• No results found

De Europese Commissie heeft een richtlijnvoorstel gepubliceerd waarin zij BEPS wil tegengaan. Deze richtlijn heet dan ook de anti-BEPS-richtlijn. De anti-BEPS-richtlijn is een voorstel dat in lijn ligt met het BEPS actieplan van de OESO. Het doel van de Europese Commissie is de harmonisatie binnen de Europese Unie laten toenemen door belastingwetgeving van lidstaten te harmoniseren. De

harmonisatie dient de transparantie binnen de EU te versterken. Om de wetgeving te harmoniseren heeft de Europese Commissie een zestal minimumstandaarden voorgesteld.

De eerste minimumstandaard die is opgenomen in het voorstel ziet op de renteaftrekbeperking. De standaard bepaalt dat de hoogte van de aftrek niet meer mag zijn dan 30% van de EBITDA. De tweede minimumstandaard gaat over een exitheffing. De exitheffing gaat over de eindafrekening bij stille reserves als die een belastingjurisdictie verlaat. Het gaat hierbij om het verplaatsen van

vermogensbestanddelen vanuit een vaste inrichting. De lidstaat waaruit het vermogensbestanddeel vertrekt moet een exitheffing opleggen zodat niet aan belastingheffing ontkomen wordt. De

exitheffing betreft het verschil tussen de reële marktwaarde en de fiscale boekwaarde. De derde minimumstandaard is een switch-over bepaling. De switch-over schrijft een verschuiving van de vrijstellingsmethode naar de verrekeningsmethode voor. Op die manier zijn alle belastingheffingen aan één minimumniveau onderworpen. De switch-over mag niet toegepast worden bij vaste- inrichtingsverliezen en vermogensverliezen. De vierde minimumstandaard stelt een algemene anti-

32 misbruikmaatregel voor. De anti-misbruikregel zorgt ervoor dat belastingjurisdicties de voordelen die een belastingplichtige behaald met een opgezette structuur kan ontzeggen. De structuur moet dan alleen met belastingontwijkingmotieven zijn opgezet. Indien de structuur niet met

belastingontwijkingmotieven zijn opgezet, kan het belastingvoordeel niet ontzegd worden. De vijfde minimumstandaard ziet op regelgeving voor de CFC. De regelgeving gaat het verplaatsen van passief inkomen naar een gecontroleerde dochter in een laagbelaste belastingjurisdictie tegen. Er is sprake van een laagbelaste belastingjurisdictie als de effectieve belastingdruk minder dan 40% van de effectieve belastingdruk van de aandeelhoudende vennootschap in die lidstaat is. Het passief inkomen bestaat uit rente en royalty’s, dividenden en verkoopwinsten op aandelen. Er wordt pas naar het passieve inkomen gekeken als die meer dan 50% van het totale inkomen is van de dochter. De laatste minimumstandaard ziet op hybride mismatches. Het voorstel van de Commissie heeft alleen betrekking op situaties die zich binnen de Europese Unie afspelen. Het voorstel bestaat uit een raamwerk dat zich richt op de aanpak van hybride instrumenten en hybride entiteiten. De aanpak sluit aan bij actiepunt 2 van het BEPS actieplan en ziet op wederzijdse erkenning van hybride mismatches. Het raamwerk dient dan ook het betreffende inkomen zo te kwalificeren. De aftrek wordt dan alleen verleend bij de dochter als de moeder onderworpen is aan belastingheffing. Op deze manier probeert de Europese Commissie de transparantie binnen de Europese Unie te laten toenemen (De Wilde, 2016, 28 januari). Op 21 juni 2016 is de richtlijn goedgekeurd. De richtlijn wordt sindsdien geïmplementeerd in de lidstaten van de Europese Unie (EC, 2016).

4.6 Subconclusie

In hoofdstuk 4 is gekeken naar de andere actiepunten in het BEPS actieplan van de OESO. Het doel was onderzoeken of de andere actiepunten ook poogden om de transparantie te vergroten, net als Country-by-Country reporting. Daarom is in dit hoofdstuk de volgende subvraag ‘ Welke flankerende maatregelen zijn nodig om Country-by-Country reporting succesvol te implementeren?’ behandeld.

Om een overzicht van het BEPS actieplan te geven zijn in paragraaf 4.2 eerst de pijlers omschreven waarop de actiepunten zijn ingedeeld. De pijlers die de OESO hanteert van het BEPS actieplan zijn coherentie, substantie en transparantie. De OESO wil de coherentie verbeteren om de samenhang tussen verschillende beleidsuitvoeringen van belastingjurisdicties te verbeteren.

