• No results found

Maja Djundeva, Willem Huijnk, Lex Thijssen en Emily Miltenburg

4.1 Integratie door betaald werk

De Nederlandse bevolking wordt etnisch diverser (cbs 2016; Engbersen et al. 2018). Steeds meer migranten vestigen zich – tijdelijk of voor onbepaalde tijd – in Nederland voor studie, werk, gezinshereniging of asiel. In 2019 nam de Nederlandse bevolking door migratie met 114.000 mensen toe (cbs 2020a, 2020b). Deze toename kwam voor een groot deel doordat mensen hier asiel aanvroegen, vooral mensen uit Syrië en in mindere mate uit Eritrea. Sinds 2014 komen er meer vluchtelingen uit het Midden-Oosten en Afrika naar Nederland dan in de tien jaar daarvoor. Niet alleen het aantal mensen dat hier asiel aan-vraagt stijgt, ook het aantal arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Zij vestigen zich vooral in het zuiden en westen van Nederland en werken dan vooral in de land- en tuinbouw, logistiek, groothandel en voedingsindustrie (cbs 2018a, 2020b). Het publieke debat over nieuwkomers, en dan vooral over vluchtelingen en Oost-Europese arbeids-migranten, gaat vaak over de grote instroom, huisvesting en/of hun grote uitkeringsafhan-kelijkheid. Mensen zijn bezorgd over de moeizame startpositie op de arbeidsmarkt van deze nieuwkomers en hun (on)vermogen om de weg te vinden in de Nederlandse samen-leving, zoals op de woningmarkt, in het onderwijs of in het sociale verkeer. Ze zijn ook bezorgd dat deze mensen een groot beroep doen op de sociale voorzieningen, over hoe overheidsgeld wordt verdeeld over beleidsterreinen en over de toekomst van de

verzorgingsstaat. Dit alles leidt tot maatschappelijke onzekerheid (Dekker et al. 2019;

Wennekers et al. 2019) en druk op het maatschappelijk draagvlak onder Nederlandse bur-gers voor nieuwkomers, andere culturen en andere religies. Immigratie geeft aanleiding tot zorg over culturele verschillen die onoverbrugbaar lijken (Creighton et al. 2019; Lucassen en Lucassen 2018).

Integratie en migratie staan al jarenlang hoog op de politieke en maatschappelijke agenda.

Sommige Nederlanders ervaren een verhoogde druk op sociale voorzieningen (zoals huis-vesting, uitkeringen) en zien vooral andere groepen profiteren, zoals immigranten (Den Ridder et al. 2019). Tijdens de vluchtelingencrisis in 2016 uitte zich dat bij sommigen in een sterk wij-zij-denken (Den Ridder et al. 2016). De arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond is dan ook van grote invloed op het draagvlak voor immigratie, naast culturele en religieuze factoren (Bansak et al. 2016). Een langdurige afstand tot de arbeids-markt kan de sociaal-culturele integratie van nieuwkomers aanzienlijk belemmeren. De gevolgen daarvan zijn te merken aan zowel de maatschappelijke samenhang tussen bevolkingsgroepen, als het draagvlak dat er is voor vluchtelingen en arbeidsmigranten. Er is ook grote onzekerheid voor mensen met een migratieachtergrond; zij hebben te maken

met uitsluiting en worden niet als individu beschouwd, maar als leden van een etnische of religieuze groep (Den Ridder et al. 2019). Ongelijke kansen en discriminatie leiden tot span-ningen en ongenoegen bij mensen met een migratieachtergrond. Dit raakt aan brede maatschappelijke kwesties over de nationale identiteit en cultuur, de rechtvaardigheid van de Nederlandse instituties en aan de mate waarin mensen worden geacht te voldoen aan Nederlandse normen, waarden en gebruiken om te worden beschouwd als een volwaar-dige burger.

