• No results found

Het volgende element is de correctheid. Correcte verbindingswoorden zijn belangrijk om losse

tekstonderdelen goed met elkaar te verbinden. Door een juiste verbinding wordt de tekst één geheel. Over correcte verbindingen zijn twee adviezen gegeven:

Verwijzingen:

Voorkom bij verwijzingen onduidelijkheid en plaats verwijzingen bij voorkeur vooraan in een zin. op pagina 3130

Signaalwoorden:

Gebruik signaalwoorden en structuurmarkeerders. op pagina 33

31

Voorkom bij verwijzingen onduidelijkheid en dubbelzinnigheden, en plaats verwijzingen bij voorkeur vooraan in een zin.

Waarom:

In een goed opgebouwde tekst zijn de verschillende onderdelen op een logische manier ingedeeld en met elkaar verbonden. Een manier om te verbinden is het gebruik maken van zogeheten

verbindingswoorden. De juiste verbindingswoorden zorgen voor samenhang. Wanneer er meerdere dingen over een bepaald object/persoon worden gezegd, is het handig om deze dingen op een juiste manier aan elkaar te verbinden. Het verbinden van deze verschillende uitingen over hetzelfde element wordt lexicale cohesie genoemd.

Een manier om lexicale cohesie te creëren is volgens Onrust et al (1995) het gebruik van synoniemen. Zo kan een object vaker terugkomen maar dan met andere benamingen (bijvoorbeeld:

afbeelding/plaatje). Ook kan een schrijver antoniemen gebruiken: woorden met een tegenovergestelde betekenis (bijvoorbeeld ordelijk/chaotisch). Een andere manier om cohesie tussen elementen te creëren is door een ‘collactief verband’. Een collactief verband ontstaat als woorden vaak bij elkaar voorkomen en daardoor, meer dan door hun eigen betekenis, aan elkaar verwant zijn. Bijvoorbeeld politici en democratie, patiënt en arts of vakantie en strand.

Deze manieren (synoniemen, antoniemen en collactieve verbanden) verwijzen door een tweede referent te noemen. Er kan ook worden verwezen door specifieke verwijswoorden. In een zin kan een persoon genoemd worden, bijvoorbeeld Beatrix. Verder op in de tekst kan naar deze persoon (antecedent) verwezen worden met ‘zij’ en ‘haar’.

Er zijn twee verwijswoorden: persoonlijk voornaamwoord (hij, zij, wij etc.) of aanwijzend

voornaamwoord (deze, die, dit). Een persoonlijk voornaamwoord verwijst vaak naar het onderwerp van de vorige zin, een aanwijzend voornaamwoord verwijst vaak naar een ander thema.

Het is bij het gebruiken van vergelijkingen van belang dat de schrijver rekening houdt met de kennis van de lezer. Als de lezer niet weet wat er bedoeld wordt met een vergelijking, dan leidt dit tot problemen. Ook moet er een duidelijk aanwijsbaar antecedent zijn. Datgene waarnaar verwezen wordt moet dus helder zijn. Er moet goed opgelet worden dat er geen dubbelzinnige lezingen optreden bij verwijzingen. Zoals bijvoorbeeld in de zin: ‘Na de moord op de broer van Peter R. De Vries, ging hij op onderzoek uit’. ‘Hij’ kan hier zowel naar Peter R. als naar zijn broer verwijzen.

Ook in Jansen et al (2006) wordt het belang van goede verwijzingen benoemd. Zij stellen dat voor een in elke zin minstens één verwijzing geplaatst moet worden. Deze verwijzing moet zoveel mogelijk vooraan in de zin staan. Hierbij wijzen de auteurs er op dat schrijvers er voor moeten zorgen dat bij

verwijswoorden duidelijk is waar ze naar verwijzen. Ook moeten dubbelzinnige of loze verwijzingen vermeden worden.

32 Hoe:

- Controleer alle verwijzingen op hun duidelijkheid. Pas verwijzingen die onduidelijk zijn aan. Voorbeelden:

Vorige week heeft u met de arts gebeld, daaruit kwam naar voren dat... (daaruit verwijst naar een

gesprek, maar er staat alleen gebeld)

Het is ongebruikelijk om alinea’s van één zin te gebruiken. Aan deze eis voldoet deze brief niet. (welke

eis?)

Mensen met dwanggedachten kunnen contact opnemen met Lentis. Zij helpen bij het aanleren van nieuwe patronen. (Zij kan naar Lentis en naar mensen met dwanggedachten verwijzen)

Na de depressie van de vader van Henk, nam hij contact op met Lentis. (Wie nam contact op met Lentis,

33 Gebruik signaalwoorden en structuurmarkeerders. Waarom:

Hoeken et al (2009) stellen dat lezers binnen een goede tekst een duidelijk beeld hebben over de inhoud van de tekst. De lezer weet precies wat hij wel en niet kan verwachten van de tekst. Om de lezer hierbij te helpen, kan een schrijver structuurmarkeerders gebruiken.

Structuurmarkeerders zijn woorden als: daarom, vervolgens, ten eerste, ten tweede. Lezers weten dat als zij ten eerste lezen, dat er (normaal gesproken) ook een ten tweede zal komen. De structuursignalen kunnen ervoor zorgen dat lezers de zinnen op een goede wijze aan elkaar relateren. Meyer (2003) beschrijft in zijn overzichtsartikel het belang van signaalwoorden. Hij gaat hierbij verder dan alleen structuurmarkeerders. Ook tussenkopjes, voorbeschouwende - en samenvattende beweringen worden geschaard onder de noemer signaalwoorden. Uit het onderzoek van Meyer uit 1998 bleek dat mensen met een lage interesse in de tekst, de tekst mét signaalwoorden beter begrepen dan de tekst zonder. Bij mensen met een hoge interesse in de tekst waren de signaalwoorden niet van invloed op het

tekstbegrip.

Er moet, naast de interesse van de lezer in de tekst, ook rekening gehouden worden met voorkennis van de lezer, zo blijkt uit onderzoek van Kamalski et al (2008). Wanneer iemand veel voorkennis heeft, heeft deze persoon de signaalwoorden niet nodig omdat hij de relaties tussen zinnen zelf al maakt. Het beeld dat hij maakt op basis van de signaalwoorden uit de tekst kan minder zijn dan de kennis die hij al had en daarom kunnen signaalwoorden een negatief effect hebben. Dit is dus alleen het geval bij personen met veel voorkennis.

Hoe:

Signaalwoorden Voorbeelden

Tijd Eerst, vervolgens, daarna, toen, ten slotte

Plaats Hier, daar, waarin, waarop

Tegenstelling Echter, maar, daarentegen, hoewel

Opsomming En, ook, daarnaast, bovendien, ten eerste, ten

tweede

Argumentatie Naar mijn mening, concluderend, kortom

34

Formulering

Het tweede tekstelement is de formulering. Ook bij teksten die goed gestructureerd zijn, kan het doel alsnog gemist worden wanneer de formulering niet correct is.