Daarnaast zijn Surinaamse ouders minder cultureel actief dan Nederlandse ouders.

Overigens blijkt wel dat (opleiding en cultuurparticipatie van) Surinaamse ouders de opleiding van hun kinderen minder sterk bepalen dan het geval is onder Nederlandse ouders. Verder zijn de Surinaamse jongeren zelf nog steeds lager opgeleid. Het opleidingsniveau van de jongeren is ook een determinant van de cultuurdeelname, althans aan de serieuze cultuur. Het feit dat Surinaamse jongeren op al deze drie kenmerken een achterstand hebben, betekent in de praktijk dat allochtone jongeren gemiddeld genomen minder cultureel actief zijn. (Van Iperen 2003: 45).

Uit het onderzoek van Van Iperen is gebleken dat het

opleidingsniveau van invloed is op de cultuurdeelname. Bourdieu bespreekt in zijn reproductietheorie de invloed van het cultureel kapitaal op het opleidingsniveau. Bourdieu stelt dat cultureel kapitaal van ouders de reproductie van opleidingsstatus grotendeels bepaalt. Deze zogenaamde

‘culturele reproductietheorie’ voorspelt dat cultureel actieve ouders dit doorgeven aan hun kinderen. Met die extra culturele kennis hebben kinderen uit cultureel actieve gezinnen een voorsprong op school. Leerlingen uit de lagere sociale klassen hebben meer moeite met het verwerven van

schoolkapitaal en hebben minder gebruiksmogelijkheden (Tacq e.a 2003:

47) Voor leerlingen uit een lager sociaal milieu, is school de enige toegangspoort voor sociale stijging en voor een goede toekomst.

(26)

Als die route mislukt (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van voldoende culturele en linguïstische competenties, kortom van cultureel kapitaal), is het vrijwel afgelopen. Voor dominante klassen, in termen van Bourdieu de groepen met eveneens een redelijke hoeveelheid economisch kapitaal, liggen nog andere wegen open door de transformatie van economisch kapitaal in sociaal en cultureel kapitaal. Bijvoorbeeld privé-onderwijs, familiebezit, een aantrekkelijke baan via relaties of geld (Tacq e.a 2003: 51).

3.2.2 Sociale netwerken

Mensen bouwen tijdens hun leven een netwerk op. Dit netwerk bestaat uit mensen die men persoonlijk kent en waarop men, indien nodig een beroep kan doen. Familie en vrienden beslaan meestal een groot gedeelte van het netwerk. Een netwerk heeft een bepaald (maatschappelijk) niveau dat afhankelijk is van de mensen die er deel van uitmaken. We gaan ervan uit dat het gemiddelde niveau van iemands netwerk redelijk overeenkomt met zijn sociale klasse. Mensen geven er namelijk in het algemeen de voorkeur aan om om te gaan met personen die sterk op henzelf lijken, dus

overeenkomen op kenmerken als leeftijd en sociale klasse (Antonides &

Van Raaij 1997: 382). Ook Bourdieu (1984) stelt dat personen omgaan met mensen uit dezelfde sociale klasse. Er is wel variatie, maar het zwaartepunt van de kennissenkring is afkomstig uit dezelfde klasse als de persoon rondom wie het netwerk is geconstrueerd.

Leefstijlen bestaan uit gedragsvormen die uitdrukking geven aan de sociale status en sociale aspiraties van mensen in de samenleving. De inhoud van een leefstijl zal daarom afgestemd zijn op de sociale omgang die iemand heeft. “Leefstijlen dienen om sociale contacten in stand te brengen (en andere af te wijzen) en in sociale interacties status te verwerven of te beklemtonen” (Ganzeboom 1988: 9-10).

(27)

Wanneer het de veronderstelling is dat leefstijldifferentiatie tot stand komt als afstemming van gedragsvoorkeuren op de sociale omgeving, dan niet alleen is niet alleen de eigen positie van belang, maar ook de sociale posities van degenen met wie men maatschappelijk verkeert. Een centrale rol bij de vorming van leefstijlen wordt daarom ingenomen door het sociale netwerk waar men deel van uit maakt (Ganzeboom 1988: 40).

Het NIWI heeft in 1996 een onderzoek gedaan naar de sociale contacten van Surinamers. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zullen hieronder besproken worden. Uit afbeelding 3.3 blijkt dat meer dan 43% van de Surinamers aangeven dat zij in hun vrije tijd vaak contact hebben met Nederlanders en 20% van de Surinamers heeft nooit contact met Nederlanders. 28% van de Surinaamse huishoudens ontvangen nooit bezoek van Nederlandse vrienden of kennissen en 32% van de Surinamers zegt vaak bezoek te ontvangen van Nederlandse vrienden (zie afbeelding 3.4).

