• No results found

4.6 Procedurele rechten

5.7.3.4 De benodigdheden voor een trajectmachtiging

De trajectmachtiging zou een brug kunnen slaan tussen de verschillen in de Wet bopz, straks de Wvggz en de Jeugdwet. Het zou een verandering betekenen, waar nog veel vragen aan kleven. Een vervolgstudie is nodig om de route naar de machtiging beter uit te werken. Zo rijst de vraag wie bij de trajectmachtiging de formele verzoeker zou zijn. Voor de hand ligt een combinatie van de verzoekers uit de verschillende wetten. Het desbetreffende orgaan kan dan kiezen voor een verzoek op basis van zijn in de wet vastgelegde bevoegdheid of voor een verzoek tot een trajectmachtiging. Bijvoorbeeld: de officier van justitie kiest ofwel voor een verzoek tot een bopz-machtiging, of (bij twijfel) voor het aanvragen van een trajectmachtiging. De kinderrechter (en de verzoeker) krijgt hiermee een grote beoordelingsvrijheid, terwijl hij medisch waarschijnlijk niet (of nauwelijks) onderlegd

359

Eveneens geïntroduceerd in de thematische wetsevaluatie, zie Evaluatierapport 2014, p. 357 e.v. 360 Evaluatierapport 2014, p. 356. 361 Evaluatierapport 2014, p. 362. 362 Evaluatierapport 2014, p. 357.

is. De deskundigenverklaring moet derhalve uitgebreid en adviserend zijn. Onder de Wvggz wordt de verklaring al meer medisch, omdat hij niet meer gericht hoeft te zijn op de vraag of de stoornis de vrijheidsbeneming legitimeert. Dit is in het kader van de eventuele trajectmachtiging een gunstige ontwikkeling. Er zou dan eveneens kunnen worden bepleit dat bij de invoering van een trajectmachtiging meer dan één geneeskundige verklaring nodig is, waarin een advies wordt gegeven welke zorg nodig is. Dit is ook al zo bij een andere vorm van vrijheidsbeneming door middel van gedwongen opname, namelijk in het kader van het jeugdstrafrecht bij de PIJ- maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen). Hier zijn minimaal twee

deskundigenverklaringen voor nodig. 363 Met het oog op de aard en omvang van de

rechter toekomende informatie zou dit een pluspunt kunnen vormen.

Verder is er nog een aantal belangrijke vraagstukken. In ieder geval moet nog naar het volgende gekeken worden: zou de trajectmachtiging dan ook een opnameplicht met zich meebrengen? Welke financiële gevolgen heeft een trajectmachtiging? Ten aanzien van het eerste bestaat op grond van de Wet bopz een opnameplicht: psychiatrische ziekenhuizen kan worden bevolen een patiënt op te nemen (indien

opname na de beschikking van de rechter te lang duurt).364 Ook de Wvggz verwijst

een ‘onverwijlde’ tenuitvoerlegging van de afgegeven zorgmachtiging.365 De formele verzoekers zijn tevens verplicht om aan een aanvraag gehoor te geven (tenzij het verzoek niet aan een aantal formele eisen voldoet).366 Op grond van deze wetten kan dus gezegd worden dat er een opnameplicht geldt. In ieder geval komt er (vrijwel) altijd een rechterlijke toetsing van de zorgvraag aan te pas. In de Jeugdwet is het recht op zorg expliciet komen te vervallen. De eigen kracht van de jeugdige en zijn

gezin staat centraal. 367 De gemeente bepaalt of en zo ja, voor welke voorziening

wordt gekozen.368 Deze voorziening kan zowel een vrij toegankelijke als niet

individuele voorziening inhouden, waarbij gesloten jeugdhulp vrijwel altijd een individuele voorziening zal betreffen. Voor deze individuele niet-vrij toegankelijke zorgmiddelen wordt eerst door de gemeente zelf beoordeeld of de jeugdige deze hulp daadwerkelijk nodig heeft. De gemeente geeft daartoe een beschikking af,

waartegen bezwaar en beroep kan worden aangetekend.369 Dit betekent dus echter

wel dat er niet altijd een inhoudelijke rechterlijke beoordeling van de hulpvraag door de kinderrechter is; soms komt alleen de gemeente eraan te pas. De gemeente kan hierbij deskundigen betrekken370, echter daar zijn niet de eisen aan verbonden zoals bij de gedragswetenschappers uit de Wet bopz, de Wvggz en de gesloten jeugdhulp. Beslist de gemeente dat hulp niet nodig is, is dus geen sprake van een opnameplicht. Dit verschil zorgt voor een probleem bij de trajectmachtiging. De ene