Naast een bredere maatschappelijke participatie, blijft betaald werk de belangrijkste route naar zelfredzaamheid. Daar wringt het dat migranten zich vaak in een ongunstige positie bevinden. De technologisering van werk versterkt verder de verschuiving van middelbaar naar hooggeschoold werk (cbs 2019; scp 2016; tno 2019a). Dit betekent dat er steeds min-der banen zijn met een gemiddeld loon en veel flexcontracten bevatten slechte arbeids-voorwaarden als het gaat om bescherming en baanzekerheid (tno 2016, 2019a). Een groot deel van de mensen met een migratieachtergrond heeft een flexibele aanstelling. Boven-dien zijn deze mensen vaak werkzaam in sectoren die extra zwaar te lijden hebben van de economische krimp door de coronacrisis, waardoor ze onevenredig hard worden getroffen (Muns et al. 2020; Olsthoorn et al. 2020; Van den Berge et al. 2020). Maar zelfs in tijden van hoogconjuctuur blijft de positie van mensen met een migratieachtergrond achter bij die van mensen zonder migratieachtergrond. Toegang tot de arbeidsmarkt verkrijgen en behouden zijn voor hen niet vanzelfsprekend, wat een negatieve invloed heeft op hun inkomenszekerheid (zie ook hoofdstuk 3).

Hoe kunnen nieuwkomers worden geholpen bij het vinden van werk, zodat zij economisch zelfstandiger worden en minder afhankelijk zijn van een uitkering? Vooral voor status-houders1 staat de bredere maatschappelijke participatie hoog op de beleidsagenda. Dan gaat het dus niet alleen om het hebben van betaald werk, maar ook om actief meedoen aan de samenleving door bijvoorbeeld het verrichten van vrijwilligerswerk. Hoe zorgen we ervoor dat de slechte woonomstandigheden van arbeidsmigranten worden verbeterd, zodat hun kwaliteit van leven toeneemt? Slechte woon- en werkomstandigheden hebben ook hun weerslag op het leven van de Nederlandse bevolking; in sommige gemeenten komen relatief vaak incidenten van overlast voor in de openbare ruimte (Rooms 2020;

Van Gestel et al. 2013).

In deze paragraaf bekijken we verschillende aspecten van de arbeidsmarktpositie van men-sen met een migratieachtergrond. We richten ons hoofdzakelijk op de arbeidsparticipatie en de kenmerken voor duurzame toetreding tot de arbeidsmarkt van nieuwkomers (migranten die zich blijvend willen vestigen in Nederland, zoals statushouders), arbeids-migranten en gevestigden (mensen met een migratieachtergrond die in Nederland zijn geboren en getogen) (wrr 2020). Eerst komt de arbeidsmarktparticipatie van nieuwkomers aan bod (§ 4.1.1). Daarbij bespreken we de arbeidsmarktontwikkelingen en omstandig-heden van groepen met een relatief hoge instroom in bijstands- en ww-uitkeringen. Door ongunstige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, een grotere instroom in de sociale zekerheid en een lagere arbeidsmarktparticipatie hebben deze groepen een grotere kans

op armoede (zie hoofdstuk 3). Ten tweede bekijken we de werk- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (§ 4.1.2). Zij hebben naast ongunstige arbeidsvoorwaarden en slechte woonomstandigheden, ook inkomens- en verblijfs-onzekerheid. Tot slot kaarten we de drempels voor duurzame arbeidsparticipatie van de kinderen van migranten aan (§ 4.1.3). Het gaat hier om de kinderen van migranten uit de grote gevestigde groepen, want een groeiend aantal Nederlanders van Turkse, Marok-kaanse, Surinaamse en Antilliaanse herkomst is actief op de arbeidsmarkt.

Vervolgens gaan we in op de burgerperspectieven van de kwestie (§ 4.2). Hoe belangrijk vinden burgers de arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond (§ 4.2.1), wie maakt zich zorgen over discriminatie (§ 4.2.2) en in hoeverre vinden zij het verbeteren de arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond een overheidstaak (§ 4.2.3 en § 4.2.4)? In paragraaf 4.3 beschrijven we het voor deze kwestie relevante overheidsbeleid. Daarbij komen het specifieke arbeidsmarktbeleid gericht op status-houders (§ 4.3.1), het beleid voor arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van migranten uit Midden- en Oost-Europa (§ 4.3.2), het arbeidsmarktbeleid gericht op men-sen met een niet-westerse achtergrond (§ 4.3.3) en het antidiscriminatiebeleid (§ 4.3.4) aan bod. Daarna bespreken we de verschillende handelingsperspectieven voor de overheid en hun merites (§ 4.4). Tot slot bekijken we wat de diverse verkiezingsprogramma’s over de kwestie zeggen en hoe zij zich verhouden tot de handelingsperspectieven (§ 4.5), en sluiten we af met een beschouwing (§ 4.6).