30% van de Surinamers zegt meer contact te hebben met Nederlanders dan met leden van de eigen groepering. 44% heeft evenveel contact met

Nederlanders als met Surinamers en 25% van de Surinamers heeft meer contact met Surinamers dan met Nederlanders (zie afbeelding 3.5). Uit afbeelding 3.6 blijkt dat 15% van de Surinamers vaak komen op plaatsen waar veel landgenoten komen en ongeveer de helft van de Surinamers zegt deze gelegenheden nooit te bezoeken.

22% van de Surinamers heeft een relatie met een Nederlander en 71% heeft een relatie met een Surinamer. (zie afbeelding 3.7). Uit afbeelding 3.8 blijkt dat ongeveer de helft van de Surinamers het belangrijk vinden om

Nederlandse vrienden en kennissen te hebben. Slechts 12% van de

Surinamers vindt dit niet belangrijk. Uit afbeelding 3.9 blijkt dat 47% van de Nederlanders tussen de 20 en 35 jaar bijna geen allochtone vrienden hebben.

(28)

39% van de Nederlanders hebben weinig allochtone vrienden en 24% van de Nederlanders hebben veel allochtone vrienden (NIWI, 1994: 105-124).

3.3 De levensfase

Ook de levensfase van een persoon is van invloed op de leefstijl.

Voorbeelden hiervan zijn de woonsituatie of het aantal kinderen in het gezin. Omdat de opvoeding van invloed is op de levensfase zal er in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de verschillen tussen de opvoeding van Surinaamse en Nederlandse kinderen. Er zal bij de opvoeding van Surinaamse kinderen een onderscheid worden gemaakt tussen Creolen en Hindoestanen. Hier is voor gekozen omdat er culturele verschillen zijn tussen deze twee bevolkingsgroepen die van invloed zijn op de opvoeding.

3.3.1 De Creoolse Surinamer

In Suriname wordt onder Creool verstaan, “iemand wiens voorouders geheel of deels van Afrikaanse negerslaven afstammen” (Sordam 1998: 18).

De term Creool wordt gebruikt om zich te onderscheiden van de overige bevolkingsgroepen in Suriname. Door de oudste rechten voelen de creolen zich het meest Surinamer, terwijl de andere bevolkingsgroepen zich min of meer nog op India, China of Indonesië oriënteren (Sordam 1998: 18-28).

De Creolen hebben in hun cultuur meer westerse elementen dan andere Surinamers. Voorbeelden hiervan zijn taal en religie (Sordam 1998: 19).

De familieband is bij Creolen zeer hecht. De moeder vervult een dominante rol in het gezin. In veel Creoolse gezinnen ontbreekt de man of neemt hij een marginale plaats in. Omdat de vrouw permanent aanwezig is, ontstaat er een sterke relatie tussen de moeder en het kind (Sordam 1998: 33). In Creoolse gezinnen bestaat er een sterk hiërarchische gezagsverhouding en hecht men veel waarde aan respect voor ouders en ouderen (Sordam 1998:

18-21). Zeker 80% van de Creoolse gezinnen voeden hun kinderen streng op (Sordam 1998: 35).

(29)

3.3.2 De Hindoestaanse Surinamer

De term Hindostaan onderscheidt zich van de term Hindoestaan.

Hindostanen zijn mensen afkomstig uit het gebied Hindostan in India. De migranten worden verdeeld in twee groepen waarvan de ene groep het Islamitische geloof belijdt en de andere het Hindoestaanse geloof. 70% is Hindoe, 18% Mohammedaan, 6% Katholiek en 5% is Hernhutter (Sordam 1998: 21). In de Hindoestaanse huishouding neemt de man een dominante positie in. De vrouw heeft over het algemeen een ondergeschikte rol (Sordam 1998: 22).

De Creolen en Hindoestaanse gezinnen gaan in cultureel gedrag en

opvattingen steeds meer op elkaar lijken. Hetzelfde kan gezegd worden over hiërarchische gezagsverhoudingen binnen de gezinsstructuren (Sordam 1998: 28). Derhalve kan met betrekking tot de Creoolse en de

Hindoestaanse Surinamers het volgende worden samengevat:

* de familiebanden zijn heel erg sterk;

* er is veel respect naar ouders en ouderen;

* in gezinnen wordt van de kinderen gehoorzaamheid geëist.