363

Artikel 77s lid 2 Wetboek van Strafrecht. 364

Artikel 10 lid 2 Wet bopz. 365

Artikel 8:1 lid 1 Wvggz. 366

Zie respectievelijk artikel 6 lid 1 Wet bopz en artikel 5:1 t/m 5:5 Wvggz. 367

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 8 (MvT). 368

Artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet; Dörenberg 2014. 369

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 8 (MvT). 370

wet geeft immers wel een garantie tot zorg, de andere niet. Nadere aanpassingen zijn noodzakelijk, wil de trajectmachtiging ten uitvoer worden gelegd.

Ook de financiële situatie moet onderzocht worden alvorens een eventuele trajectmachtiging in te voeren. Met de invoering van de Jeugdwet is de algehele

jeugdzorg van de provincies naar de gemeenten gedecentraliseerd.371 Het gaat dan

om ‘alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en

stoornissen’. 372 Hieronder valt zowel de gesloten jeugdhulp als de jeugd-ggz

(waaronder gedwongen opname via de Wet bopz).373 Daarmee komt ook de

budgetverdeling over de verschillende typen zorg geheel bij de gemeenten te liggen. Zij hebben daarin veel beleidsvrijheid om de zorg op maat te kunnen bieden die het

wetsvoorstel voor ogen heeft. 374 Dit betekent echter wel dat indien een gemeente

een bepaalde vorm van zorg (bijvoorbeeld plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis) niet of niet voldoende heeft ingekocht, deze niet beschikbaar is voor een

kind dat bij die gemeente aanklopt.375 Traditioneel werd de jeugd-ggz gefinancierd

vanuit de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.376 De

komende drie jaar wordt de jeugd-ggz nog namens de gemeenten ingekocht door Zorgverzekeraars Nederland. Daarna moeten de gemeenten zelf de inkoop

verzorgen.377 De angst heerst dat de gemeenten (in de toekomst) zullen kiezen voor

de goedkoopste optie en niet voor dure gespecialiseerde zorg (zoals jeugd-ggz). Dit

kan de kwaliteit van de jeugdhulp aantasten.378 Daarbij komt dat het voor de

trajectmachtiging ook problemen zou kunnen opleveren, in die zin dat de trajectmachtiging wellicht een zorgtraject tot uitkomst heeft wat door de desbetreffende gemeente helemaal niet ingekocht is. Zo kan de situatie zich voordoen dat op basis van financiële overwegingen geen uitvoer kan worden gegeven aan de trajectmachtiging. Ook dit euvel moet worden opgelost, alvorens de machtiging in te voeren.

5.7.3.5 Beschouwing

Hierboven is kort geschetst welke problemen zich in ieder geval voordoen omtrent de eventuele trajectmachtiging. Een trajectmachtiging betekent veel verandering en inzet. Niet zeker is of de machtiging goed zou werken en of de hierboven geschetste problemen overkomen kunnen worden. Wetgeving is echter altijd een organisch proces. Dit geldt, zo blijkt uit de geschiedenis, zeker ook voor de wetgeving rondom gedwongen psychiatrische zorg voor kinderen. Hoe wetgeving in de praktijk zal werken, is nooit met zekerheid te zeggen. Een vervolgstudie is in elk geval nodig om de trajectmachtiging en de mogelijke financiële gevolgen nader uit te werken. Op 371 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 3 (MvT). 372 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 18 (MvT). 373 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 3 (MvT). 374 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 89 (MvT). 375 VN-rapportage Kinderrechtencollectief 2014, p. 28. 376 Dörenberg 2014. 377

Kamerstukken II 2013/14, 31839, nr. 324, p. 7 (Brief van de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie).

378

basis daarvan kan meer worden gezegd over de houdbaarheid van de trajectmachtiging.