4.1.1 Positieverwerving van statushouders op de Nederlandse arbeidsmarkt

De jaarlijkse instroom van asielzoekers neemt sinds 2014 toe. Na de piek van 2015 arriveren gemiddeld 30.000 asielzoekers per jaar in Nederland. Degenen die asiel krijgen, ontvangen een tijdelijke verblijfsvergunning (cbs 2020a, 2020c). Steeds meer recente statushouders zijn sinds 2015 aan het werk (cbs 2020c), maar over het geheel genomen werken er niet veel statushouders. Dat er een toename te zien was tussen 2015 en 2020 ligt ook aan de hoogconjunctuur van voor de coronacrisis. Als asielzoekers in Nederland aankomen, zijn zij de eerste tijd relatief vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering (Huijnk 2018). Van de Syriërs die in 2014 naar Nederland kwamen, had in 2019 ruim twee vijfde betaald werk. Van hun landgenoten die in 2016 aankwamen, had in 2019 een vijfde een betaalde baan

(Dagevos en Miltenburg 2020). Van statushouders die betaald werk verrichten, hebben de meesten een kwetsbare positie: driekwart van hen werkt in deeltijd en bijna 90% heeft een tijdelijk of flexibel contract. Deze groep werkende statushouders ontvangt vaak ook nog een bijstandsuitkering om rond te kunnen komen (cbs 2020c).

Alhoewel de arbeidsmarktpositie van de recente statushouders is verbeterd, is hun arbeidsmarktpositie en die van lang gevestigde statushouders niet gunstig (Bakker 2016;

Bakker et al. 2017). Syrische statushouders, maar ook statushouders uit andere landen, zijn in hoge mate afhankelijk van een bijstandsuitkering om in hun levensonderhoud te voor-zien (cbs 2020c, 2020d). Tegelijkertijd hebben asielmigranten die zich eind jaren negentig in Nederland vestigden nog steeds een grotere kans om hun baan te verliezen dan (vergelijk-bare) arbeidsmigranten en autochtone Nederlanders (Maliepaard et al. 2017). Het aantal

statushouders dat afhankelijk is van de bijstand is in het afgelopen decennium weer toe-genomen. Dit draagt bij aan de aanzienlijke toename van het aandeel bijstandsgerechtig-den met een niet-westerse migratieachtergrond (cbs 2018b).2 In lijn met de algemene flexi-bilisering van de arbeidsmarkt is het aandeel statushouders met een voltijdsbaan of een vast contract klein (Hoff et al. 2019).

Zonder betaald werk lopen statushouders een groot risico op armoede (cbs 2018b, 2020d).

Hoe kan ervoor worden gezorgd dat statushouders verder vooruitgang boeken op de arbeidsmarkt en doorgaan op de weg naar zelfredzaamheid? Het is niet duidelijk hoe migratiestromen zich in de toekomst zullen ontwikkelen. We kijken in dit hoofdstuk daarom niet naar migratiebeleid, maar wel naar de arbeidsmarktpositie van asiel-migranten die de afgelopen jaren een status hebben gekregen in Nederland. Die positie kan vermoedelijk verbeteren door verdere maatschappelijke integratie. Daarvoor geven we in dit hoofdstuk verschillende oplossingsrichtingen. Het draagvlak voor vluchtelingen in de Nederlandse samenleving hangt onder andere af van hoeveel zij (financieel) bijdragen in de vorm van belastingen en premies. Hiertegenover staat het beroep op uitkeringen door statushouders. Deze balans kan positief uitpakken bij een hoge arbeidsmarktdeelname van statushouders. Voor toekomstige nieuwkomers kan worden gekeken naar het toelatings-beleid. De mate waarin dat beleid restrictiever of soepeler wordt, is een politieke afweging die de naleving van internationale vluchtelingenverdragen raakt.