3.3.3 De verschillen tussen de Surinaamse en de Nederlandse opvoeding.

Over het algemeen kan worden gezegd dat Surinamers als kind streng en autoritair worden opgevoed. Hierbij voert respect voor ouders en ouderen de boventoon. Door ouders en ouderen wordt geenszins tegenspraak geduld.

De Nederlandse opvoeding is duidelijk anders dan die men in Suriname gewend is. In Nederland is de communicatie rechtstreeks en zakelijk.

Kinderen mogen tegen ouders en ouderen onbevangen hun mening uiten.

Verder leren Nederlandse jongeren in tegenstelling tot Surinaamse

leeftijdsgenoten om op te komen voor hun belangen. In Suriname zou men dit brutaal of vrijpostig noemen (Sordam 1998: 44-45).

(30)

Surinaamse gezinnen zijn vaak erg groot, tenminste voor Nederlandse begrippen. Dit komt enerzijds door gebrek aan seksuele voorlichting;

anderzijds is het waarborg voor de verzorging van de oude dag. (Sordam 1998: 28). Uit afbeelding 3.10 blijkt dat Surinamers ten opzichte van Nederlanders een oververtegenwoordiging van huishoudens van drie tot zes personen hebben. Bij Nederlanders komen één- en

tweepersoonshuishoudens vaak voor (Martens e.a. 1997: 11). Daarnaast is er een duidelijk verschil in de samenstelling van het Surinaamse en het Nederlandse gezin. Uit afbeelding 3.11 valt op te maken dat meer dan 20%

van de Surinaamse huishoudens bestaan uit één ouder. Dit is meestal de moeder. Bij Nederlandse gezinnen ligt dit percentage op 3% (Martens e.a.

1997: 11).

3.4 Hypothese

Ik verwacht op grond van de theorieën die zijn besproken in hoofdstuk 2 en 3 dat er verschillen waarneembaar zijn tussen de leefstijlen van Nederlandse jongeren en Surinaamse jongeren.

Volgens Bourdieu onderscheiden diverse statusgroepen zich binnen een maatschappij door middel van smaakvoorkeuren. Door het voeren van een bepaalde smaak communiceert men een bepaalde culturele status (een bepaalde mate van cultureel kapitaal) naar buiten. Onder het culturele kapitaal wordt onder anders verstaan; kennis van hooggewaardeerde producten zoals schilderkunst, klassieke muziek, theater of literatuur.

Smaakvoorkeuren worden aangeleerd in het gezin waarbinnen men opgroeit en de opleiding die iemand volgt. Ook Ganzeboom ziet het opleidingsniveau als een belangrijk element voor verschillen in leefstijlen. Ganzeboom duidt het verschil in opleiding aan onder de begrippen cognitieve vaardigheid en culturele hiërarchie.

(31)

Uit hoofdstuk 3.2.1 blijkt dat Surinamers nog steeds een achterstand hebben op Nederlanders in het onderwijs. Hierdoor mag worden aangenomen dat er verschillen zijn in leefstijlen tussen Nederlanders en Surinamers op het gebied van cultuurdeelname.

Een tweede element, dat van invloed is op de leefstijlruimte is het

economisch kapitaal. Economisch kapitaal is de overheersende vorm van kapitaal en is direct om te zetten in geld. Ook Ganzeboom ziet het belang in van inkomensverschillen tussen verschillende leefstijlen. Hij hanteert hiervoor de begrippen geldbudget en economische hiërarchie. De mate van financiële middelen is van invloed op het consumptiepatroon en de

leefstijluitingen. Uit hoofdstuk 3.3.1 blijkt dat Surinamers een achterstand hebben op Nederlanders op de arbeidsmarkt. Zij zijn vaker werkloos en zijn vaak werkzaam in banen die minder verdienen. Hierdoor beschikken zij veelal over een lager inkomen dan Nederlanders en hebben zij minder geld te besteden aan vrijetijdsuitingen.

De onderzoeksvraag van dit onderzoek betreft de verschillen en

overeenkomsten tussen de Surinaamse en Nederlandse leefstijl. De literatuur biedt geen uitsluitsel over de overeenkomsten die zouden kunnen

voorkomen uit het onderzoek. De theorieën van Bourdieu en Ganzeboom besteden met name aandacht aan de verschillen in leefstijlen tussen verschillende groepen. De auteurs gaan in hun theorie uitgebreid in op de oorzaken van deze verschillen in leefstijlen. De hypothese is daarom alleen gericht op deze verschillen.