6 Conclusie

Met hoofdstuk 6 is een einde gekomen aan deze scriptie. Dit onderzoek tracht aan de hand van een literatuur- en jurisprudentieonderzoek de volgende hoofdvraag te beantwoorden: “Is het, in het licht van de eisen die in het internationaal jeugdrecht worden gesteld, wenselijk dat de twee externe rechtsposities van de minderjarige in de gedwongen jeugdpsychiatrie (namelijk die uit de Wet bopz/Wvggz en die uit de Jeugdwet) worden geharmoniseerd?” Hiervoor is ten eerste het internationaal recht onderzocht. Al het recht dat van toepassing is op minderjarigen in het algemeen, maar met name de minderjarige wiens vrijheid is benomen, is onderzocht en beschreven voor zover relevant. Daarna volgde de behandeling van het nationaal recht. Op dit moment geldt de Wet bopz nog ten aanzien van gedwongen opname in de psychiatrische zorg. Dit wordt hoogstwaarschijnlijk de Wvggz, wat een grote verandering inhoudt. Beide wetten werden op systematische manier op dezelfde punten besproken: achtereenvolgens de verzoeker, de leeftijdsgrenzen, de gronden, de procedurele rechten en de deskundigenverklaring. Naast het kader van kinder- en jeugdpsychiatrie bestaat er nog een kader: gesloten plaatsing van minderjarigen via de Jeugdwet. De bespreking van deze wet volgt dezelfde systematiek. Tevens kwam hiermee een eind aan het theoretische gedeelte.

In de analyse wordt alles samengebracht. Uit het internationaal recht blijkt namelijk dat er met grote voorzichtigheid moet worden gehandeld alvorens over te gaan op vrijheidsbeneming. Ten eerste dient het rechtmatig te zijn: dit houdt in op basis van een duidelijke wettelijke regeling waardoor willekeur wordt voorkomen en waarin fundamentele rechtsbeginselen een plaats krijgen. Er moet rekening worden gehouden met de subsidiariteit, proportionaliteit en het ultimum remedium beginsel. De familie van de minderjarige wordt betrokken en procedurele rechten (zoals toevoeging van een advocaat, het recht om gehoord te worden en om beroep aan te tekenen) zijn gewaarborgd. Daarnaast gelden nog andere waarborgen voor kind. Het belang van het kind staat voorop, het krijgt het recht om te participeren al naar gelang zijn rijpheid en er zijn louter speciaal daartoe opgeleide professionals betrokken bij de procedure. In de analyse worden de wetten aan dit kader getoetst, maar ook aan elkaar. Er vindt dus eigenlijk een dubbele toetsing plaats: onderling en vervolgens aan het internationaal kader. Daarna moet worden bezien of er onderling geharmoniseerd moet worden of slechts met het internationaal recht of een combinatie van beiden.

Allereerst blijkt uit de vergelijking tussen de wetten dat er aanleiding is om schendingen met het internationaal recht aan te nemen. Drie problemen deden zich voor. Het betreft ten eerste een probleem met het recht om te participeren. Dit

probleem doet zich zowel bij de leeftijdsgrenzen, als bij de gronden, als bij de procedurele rechten voor. Ten tweede leidt de regelgeving soms tot willekeur, met name ten aanzien van de gronden. Het derde probleem blijkt het ultimum remedium- beginsel dat, zeker na inwerkingtreding van de Wvggz, in de Jeugdwet onder druk staat.

Deze schendingen leiden tot een aantal aanbevelingen, die strekken tot veranderingen in de wetten en de procedures; de gronden moeten verduidelijkt worden om ze toepasselijker te maken op kinderen en willekeur tegen te gaan, de leeftijdsbeperkingen dienen te worden heroverwogen om eveneens willekeur te voorkomen en het kind meer recht te geven op participatie. Er moeten louter professionals meewerken in de procedure en de Jeugdwet moet meer gericht zijn op gesloten plaatsing als uiterste redmiddel.

Dit geeft aanleiding om te bekijken of harmonisatie nodig is en zo ja, welke harmonisatie. De inbreuken op het internationaal recht moet in ieder geval weggenomen worden. De vraag is of de wetten individueel moeten worden aangepast of dat ze ook onderling zo kunnen worden geharmoniseerd dat ze én meer aan het internationaal recht voldoen én makkelijker naast elkaar kunnen bestaan en worden ingezet.

