aanschouwd. Hij zag die voor het eerst en verwonderde zich in een bijna onbewuste
troebeling van vrees voor dat vierkante, massieve, ijzeren front, dat zich strekte van
de zee tot de bergen. En hem niet alleen scheen af te sluiten den weg naar Klein-Azië
en zijn verloren domeinen maar ook nog te dreigen scheen met zoo vele tienduizenden
ijzeren punten op de borst zijner eigene legers. Toen stelde hij zich gerust. Hij meende,
dat Alexandros, zoo diep reeds in Azië door gedrongen, thans verloren was tusschen
deze rotsen. Zijn broeder Oxathres, al zijn neven en satrapen hadden het hem gezegd.
En tusschen zijn van goud glanzenden staf en wacht van Onsterflijken zag hij zijne
troepen zich op stellen. Het was een ontzagwekkende aanblik, zelfs in zicht van
Alexandros' falanxen. Dareios zag zijne twintigduizend boogschutters den Pyramos
over trekken gevolgd door dertigduizend man zwaar paardevolk en in het duidelijkere
morgenlicht teekenden en tinkelden zij zoo mooi en sierlijk af tusschen de heuvels,
het zand, de zee, het rotsteen, de enkele palmboomen, dat zij zijn hart verheugden.
Hoe zouden Alexandros' armzalige argyraspiden ooit zulke prachtige troepen
weêrstaan, éen met hun paard en onfeilbaar van pijlschot. Hij glimlachte verteederd
en trotsch te gelijk naar hunne richting toe. Daar marcheerden de dertigduizend
Grieksche huurlingen aan, onder bevel van den jongen Thymodes te paard. Zij hadden,
wel is waar, terug naar de Mezopotamische vlakte willen gaan, meenende, dat
gunstiger de opene terreinen er lagen en daarom had Oxathres, hadden de neven en
satrapen, achterdochtig geworden, er op aan gedrongen hen allen, tot den laatsten
man te vermoorden maar Dareios had geweigerd en gezegd, dat hij de Grieken
vertrouwde. En zie, zijn vertrouwen werd gerechtvaardigd: daar marcheerden zij aan
tusschen het lage gerotste. Plotseling, hier en daar, op verscheidene hoogten en
heuvelen, verschenen de Karduchen, ruig en reuzig gewapend, de reuzen der
Armenische hoogvlakten, bere-achtig met hun bonten helmmutsen en zij bevolkten
telkens een nieuw punt of nog niet bezetten heuveltop, zoo dat zij Dareios' hart
verheugden. Zijne officieren verzekerden hem, dat zestigduizend zij telden maar zij
schenen wel dubbel, driedubbel zooveel: zij vulden overal de golvingen, tusschen
de bergglooiïngen; zij stonden harig zwart en berebrtun uit tegen de transparante
morgenluchten. Zij doemden voor, ter zijde en zelfs achter Alexandros' falanxenlinie
op: zij sloten de horizonnen telkens en overal af.... Tot Dareios zag, dat, achter hunne,
om het terrein telkens onderbrokene, groepen en
pagniëen, het overige deel zijner legers - die der den Perzen krijgsplichtige natie's;
zij waren zeshonderdduizenden! - geheel den achtergrond vulden en overvulden, tot,
zoo ver de blik reiken kon tusschen rotsen door en over golvingen der gronden, de
Perzische heirmachten gegroeid schenen als uit de aarde zelve om Dareios' hart te
verheugen!
In die dagen voltrokken zich de noodlottigheden der vorsten en volkeren in éen
dag, in enkele uren. En allen wisten dit maar steeds bleef de hoop iederen vorst, elk
volk bij, dat de goden gunstig hun en hèm zouden zijn, ten ongunste van den
tegenstander. De krijgskans was een onzekerheid, die in éen dag zekerheid werd....
IX.