De hypothese luidt:

Er bestaan verschillen tussen de Nederlandse en Surinaamse leefstijlen op het gebied van cultuurdeelname.

(32)

In het onderzoek zijn verschillende vragen opgenomen die de

cultuurdeelname meten. Het bezoeken van theaters en musea, het lezen van literatuur en het hebben van een bepaalde muzikale voorkeur vallen onder cultuurdeelname.

(33)

4. Methoden van onderzoek

In dit hoofdstuk zullen de methoden van onderzoek worden besproken. Er zal achtereenvolgens aandacht worden besteed aan: de motivatie voor kwalitatief onderzoek, de steekproef, de respondenten, de vragenlijst, de analyse en de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.

4.1 Kwalitatief onderzoek

Het uitgevoerde onderzoek is kwalitatief van aard omdat het onderzoek inzicht beoogt te krijgen in de vraag of Surinamers hun vrije tijd mogelijk anders besteden dan Nederlanders. Kwalitatief onderzoek wordt veel gebruikt in situaties waarin het gaat om de beschrijving van het bijzondere van een persoon in de dagelijkse werkelijkheid. Men kan zeggen dat het object van studie wordt opgevat binnen het kader van betekenissen zoals mensen zelf die in een cultuur geven en ervaren (Bergsma, 2003: 9-14).

Er is voor het onderzoek gebruikt gemaakt van het individuele interview.

Het individuele interview heeft als voordelen dat er een open vraagstelling is en er per respondent meer informatie verkregen kan worden. Daarnaast kan er dieper worden ingegaan op gegeven antwoorden. Individuele interviews vergroten de tijd dat een respondent aan het woord is, wat bijdraagt aan het doel van kwalitatief onderzoek: meer inzicht krijgen in de mening van respondenten. Bij kwalitatief onderzoek staat het aantal

respondenten niet voorop, maar juist de kwaliteit van de antwoorden van respondenten. Kwalitatief onderzoek richt zich doorgaans meer op de diepte dan op de breedte. Gebruikelijk zijn steekproeven tussen de vijftien en dertig respondenten.

4.2 De steekproef

Een kenmerk van kwalitatief onderzoek is dat er binnen kwalitatief

onderzoek slechts een beperkt aantal bronnen geraadpleegd kunnen worden.

(34)

Dit maakt dat een onderzoeker veelal gebruik maakt van een strategische steekproeftrekking in plaats van een, zoals bij kwantitatief onderzoek gebruikelijke, aselecte steekproeftrekking (Bergsma, 2003: 17). Bij een strategische steekproeftrekking laat de onderzoeker zich bij zijn of haar keuze van onderzoekseenheden bewust leiden door het conceptueel ontwerp en door datgene dat hij/zij over de onderzoekseenheden te weten wilt komen. De steekproef die in dit onderzoek gehanteerd wordt is de beoordelingssteekproef. Deze steekproef is een strategische

steekproeftrekking. Bij de beoordelingssteekproef selecteert de onderzoeker personen die onmiddellijk beschikbaar zijn op de voorwaarde dat ze aan bepaalde kenmerken voldoen. De voorwaarden waaraan de respondenten moeten voldoen worden besproken in hoofdstuk 4.3.

4.3 De respondenten

Er zijn 24 respondenten geïnterviewd. Daarvan zijn 12 respondenten van Surinaamse afkomst en 12 respondenten van Nederlandse afkomst. Er is bij de Surinaamse respondenten een onderscheid gemaakt tussen de Creolen en de Hindoestanen, omdat zij de twee grootste bevolkingsgroepen zijn onder de Surinamers en omdat bekend is dat hun cultuur sterk verschilt. Van de Surinamers in Nederland is circa 40% Creools en eveneens 40%

Hindoestaans (Jókövi 2000: 48). Er zijn evenveel mannen als vrouwen ondervraagd. De respondenten zijn tussen de 20 en de 30 jaar en zijn woonachtig in Amsterdam.