4.1.2 Arbeidsmarktomstandigheden van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europese landen

De toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie heeft ertoe geleid dat steeds meer Midden- en Oost-Europeanen voor werk naar Nederland komen. Vooral arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije kwamen naar Nederland na de ophef-fing van de arbeidsbeperkingen voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije (Hitzert en Van Wijk 2019). Arbeidsmigranten zijn, in tegenstelling tot andere migrantengroepen, bijna allemaal vlak na aankomst al aan het werk (cbs 2020d; Gijsberts et al. 2018). Ook de hoog-conjunctuur van vóór de coronacrisis heeft daaraan bijgedragen. Een derde van deze arbeidsmigranten verblijft na vijf jaar nog steeds in Nederland. Deze mensen zijn steeds vaker ook daadwerkelijk aan het werk in Nederland (cbs 2020d), maar ze raken hun banen ook vier keer vaker kwijt dan Nederlandse werknemers (Strockmeijer et al. 2019). Daardoor stromen Oost-Europese arbeidsmigranten vaker de ww in dan Nederlandse werknemers (Strockmeijer 2019). Hun onzekere positie op de Nederlandse arbeidsmarkt gaat gepaard met een beroep op de Nederlandse sociale voorzieningen. 10% van de Poolse migranten had in 2018 een ww-uitkering als voornaamste inkomensbron.3 Ongeveer 5% van de per-sonen met een Bulgaarse en Roemeense migratieachtergrond ontving in 2018 een uit-kering (cbs 2020d).

De arbeidsmarktpositie van migranten uit Midden- en Oost-Europa wordt niet automa-tisch beter naarmate deze mensen langer hebben gewerkt (Strockmeijer 2019). Ze maken lange werkweken, doen vaak uitzendwerk en hun lonen stijgen nauwelijks (Strockmeijer

et al. 2017). Ze hebben meestal een onzeker (tijdelijk) contract en verdienen een relatief laag loon (Rijksoverheid 2020a). Arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa zijn meestal afhankelijk van uitzendbureaus voor werk (Inspectie szw 2019;

Rijks-overheid 2020a) in kwetsbare en conjunctuurgevoelige sectoren, zoals de landbouw, de industrie en de bouw. Het aanbod en de concurrentie van nieuwe werknemers, door tus-senkomst van uitzendbureaus, belemmert een structurele positieve ontwikkeling (Inspec-tie szw 2019).

Ook tijdens de coronacrisis werken veel arbeidsmigranten in Nederland (cbs 2020b). Meer-dere bedrijfstakken (bv. de tuinbouw, transport en horeca) blijken afhankelijk te zijn van deze arbeidsmigranten (Rijksoverheid 2020a). Voornamelijk de tijdelijke seizoenswerkers spreken de Nederlandse taal niet, kennen de Nederlandse regelgeving niet en hebben (nog) geen sociaal netwerk waarop ze kunnen terugvallen. Het leven van arbeidsmigranten wordt gekenmerkt door onzekerheid (ze weten niet hoelang zij in Nederland verblijven) en hun algemene kwaliteit van leven is door de coronacrisis verder achteruitgegaan (Rijks-overheid 2020b). De economische lasten van de coronacrisis en de keerzijden van de flexi-bilisering stapelen zich voorlopig op bij deze arbeidsmigranten. Nieuwe risico’s van ont-slag, besmetting en reisbeperkingen hangen samen met de risico’s van arbeidsuitbuiting (Rijksoverheid 2020b).

Hier ligt een belangrijke opgave voor de overheid om te bepalen in welke mate arbeids-migranten structureel ingezet worden voor (flex)werk in Nederland. Arbeidsarbeids-migranten bie-den tegenwoordig niet alleen een oplossing voor ‘piek en ziek’-momenten, zij verrichten ook relatief vaak structureel werk, maar op een tijdelijke basis. Voor toekomstige arbeids-migranten kan daarnaast gekeken worden naar het Europese migratiebeleid. Net als bij asielmigratie richten we ons in dit hoofdstuk op de werk- en woonomstandigheden van bestaande arbeidsmigranten en bieden we hier enkele oplossingsrichtingen aan. De arbeidsmarktpositie van deze groep arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europese lan-den kan vermoedelijk verbeterd worlan-den door hun werk- en woonomstandighelan-den te ver-beteren. Hierbij geldt overigens wel dat er keuzes moeten worden gemaakt over hoe de samenleving arbeidsmigranten duurzaam kan opvangen.

De mogelijkheden om nationale keuzes te maken voor sociaal beleid voor eu-onderdanen zijn door eu-regelgeving ingeperkt. De Nederlandse overheid kan daarom ten eerste prak-tische keuzes maken over de toegang van eu-onderdanen tot Nederlandse voorzieningen.