Uit onderzoek blijkt ten eerste dat met name de interne rechtspositie harmonisatie behoeft. Het is dan ook zeker een aanbeveling hier nader onderzoek naar te verrichten. Voor de externe rechtspositie is gebleken dat beter kan worden volstaan met afzonderlijke trajecten. De wetten zijn immers opgesteld met verschillen uitgangspunten en concepten van rechtsbescherming. Het is met name belangrijk dat de wetten meer in samenspraak kunnen worden ingezet, zodat ze als het ware inwisselbaar zijn. Harmonisatie op nationaal niveau wordt dan ook minder nodig. Daarnaast kan in het bijzonder de gedragsproblematiek (die veel voorkomt bij minderjarigen en nu vaak tot problemen leidt) zo beter worden aangepakt. Samenloop tussen de wetten bestaat nu nauwelijks. De enige mogelijkheid is dat bopz-maatregelen als civielrechtelijke machtiging uithuisplaatsing gelden als de minderjarige al onder toezicht is gesteld. Andersom kan een machtiging uithuisplaatsing echter niet strekken tot opneming in de zin van de Wet bopz. Dit wordt al iets beter met de invoering van de Wvggz (die maakt immers combinaties tussen de verschillende zorgtrajecten mogelijk), maar kan nog worden uitgebreid. De thematische wetsevaluatie stelt dat in ieder geval op twee punten overeenstemming tussen de wetten moet worden bereikt: de zelfstandige positie van de betrokkenen en de aard, omvang en onafhankelijkheid van de voor de rechter beschikbare informatie. De analyse laat dienaangaande een positief beeld zien: voor een groot deel is dat al zo. Ook introduceert de thematische wetsevaluatie het idee van een ‘trajectmachtiging’. Daarbij komt de overeenstemming op bovenstaande punten goed van pas. De trajectmachtiging maakt het namelijk mogelijk voor de kinderrechter om, indien de indicatie bestaat dat de minderjarige psychiatrische hulp nodig heeft, zelf te bekijken of de weg van de psychiatrie of die van de gesloten jeugdhulp bewandeld moet worden. Dit doet hij dan op basis van een hoeveelheid aan informatie, die qua aard, omvang en onafhankelijkheid hetzelfde is. Het kind

wordt zelfstandige betrokkenheid gegarandeerd. Dit idee is nog niet uitgekristalliseerd, maar moet mijns inziens als een reële optie worden onderzocht. Meerdere vraagstukken moeten daarbij in acht worden genomen. Ten eerste moet gekeken worden naar andere aspecten van de externe rechtspositie, met name de verzoekers en de deskundigenverklaring. De verzoekersgroep lijkt hierbij weinig problemen op te leveren. De deskundigenverklaring kan in belangrijke mate meehelpen bij het vereiste van informatie die qua aard, omvang en onafhankelijkheid hetzelfde is. Eventueel kunnen aan de verklaring nadere eisen worden gesteld of kunnen meerdere verklaringen worden afgegeven. Om meer aan het internationaal recht te voldoen, worden de verklaringen in ieder geval afgegeven door kinderpsychiaters.

Daarnaast echter moeten (minimaal) nog twee andere kwesties in acht worden genomen. Het gaat dan om of de trajectmachtiging een opnameplicht met zich mee brengt en het in kaart brengen van de financiële gevolgen van een eventuele trajectmachtiging. De opnameplicht is momenteel verschillend geregeld in de Jeugdwet en de Wet bopz/Wvggz. Hier moet dus nog een mouw aan gepast worden. De financiële kant laat eveneens problemen zien. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de budgetverdeling van zowel de gesloten jeugdhulp als de jeugd-ggz (waaronder opname via de Wet bopz). Dit betekent ook dat indien zorg niet is ingekocht in een gemeente, een kind in de desbetreffende gemeente die zorg niet krijgt. De budgets voor de jeugd-ggz zijn de komende drie jaar veilig gesteld, de angst bestaat daarna dat dergelijke (dure) specialistische zorg niet (voldoende) meer wordt ingekocht. Dan kan zich in theorie het probleem voordoen dat de trajectmachtiging zorg beveelt die niet voor handen is in de desbetreffende gemeente.