Sekse Aantal Percentage Man 12 50%

Vrouw 12 50%

Totaal 24 100%

Tabel 4.1 Respondenten naar man/ vrouw verhouding

(35)

Etnische afkomst

Aantal Percentage

Creools 6 25%

Hindoestaans 6 25%

Nederlands 12 50%

Totaal 24 100%

Tabel 4.2: respondenten naar etnische afkomst

Leeftijd Aantal Percentage

20 jaar 2 8,3%

21 jaar 2 8,3%

22 jaar 2 8,3%

23 jaar 3 12,5%

24 jaar 6 25%

25 jaar 5 20,8%

26 jaar 2 8,3%

27 jaar 0 0

28 jaar 0 0

29 jaar 0 0

30 jaar 2 8,3%

Tabel 4.3: respondenten naar leeftijd

4.4 De vragenlijst

De vragenlijst is samengesteld uit vragen die geselecteerd zijn uit de SPVA vragenlijst (Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen) en de vragenlijst van Wippler voor zijn onderzoek naar vrijetijdsgedrag. Er zijn vragen uit de SPVA vragenlijst gebruikt, omdat deze vragenlijst van

toepassing is op etnische minderheden, hun sociale positie en

voorzieningen. De vragenlijst is gestructureerd en bestaat zowel uit open vragen als gesloten vragen. Bij de open vragen is, daar waar mogelijk doorgevraagd. De vragenlijst is opgenomen in bijlage II.

4.5 De analyse

De analyse van de interviews is stapsgewijs uitgevoerd. De antwoorden zijn eerst uitgetypt en in een datamatrix geplaatst.

(36)

Er is zowel voor de Surinamers, als de Nederlanders nagegaan welke informatie uit elke vraag naar voren kwam. Er is bij de Surinamers gekeken naar alle Surinamers samen. Daarnaast is er gekeken of er opmerkelijke verschillen waren tussen de Creolen en de Hindoestanen. Als dit het geval was, zijn zij apart besproken in de analyse. De verschillen tussen de Hindoestanen en de Creolen bleken mee te vallen. Er zijn verschillen geconstateerd bij de onderdelen: religie, relatie en muziek. Bij de analyse is er enerzijds gelet op de grote lijn die uit de antwoorden van alle

respondenten naar voren kwamen, en anderzijds op individuele afwijkingen van de grote lijn. De grote lijn is relevant omdat deze wijst op zaken die misschien ook buiten de specifieke groep respondenten relevant zijn.

Kwalitatieve interviews kunnen weliswaar niet kwantitatief worden

geïnterpreteerd, maar als meerdere interviews in dezelfde richting wijzen is dat een indicatie dat deze grote lijn misschien ook in breder verband geldt.

Naast deze grote lijn zijn echter ook de individuele afwijkingen relevant. De individuele afwijkingen laten zijn welke variatie er in ieder geval bestaat rond de grote lijn. Vervolgens is de inhoudelijke samenhang tussen specifieke vragen nader bekeken. Er is gekeken naar zowel overeenkomst als verschillen tussen de Surinaamse en de Nederlandse leefstijl.

4.6 De validiteit en betrouwbaarheid

Om te validiteit van een onderzoek te bepalen, moet de volgende vraag gesteld worden; “Verklaren de verzamelde gegevens datgene wat zij dienen te verklaren? Een onderzoek is valide wanneer het heeft bestudeerd wat het bedoeld heeft te bestuderen” (Bergsma, 2003: 15). Binnen kwalitatief onderzoek ligt de nadruk op de validiteit van de interpretaties. Met andere woorden, of de door de onderzoeker getrokken conclusies valide zijn in relatie tot de onderliggende verzamelde gegevens. (Bergsma, 2003: 16). Er is voor het onderzoek gebruik gemaakt van bestaande vragenlijsten. Dit is bevorderlijk voor de validiteit. Wippler is een bekende op het gebied van onderzoek naar vrijetijdsbestedingen.

(37)

De vragenlijst was te lang om volledig te gebruiken. Ik heb daarom onderdelen geselecteerd, die van toepassing zijn op de doelgroep van dit onderzoek. De SPVA vragenlijst is gebruikt voor de vragen over onderwijs en de arbeidsmarkt. Om de betrouwbaarheid van een onderzoek te bepalen moet de volgende vraag worden gesteld; “ervan uitgaande dat het bedoelde verklaard wordt, in hoeverre zijn deze verklaringen dan zonderen fouten en/of verstoringen? Het betrouwbaarheidsvraagstuk richt zich binnen kwalitatief onderzoek dan ook op de vraag in hoeverre de verkregen onderzoeksresultaten ‘verstoord’ worden door veronderstellingen en vooroordelen” (Bergsma, 2003: 16). Eén verstoring die bij dit onderzoek van belang is, is de beoordelingssteekproef. Het risico van deze

steekproeftechniek is dat de verkregen bevindingen kunnen leiden tot verkeerde generalisaties. De generalisatie van dit onderzoek worden besproken in hoofdstuk 6.3.