Ook staat de overheid voor keuzes die het bestuurlijke handelingsvermogen van gedecen-traliseerde overheden raken. Deze afwegingen in het centrale beleid zullen rekening moeten houden met de mogelijke invloed van centrale beleidsmaatregelen op gemeente-beleid (waar arbeidsmigranten zich vestigen). Hoe kan centraal gemeente-beleid bijvoorbeeld gun-stige woon- en werkomstandigheden (bv. keurmerken voor uitzendbureaus en huisvesting) stimuleren en negatieve effecten (met handhaving arbowetgeving en andere wetgeving over werkomstandigheden) beperken?

4.1.3 Arbeidsmarktpositie van kinderen van migranten

Vanaf het midden van de jaren zestig vestigden zich in Nederland grote groepen migranten uit voornamelijk toenmalig Nederlands-Indië, Marokko, Turkije, Suriname en de voor-malige Nederlandse Antillen. De afgelopen jaren groeide het aantal mensen met Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse herkomst door de geboorte van de tweede generatie (cbs 2016).4 Binnen deze groepen heeft de tweede generatie meestal een gunsti-gere positie dan de eerste generatie (cbs 2020d). De taalbeheersing en het gemiddelde opleidingsniveau van de (klein)kinderen van migranten (de tweede en derde generatie) uit deze groepen zijn aanzienlijk hoger dan die van de eerste generatie (Dagevos en

Huijnk 2016). Ze hebben vaker betaald werk, een hoger inkomen en zijn minder uitkerings-afhankelijk (cbs 2020d). Voor een deel van hen liggen de taalbeheersing en schoolpresta-ties niet ver achter op de prestaschoolpresta-ties van jongeren zonder migratieachtergrond, maar voor anderen zijn er grotere achterstanden. Deze achterstanden zijn vooral te zien in onderwijs-loopbanen (Herweijer et al. 2016) en op de arbeidsmarkt (Huijnk 2016).

De werkloosheid onder Nederlandse burgers met een niet-westerse migratieachtergrond daalde tijdens de periode van hoogconjunctuur voor de coronatijd en ook hun positie op de arbeidsmarkt verbeterde aanzienlijk (Huijnk 2016, 2020). Deze verbeteringen blijken echter zeer conjunctuurgevoelig te zijn (Muns et al. 2020; Olsthoorn et al. 2020; Van den Berge et al. 2020). Bijna de helft van de nakomelingen van migranten uit de vier gevestigde niet-westerse groepen heeft flexwerk (cbs 2018b). Mensen met flexcontracten5 raken vaker werkloos (cbs 2019). De toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt ertoe dat vooral jongeren met een niet-westerse achtergrond baan- en inkomensonzekerheid erva-ren (Inspectie szw 2019). Net als tijdens de economische crisis van 2008 (Allen en

Belfi 2020; Huijnk 2016; Witteveen en Alba 2018) dreigt het verschil tussen jongeren zonder en met migratieachtergrond weer toe te nemen. Mede daardoor ervaren de kinderen van migranten een spanning tussen enerzijds het gevoel dat zij buitengesloten worden en min-der kansen krijgen en anmin-derzijds de wens om zich professioneel te ontplooien en deel te nemen aan de maatschappij (Den Ridder et al. 2019).

Er is steeds meer maatschappelijke en politieke discussie over de verschillende vormen en oorzaken van kansenongelijkheid. Hierbij speelt arbeidsmarktdiscriminatie voor mensen met een migratieachtergrond ook een rol (Andriessen et al. 2015; Andriessen et al. 2020;

Westerbaan et al. 2019; Thijssen et al. 2019a). De ongelijke behandeling die sommige groe-pen door arbeidsmarktdiscriminatie ervaren en ondergaan, hangt vaak samen met andere vormen van uitsluiting op grond van huidskleur, godsdienst of levensovertuiging. Om de kwaliteit van de samenleving te borgen, zouden personen met een migratieachtergrond gelijke kansen op de arbeidsmarkt moeten krijgen.

De vraag of het hier gaat om een individuele of collectieve verantwoordelijkheid is een politieke, die raakt aan ideologische visies. Dit geldt voor de arbeidsmarktpositie van alle groepen met een migratieachtergrond: statushouders, arbeidsmigranten en nakomelingen van migranten. Visies die de ongunstige arbeidsmarktpositie (voornamelijk de lage

arbeidsmarktparticipatie) vooral als een individuele verantwoordelijkheid beschouwen, focussen vaak op investeren in arbeidsmarktkwalificaties door betrokkenen zelf.