Ter rechtervleugel zijns legers streed Alexandros zelve. Te paard op Bukefalos - het
massieve ros met de breede borst, den korten, gedrongen nek en den breeden kop,
waarop de stier-gelijkende vlak, terwijl des diers oogen als menschelijk blikten of
het begreep van oorlog en strijd en van bewegen en wenden, snel wijken en
onverwachts vooruit stormdraven - gezeten in het breede zadel, scheen Alexandros
nog jeugdiger. De helm, met het rechte neusijzer en de wangkleppen en ronde
kinnebak, omvatten zijn blozend jongensgelaat beschermend in den ronden kring
van ijzer, waarin het zoeter nog scheen dan het onomhelmd al was en de halskraag,
zoo breed en zwaar, gaf hem een ijzeren titansnek. Onder de wappering der
koraalroode pluimenbos gloeide nog rooder zijn blos. Zijne oogen bliksemden blijde:
terwijl - toch stil onrustig om den uitslag - hij overdacht en berekende, déed hij en,
zijn arm gestrekt, wees het korte zwaard Hefaistion, wiens escorte van argyraspiden,
met Nikanor en de ‘agema,’ hem omdrongen, den weg vooruit, in den midden der
hem te moet trekkende Perzische slagorde. Hij lachte luid omdat de, staande beren
schijnende Barbaren, in bergspleten en kloven en op verdere hellingen, roerloos
bleven staren als stommelingen, of bevel hun niet was gegeven. In zijn ijzeren kuras,
dat hem plomp maakte om het gestikte lijnwaden onderkuras, zat Alexandros met
zijn vreugdig gezicht, jonge oogen en blijden lach, verbijsterend jeugdig, een dolle
knaap, maar wien telkens die oogen verernstigden zoodra de lach verstarde en het
bevel weêrklonk met hanekreetklare klaroenstem. Zoo zat hij, wijdbeens, massief in
het breede zaâl en dat zijn naakte dij tusschen de lederen reepen van zijn tuniekrok
bloedde
om een spies, die ruw hij had uit getrokken en weg gesmeten, scheen hem geenzins
te deeren. Draafde Nikanor en diens bescherming in wijderen kring hem omrond,
Hefaistion bleef als een schaduw hem even achter ter zij. Parmenion verjeugdigde
onder Alexandros' bevelen, die hij volvoerde als in extaze, zonder te denken, dat
meerdere oorlogsjaren hem bezadigder hadden doen handelen, zoo hij alleen zich
zelve ware geweest. Toen de jongere Ptolomaïos, zoon van Seleukos, neêr stortte,
doodelijk getroffen door een der Grieksch huurlingen van Thymodes, brulde
Alxandros een woedenden kreet van smart om den vriend. Het jonge masker in den
ijzeren kring verfelde en werd als zwart van woede en, den arm geheven, stiet zijn
zwaard blindelings in die hem en zijn lijfwacht omzwermende verraders van Grieken.
Het was een razernij van speersteken en zwaardhouwen, waartusschen de mannen
vielen of, wreed, bebloed, weder uit groeiden onverwachts, vrij, bevrijd, verlost om
op nieuw weder samen te warrelen tot de mengeling, waarin het ondoenlijk was
vriend te hulp te komen of vijand ter dood te brengen.
De falanxen rukten voorwaarts, de wal van metaal, de ijzeren muur, o, wonder!
naderden met de stramme beenen, die hare menschelijkheid bleven, vooruit met
angstwekkenden opdrang: de speerpunten spietsten voorwaarts. Op de heuvelende,
bekrompene ruimtes scheidden zich hunne openende en weder toe sluitende, vierkante
massablokken machinaal; zij vereenigden zich weder, verlieten weder elkander; zij
bleven als ijzeren dobbelsteenen, die een onzichtbare reuzenspeler, een godshand
noodlotsvol hier wierp, daar wierp: de speren zwenkten rechts en staken, de speren
zwenkten links en staken in dichte Perzendrommen: door die aan-een gesloten,
radeloos makende vierhoeken, wigvormige driehoeken en parellelogrammen, die
zich beschreven in zuiver wiskunstige oplossingen van verbijsterende problemen,
werd de Perzische kavalerie dol, vooral als zij op de Thessalische ruiters wilde los
chargeeren. De rhythmische taktiek der falanxen verhinderde telkens de zwierig
dapper begonnen charge's der beroemde Perzische ruiters, oogen- en hartenlust aller
Babylonische vrouwen. Zij werden als gèk van woede; de bevelen hunner officieren
verwarden zich; zij wisten niet meer te doen; den smallen, nauwen vloed van den
Pyramos over stekende, drongen zij te veel op elkander zoodat zij om hun eigen
aantal, vloekend, elkander vertrappend, verdronken. Het werd aan rivierboord en
verder, aan kustzoom, een slachting regelmatig bijna, in een verdwaasde verwarring:
nu lagen de
hellingen en dellingen vòl bestapeld met de kreunend stervende paarden, met de
In document
Groot Nederland. Jaargang 18 · dbnl
(pagina 46-50)