Ook de omgeving is van belangrijk voor de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het is hierbij van belang dat de locatie niet te rumoerig is en dat de interviewer en de respondent zich kunnen concentreren op het interview (Baarda e.a., 1995: 163). De interviews zijn afgenomen bij de respondenten thuis of in een andere rustige omgeving. De respondenten konden zich hierdoor goed concentreren op de vragen en de antwoorden.

Tot slot is het bij de betrouwbaarheid van een onderzoek van belang dat de bedoeling van het onderzoek duidelijk is en dat de vragen voor alle

respondenten te begrijpen zijn. Er is bij dit onderzoek een vragenlijst gemaakt met vragen die voor alle respondenten te begrijpen waren. Bij de benadering van de respondenten is hen duidelijk gemaakt wat het doel van het onderzoek is. Voordat de interviews daadwerkelijk begonnen, zijn de bedoelingen van het onderzoek nogmaals duidelijk gemaakt. Er is aan de respondenten uitgelegd zij zijn gevraagd als respondent, wat er werd onderzocht en wat ik met de resultaten zou doen. Er is aan de respondenten verteld dat hun naam niet in het onderzoek vermeld wordt, maar dat zij

(38)

5. De Nederlandse en de Surinaamse leefstijlen

In dit hoofdstuk wordt de analyse besproken van de interviewgegevens. Om te komen tot een antwoord op de probleemstelling zullen de Nederlandse en de Surinaamse leefstijl afzonderlijk worden besproken. Hierna zal er een vergelijking worden gemaakt en zal er worden gekeken wat de

overeenkomsten en de verschillen zijn tussen de leefstijl van Nederlanders en Surinamers. Om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, worden zij aangeduid met een nummer. In bijlage III is aangegeven welke personalia horen bij welke respondent.

Er zijn in totaal 24 respondenten geïnterviewd. Twaalf respondenten zijn van Nederlandse afkomst en twaalf respondenten zijn Surinaams. Er zijn zes Hindoestaanse Surinamers en zes Creoolse Surinamers

ondervraagd. Van zowel de Nederlanders als de Surinamers zijn er zes vrouwen en zes mannen geïnterviewd. De gemiddelde leeftijd van zowel de Nederlandse als de Surinaamse respondenten bedraagt 24 jaar.

De ouders van alle Surinaamse respondenten zijn geboren in Suriname. Zeven Surinaamse respondenten zijn geboren in Nederland en vijf respondenten zijn geboren in Suriname. Zij wonen respectievelijk 12, 15 (2x), 16 en 19 jaar in Nederland.

5.1 De woonsituatie

Bij de woonsituatie moet vermeld worden dat alle respondenten woonachtig zijn in Amsterdam. De meeste Nederlandse respondenten (zes) wonen nog thuis. Vijf Nederlanders wonen bij beide ouders en één Nederlandse respondent woont alleen met zijn moeder. Drie Nederlandse respondenten wonen op zichzelf. Geen van de Nederlandse respondenten is getrouwd.

Respondent 11 heeft een zoontje van 1 jaar die zij alleen opvoed.

(39)

Van de Surinaamse respondenten wonen er ook nog zes thuis. Bij vier van deze respondenten zijn de ouders bij elkaar en in twee gevallen woont de respondent alleen met zijn/haar moeder. Vier Surinamers wonen alleen. De woonsituatie van de Nederlandse en Surinaamse respondenten wordt weergegeven in tabel 5.1.

Geen van de Surinaamse respondenten is getrouwd. Respondent 24 heeft twee kinderen, een zoon van vier jaar oud en een dochter van twee jaar oud.

Hij voedt zijn kinderen samen op met zijn vriendin, waarmee hij samen woont.

Woonsituatie Nederlanders Surinamers

Thuiswonend met

ouders 5 4

Thuiswonend met

moeder 1 2

Alleen 3 4 Samen met

partner

1 1 Samen met kennis 1

Samen met kind 1

Samen met kind &

partner

1

Tabel 5.1: woonsituatie Nederlanders en Surinamers.

5.2 Partner

Zes Nederlandse respondenten hebben op dit moment een relatie.

Respondenten 3, 9 en 12 hebben een Nederlandse partner, respondent 5 heeft een Hindoenstaanse partner, respondent 1 heeft een Mexicaanse partner en respondent 10 heeft een partner die half Japans en half Arabisch is.

Van de Surinaamse respondenten hebben er momenteel zes een relatie. Respondent 15 heeft een Nederlandse partner. Respondent 17 heeft een Chinese partner. De respondenten 19 , 21, 22 en 24 hebben een

Hindoestaanse partner.

(40)

De vier Hindoestaanse respondenten die een relatie hebben, hebben deze met iemand die ook van Hindoestaanse afkomst is. Drie Nederlandse respondenten hebben een Nederlandse partner.