Daarnaast heeft de OESO de pijler substantie om ervoor te zorgen dat belastingheffing daar plaatsvindt waar de multinational de waarde creëert. Tot slot moet de pijlers transparantie ervoor zorgen dat rapporteringsverplichtingen uitgebreid worden. De uitgebreide

rapporteringsverplichtingen moeten zorgen voor meer informatie over bedrijfseconomische processen binnen de multinational, een verbeterde gegevensuitwisseling en verhoogde

33 internationale samenwerking. De actiepunten die onder transparantie vielen, zijn besproken. Die actiepunten fungeren namelijk als flankerende maatregel om Country-by-Country reporting succesvol te implementeren.

In paragraaf 4.3 is actiepunt 11, 12 en 14 behandeld. Actiepunt 11 betrof het meten en monitoren van de uitkomsten van het BEPS actieplan. Dit is noodzakelijk om te kijken of het fiscale effect significant is. Om de uitkomsten te meten heeft de OESO zes indicatoren opgesteld. Deze indicatoren markeren het gedrag van BEPS. Met de gegevens over het gedrag van de BEPS kan gekeken worden of het BEPS actieplan invloed heeft op de opgestelde indicatoren. De multinational weet dat de OESO deze indicatoren in de gaten houdt en wilt daarom informatie geven over de indicatoren. Met de gegeven informatie wil de multinational laten blijken dat zij niet aan BEPS doet. Hierdoor wordt de transparantie vergroot omdat belastingjurisdicties deze informatie kunnen analyseren. Actiepunt 12 gaat over de verplichte inlichtingenverstrekking van multinationals bij agressieve belastingstructuren. Door de verplichte inlichtingenverstrekking zijn belastingjurisdictie instaat om vroegtijdig een risicoanalyse te maken van de opgezette structuren. Dit vergroot de transparantie omdat de multinational meer informatie beschikbaar moet stellen over haar

bedrijfsvoering. De OESO heeft voor de verplichte inlichtingenverstrekking vijf criteria opgesteld om actiepunt 12 een succes te maken. Nederland heeft actiepunt 12 nog niet ingevoerd omdat

belastingplichtigen en belastingadviseurs er niet voor open lijken te staan. Actiepunt 14 staat in het teken van het effectief en efficiënt oplossen van belastinggeschillen. De OESO had wetgeving

opgenomen die diende om geschillen op te lossen maar dit bleek niet effectief genoeg te werken. De OESO had eerst de mutual agreement procedure. Actiepunt 14 moet de mutual agreement

procedure verbeteren en het implementeren gemakkelijker maken. Om die reden heeft de OESO een minimumstandaard voorgesteld die de implementatie en effectiviteit moet verbeteren. Nederland wil de mutual agreement procedure verplicht stellen en houdt zich daarom bezig met het

ontwikkelen van bindende arbitrage.

In paragraaf 4.4 actiepunt 5 besproken die onder de pijler van coherentie valt, maar wel tracht de transparantie te laten toenemen. De OESO heeft een framework aanbevolen om de informatie omtrent tax rulings te vergroten. Voor het framework dient een verplichte uitwisseling van

informatie geïmplementeerd te worden die de transparantie laat toenemen. In het framework zijn zes categorieën met rulings opgesteld. Over die zes categorieën moeten belastingdiensten informatie prijsgeven.

Tot slot is in paragraaf 4.5 de anti-BEPS-richtlijn van de Europese Commissie besproken. In de richtlijn zijn zes minimumstandaard voorgesteld die de transparantie binnen de EU laten toenemen. De richtlijn ligt in de lijn van het BEPS actieplan van de OESO.

34

Hoofdstuk 5 De conclusie

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 5 wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek die luidt: Op welke wijze zorgt Country-by-Country reporting dat belastingontwijking door multinationals beperkt wordt? De centrale vraag wordt beantwoord aan de hand van de behandelde subvragen. Om die reden komt in paragraaf 5.2 de subconclusies ter sprake. De subconclusies geven een omvattend beeld van wat er in het desbetreffende hoofdstuk geschreven is. In paragraaf 5.3 wordt de centrale vraag van dit onderzoek beantwoord. Ten slotte wordt in paragraaf 5.4 een mogelijk vervolgonderzoek

voorgesteld.