Daar-entegen kan de verantwoordelijkheid voor het investeren in persoonlijke hulpbronnen van mensen met een migratieachtergrond ook bij de gemeenschap worden gelegd. In een laat-ste visie is hun ongunstige arbeidsmarktpositie ook een collectieve, maatschappelijke ver-antwoordelijkheid, maar richt men zich op het voorkomen dat mensen met een migratie-achtergrond worden uitgesloten, onder andere door de kansengelijkheid te bevorderen. In dit hoofdstuk kijken we naar kansrijke beleidsopties binnen elk van die oplossingsrichtin-gen, los van de ideologisch gedreven voorkeuren.

4.2 Hoe kijken burgers naar deze kwestie?

4.2.1 Immigratie en integratie

Hoe denken burgers in Nederland over de arbeidsmarktpositie van mensen met een

migratieachtergrond? Leeft het thema onder de bevolking en hoe wordt erover gesproken?

Meer kennis over de opvattingen van de Nederlandse bevolking is belangrijk voor het te verwachten draagvlak voor beleidsvoorstellen: hoe belangrijk vinden burgers deze kwestie en zijn er verschillen tussen groepen in de samenleving?

Het thema ‘immigratie en integratie’ wordt steevast genoemd als we mensen vragen wat zij de belangrijkste maatschappelijke problemen in Nederland vinden.6 Het gaat hier om een probleemsignalering, niet over een inhoudelijk oordeel over immigratie en integratie:

zo worden bijvoorbeeld zorgen over arbeidsmarktdiscriminatie genoemd, maar evengoed zorgen over het toelatingsbeleid voor asielzoekers. Deze zorgen zijn dominant in de

Nederlands publieke opinie, maar hoe hoog ze scoren in de ranglijst van het nationaal pro-bleembesef schommelt wel door de tijd. In het begin van coronacrisis (april 2020) werden de immigratie- en integratiezorgen overschaduwd door de aandacht voor corona.7

Kenmerkend voor zowel het politieke als maatschappelijke debat is dat het integratie-vraagstuk steeds meer als een sociaal-cultureel in plaats van sociaaleconomisch integratie-vraagstuk wordt gezien (Duyvendak en Scholten 2013). Uit Eurobarometer-onderzoek van eind 2017 over belangrijke factoren voor integratie van mensen met een migratieachtergrond blijkt dat Nederlanders het vooral belangrijk vinden dat deze mensen Nederlands spreken en bij-dragen aan het socialezekerheidsstelsel door belasting te betalen. Ook vinden ze het zeer belangrijk dat mensen met een migratieachtergrond de Nederlandse manier van leven accepteren (normen en waarden); Nederlanders vinden dat belangrijker dan inwoners van andere eu-lidstaten.8

Dat de meeste Nederlanders, met of zonder migratieachtergrond, aangeven dat integratie betekent ‘meedoen in de samenleving’ (voornamelijk taal, scholing en werk), kwam ook duidelijk naar voren in Burgerperspectieven 2019|4 (Den Ridder et al. 2019). Maar ook hier werd duidelijk dat ‘meedoen’ voor veel Nederlanders zonder migratieachtergrond meer is dan alleen een positie verwerven op de arbeidsmarkt: vier op de vijf Nederlanders zonder migratieachtergrond geeft aan dat mensen met een migratieachtergrond de Nederlandse normen en waarden moeten overnemen en ruim de helft vindt dat zij mee moeten doen aan de Nederlandse culturele tradities (Den Ridder et al. 2019: 56).

De ontwikkeling dat de focus in het integratiedebat steeds meer wordt gelegd op de sociaal-culturele kanten van integratie betekent overigens niet dat Nederlanders negatie-ver zijn gaan denken onegatie-ver mensen met een migratieachtergrond of onegatie-ver de steeds dinegatie-verser wordende samenleving. Het percentage van de bevolking dat vindt dat er te veel mensen van een andere nationaliteit in Nederland wonen, is de laatste jaren bijvoorbeeld gedaald.

De ontwikkeling dat de focus in het integratiedebat steeds meer wordt gelegd op de sociaal-culturele kanten van integratie betekent overigens niet dat Nederlanders negatie-ver zijn gaan denken onegatie-ver mensen met een migratieachtergrond of onegatie-ver de steeds dinegatie-verser wordende samenleving. Het percentage van de bevolking dat vindt dat er te veel mensen van een andere nationaliteit in Nederland wonen, is de laatste jaren bijvoorbeeld gedaald.