De trajectmachtiging is kort uiteen gezet in deze scriptie. Vervolgonderzoek is nodig om het idee nader uit te werken. De mogelijkheid van een trajectmachtiging betekent dat, behalve op de voornoemde twee punten, niet hoeft te worden geharmoniseerd. Dat brengt ons terug bij de hoofdvraag. Al met al kan deze dus deels bevestigend beantwoord worden. De toetsing aan het internationaal recht laat schendingen zien. Deze moeten worden weggenomen, door in ieder geval op internationaal niveau te harmoniseren. De wetten onderling harmoniseren is onwenselijk gebleken. Een makkelijkere samenwerking tussen de twee trajecten zou ervoor zorgen dat de minderjarige gepastere zorg krijgt. De trajectmachtiging is allicht een optie om dit mogelijk maken. Zoals gezegd zou deze ervoor zorgen dat op nationaal niveau weinig geharmoniseerd hoeft te worden.

Tot slot verdient nog opmerking dat dit onderzoek beperkt was. Het beslaat immers slechts twee gedwongen kaders. De strafrechtelijke gedwongen plaatsing (terbeschikkingstelling) en gedwongen plaatsing van geestelijk gehandicapte minderjarigen zijn buiten beschouwing gebleven. Meer onderzoek daarnaar is ook gewenst, zeker nu met de Wvggz ook de Wet zorg en dwang (die zich richt op onder andere verstandelijk beperkten) in werking gaat treden. Het blijft tevens lastig om te beoordelen welke effecten toekomstige wetten in de praktijk hebben. Ook zal dus na

de inwerkingtreding van de Wvggz opnieuw moeten worden bekeken of harmonisatie nodig is.

7 Literatuurlijst

Literatuur

Blaak e.a. 2012

M. Blaak e.a., Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2012.

Broekman 2003

M. Broekman, Praktijkreek Bopz-5. Kinder- en jeugdpsychiatrie, Den Haag: Sdu- uitgevers 2003.

Dijkers 2003

W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de BOPZ-machtigingsprocedure. Een onderzoek

naar juridische posities, Den Haag: Sdu-uitgevers 2003.

Dörenberg 2010a

V.E.T. Dörenberg, Kind en stoornis. Een systematisch onderzoek naar de

rechtspositie van minderjarigen in de kinder- en jeugdpsychiatrie, Den Haag: Boom

Juridische uitgevers 2010.

Dörenberg 2010b

V.E.T. Dörenberg, ‘Zorg en recht in de kinder- en jeugdpsychiatrie, Recht der

Werkelijkheid 2010, 3.

Dörenberg 2011

V.E.T. Dörenberg, ‘Het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg’, TvGR 2011/4.

V.E.T. Dorenberg, ‘Transitie jeugdzorg: een thematische beschouwing van de gevolgen voor de jeugd-GGZ en de jeugd-LVB’, FJR 2014/62.

Duits & Bartels 2011

N. Duits & J.A.C. Bartels, Jeugdpsychiatrie en recht, Assen: Koninklijke Van Gorcum Uitgeverij 2011.

Forder, Duijst & Wolthuis 2012

Forder, W. Duijst & A. Wolthuis, Kindvriendelijke opsluiting. Gesloten plaatsing van

jeugdigen in het licht van de mensenrechten, Leiden: NJCM-Boekerij 2012.

Gerards e.a. 2013

J.H. Gerards e.a., EVRM – Deel I: materiële rechten, Den Haag: Sdu Uitgevers 2013.

Van de Klippe & Franchimont 1995

C.J. van de Klippe & M.A. Franchimont, ‘Op de drempel van de BOPZ: resultaten van een onderzoek naar de interne rechtspositie van psychiatrische patiënten vóór invoering van de Wet BOPZ’, Tijdschrift voor psychiatrie 1995/9.

Kilkelly 2001

U. Kilkelly, ‘The Best of Both Worlds for Children’s Rights? Interpreting the European Convention on Human Rights in the light of the UN Convention on the Rights of the Child’, Human Rights Quarterly (23) 2001/2, p. 308 – 326.