5.3 Religie

Van de twaalf Nederlanders zijn er slechts drie gelovig en negen ongelovig.

Twee Nederlanders zijn katholiek en één is protestants. Van de twaalf Surinaamse respondenten zijn er elf gelovig. Drie Creoolse Surinamers zijn Christelijk en twee zijn er katholiek. De Hindoestaanse respondenten geloven allemaal in het Hindoeïsme.

5.4 Onderwijs

In tabel 5.2 is te zien welk opleidingsniveau de respondenten hebben. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt tussen respondenten die nog studeren en respondenten die hun studie hebben afgerond. Acht Nederlandse

respondenten studeren en vier niet. Alle acht respondenten volgen een voltijd opleiding. Vier Nederlanders volgen een HBO opleiding en vier Nederlanders volgen een Universitaire opleiding. De Nederlandse respondenten volgen uiteenlopende opleidingen. Deze opleidingen zijn;

International Business and Languages, Communicatie, Sportmanagement en Marketing, Business Administration, Toerisme, Bedrijfskundige Economie, Nederlands Recht en Geneeskunde. Vijf Nederlanders zitten in het derde leerjaar en drie Nederlanders zitten in het vierde leerjaar. Van de

Nederlanders die niet meer studeren, heeft er één een VWO diploma en hebben er drie een HBO diploma. De opleidingen die zij gevolgd hebben zijn: Journalistiek, Communicatie en Vrijetijdsmanagement.

Zeven Surinamers studeren en vijf niet. Zes Surinamers volgen een voltijd opleiding en één Surinamer volgt een deeltijdopleiding. Drie Surinamers volgen een HBO opleiding, drie Surinamers volgen een Universitaire opleiding en één Surinamer gaat naar de Modevakschool.

(41)

De opleidingen die gevolgd worden door de Surinaamse respondenten zijn:

Toeristisch management, Communicatiewetenschappen, Psychologie, Kostumeren, Beleid, Communicatie en Organisatie en Management, Economie en Recht (deze opleiding wordt door twee Surinaamse

respondenten gevolgd). Twee Surinamers zitten in het eerste leerjaar, één Surinamer zit in het tweede leerjaar en vier Surinamers zitten in het vierde leerjaar. De vijf Surinamers die niet meer studeren hebben allemaal een MBO opleiding gevolgd. De richtingen hiervan zijn: Boekhouden, Detailmanagement, Elektra, Juridisch secretaresse en Bouw. Uit deze gegevens blijkt dat de Nederlandse respondenten hoger opgeleid zijn dan de Surinaamse respondenten. Hier kunnen verder geen uitspraken over worden gedaan, omdat er geen rekening is gehouden met het opleidingsniveau van de respondent bij de steekproef. Wel is gebleken in hoofdstuk 3.2.1 dat Surinamers een achterstand hebben op Nederlanders op het gebied van onderwijs.

Opleidingsniveau Nederlanders Surinamers

Universiteit 4 3

HBO 7 3

MBO 5 VWO 1

Modevakschool 1

Tabel 5.2: opleidingsniveau van de respondenten.

5.5 Arbeid

Tien Nederlandse respondenten hebben een baan. Respondent 6 heeft geen baan vanwege een stage die hij na de zomervakantie zal lopen in het buitenland. Zijn laatste baan was als verkoopmedewerker in een sportwinkel. Respondent 11 heeft geen baan, omdat zij vanwege de geboorte van haar zoontje tijdelijk is gestopt met werken. Zij is overigens wel op zoek naar een parttime baan en heeft als laatst gewerkt als

bedieningsmedewerker in de horeca.

(42)

Vijf Nederlanders werken fulltime (40 uur) en vijf werken parttime.

De parttimers werken gemiddeld 15 uur per week. Respondent 1 werkt tijdens de zomervakantie fulltime bij een detacheringbureau en studeert fulltime International Business and Languages. De andere fulltimerfuncties die worden uitgeoefend door de Nederlanders zijn: assistent hoofd logistiek, traffic manager, juridisch assistent en journalist. Drie parttimers zijn

werkzaam als verkoopmedewerker, één respondent is secretaresse en één respondent is werkzaam als administratief medewerker. Zes Nederlanders hebben een vaste aanstelling en vier Nederlanders hebben een tijdelijke aanstelling.