Vande Lanotte & Haeck

J. vande Lanotte & Y. Haeck, Handboek EVRM – Deel 2 Artikelsgewijze

Commentaar Volume I, Antwerpen: Intersentia 2004.

Leenen e.a. 2014

H.J.J. Leenen e.a., Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014.

Liefaard 2008

T. Liefaard, ‘Samenvatting – Vrijheidsbeneming van kinderen in het licht van internationale mensenrechten’, Deprivation of Liberty of Children in Light of

International Human Rights Law and Standards’ 2008.

Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005

S. Meuwese, M. Blaak & M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Nijmegen: Ars Aequi 2005.

Mijnarends 1999

E.M. Mijnarends, Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging,

‘gelijkwaardig maar minderjarig’, Deventer: Kluwer Rechtswetenschappelijke

Publicaties 1999.

Van Steenbergen, NRC 21 juli 2014a

E. van Steenbergen, ‘AMC ontwikkelt meetmethode voor wilsbekwaamheid kinderen’, NRC 21 juli 2014.

Van Steenbergen, NRC 21 juli 2014b

E. van Steenbergen, ‘Ook een kind kan wilsbekwaam zijn’, NRC 21 juli 2014.

Weijers 2014

I. Weijers, Jeugdstrafrecht – In internationaal perspectief, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2014.

Jurisprudentie

EHRM 24 oktober 1979, 6301/73 (Winterwerp/Nederland). EHRM 28 mei 1985, 8225/78 (Ashingdane/Verenigd Koninkrijk) EHRM 18 december 1986, 9990/82 (Bozano/Frankrijk).

EHRM 28 november 1988, 10929/84 (Nielsen/Denemarken). EHRM 25 juni 1996, 19776/92 (Amuur/Frankrijk).

EHRM 27 mei 1997, 17391/90 (Eriksen/Noorwegen). EHRM 28 maart 2000, 28358/95 (Baranowski/Polen).

EHRM 12 oktober 2000, 33670/96 (Koniarska/Verenigd Koninkrijk). EHRM 28 oktober 2003, 58973/00 (Rakevich/Rusland).

EHRM 8 juni 2004, 40905/98 (Hilda Hafsteindottir/Ijsland). EHRM 25 januari 2005, 56529/00 (Enhorn/Zweden). EHRM 17 januari 2012, 36760/06, (Stanev/Bulgarije).

HR 16 april 1982, NJ 1983, 33. HR 6 november 1998, NJ 1999, 103. HR 3 november 2000, NJ 2000, 717. HR 23 november 2001, NJ 2002, 386. HR 23 november 2001, NJ 2002, 387. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003, 484. HR 14 oktober 2005, BJ 2005/36 (m.nt. R.H. Zuijderhoudt).

Parket bij de Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA2508. HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0342.

HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084. HR 18 april 2014, NJ 2014/380.

Hof ’s-Gravenhage 26 maart 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH9207. Hof Amsterdam 28 oktober 2012, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP4820.

Rb. Amsterdam 3 januari 2002, BJ 2002/23, m.nt. R.B.M. Keurentjes. Rb. Zutphen 8 september 2006, BJ 2007/12.

Rb. Maastricht 5 januari 2007, BJ 2007/26 (m.nt. W. Dijkers). Rb. Alkmaar 20 november 2007, LJN BC0286.

Rb. Amsterdam 23 januari 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BH0778.

Rb. ’s-Hertogenbosch 27 februari 2009, ECLI:NL:RBSHE:2009:BH4397. Rb. Assen 27 oktober 2010, ECLI:RBASS:2010:BO4642.

Regelgeving en parlementaire stukken

Besluit van 3 november 1993, houdende de vaststelling van een aantal administratieve voorschriften op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, Stb. 1993, 560.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, Rome 4 november 1950, Trb. 1951, 154.

General Comment of the Committee on the Rights of the Child (27 november 2003),

General measures of implementation of the Convention on the Rights of the Child (arts. 4, 42 and 44, para. 6), UN Doc CRC/GC/2003/5.

General Comment of the Committee on the Rights of the Child (25 april 2007),

Children’s rights in juvenile justice, UN Doc CRC/GC/2007/10.

General Comment of the Committee on the Rights of the Child (1 juli 2009), The right