Negen Surinaamse respondenten hebben een baan. Respondent 13 heeft geen werk, omdat zij zich volledig wilde richten op haar studie Psychologie. Haar laatste functie was als beveiligingsmedewerker in een museum. Respondent 17 heeft momenteel geen baan, maar is wel

werkzoekende. Zijn laatste functie was als werkvoorbereider bij een bouwbedrijf. Respondent 23 heeft op dit moment geen baan, omdat hij ontslagen is bij zijn laatste werkgever. Hij was werkzaam als opticien bij Hans Anders. Vier Surinamers werken fulltime (40 uur) en vijf Surinamers werken parttime. De parttimers werken gemiddeld 18,5 uur per week. De fulltime functies die worden uitgeoefend door de Surinamers zijn:

secretaresse, juridisch secretaresse, pizzakoerier en ontvangstmedewerker bij een distributiecentrum. Twee parttimers zijn werkzaam als

verkoopmedewerker en twee parttimers als administratief medewerker. Tot slot is er één parttimer werkzaam als receptiemedewerker in een hotel. Vier Surinaamse respondenten hebben een vaste aanstelling en vijf Surinamers hebben een tijdelijk aanstelling. Doordat de Nederlanders hoger opgeleid zijn, oefenen zij over het algemeen ook hogere functies uit. De functies die uitgeoefend worden door de parttimers, liggen bij de Nederlanders en Surinamers op hetzelfde niveau.

(43)

5.6 Vrijetijdsbestedingen

5.6.1 Lezen

Acht Nederlanders lezen de krant. Zes Nederlanders lezen de Telegraaf, drie Nederlanders lezen de Volkskrant en twee Nederlanders lezen de Metro en de Spits. Twee Nederlandse respondenten lezen de krant op het internet. De websites die zij bezoeken zijn: www.nu.nl en www.volkskrant.nl.

Negen Surinamers lezen de krant. Zeven Surinamers lezen de Spits en de Metro, drie Surinamers lezen er de Telegraaf, één Surinamer leest de Volkskrant en één Surinamer leest de Echo.

Negen Nederlanders lezen tijdschriften en drie niet. Zes Nederlanders lezen regelmatig (1x per week of vaker) tijdschriften en drie Nederlanders lezen minder dan één keer per week tijdschriften. Er worden uiteenlopende

tijdschriften gelezen. Er zijn twee Nederlandse respondenten die de Time en de Business week lezen. Verder worden er de volgende bladen genoemd:

Voetbal International, FHM, Reclameweek, Vrij Nederland, Adformatie, Economist, Muscle & Fitness, Yes, Anoniem, Mijn geheim, Panorama, Pulse, Beau Monde, Veronica gids, Viva, Elle girl, Inmagazine en de Intermediair.

Acht Surinaamse respondenten lezen tijdschriften en vier niet. Vijf Surinamers lezen regelmatig (1x per week of vaker) tijdschriften en drie Surinamers lezen minder dan één keer week tijdschriften. De Surinamers lezen ook uiteenlopende tijdschriften. Drie Surinaamse respondenten lezen de Cosmopolitan. Verder worden er de volgende bladen gelezen door Surinamers: Psychologie, Elsevier, Le Book, Vogue, Costura, Elle, Glossy, Fitnessmagazine, Quest, Mijn geheim, Yes, Fair, Vrij uit, Menshealth en Fembusiness.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De examenvorm voor dit vak: Een vraag beantwoorden na elke les + final assignment Aantal uren hoorcollege per week : 7 lessen van 1h30 verspreid over 4 weken. Aantal uren

Een aantal opmerkingen ziet op het bijzonder examen als alternatief voor de mogelijkheid om alle initiële examens voor de relevante beroepskwalificaties opnieuw af te leggen..

verrekening met uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet gaat het UWV uit van de opgave van het uitbetaalde loon door de uitkeringsgerechtigde in zijn maandelijkse

Bakkaart ‘Vier keer voeding’. Antwoorden bij

- Plaatst voorwerpen op het oog of op het gevoel in een serie op basis van lengte, oppervlakte, inhoud of gewicht De kinderen behalen minimaal een B-score op de Cito-toets M1

Ontdek dat verkopen het beste werkt als je het ontspannen doet, of je nou een product verkoopt, een dienst, een idee of jezelf.. ONTSPANNEN

Zo vindt bijna een derde van de respondenten de werkdruk binnen GGD HN niet acceptabel en 67% van de respondenten schrijft tijd voor tijd omdat de hoeveelheid werk te veel is,

Daarnaast zou Van der Meer zou volgens Kuijpers bezig zijn met één van de grootste stedelijke omwente- lingsoperaties van Nederland op dit moment, waar bouwen aan de