• No results found

De Contemporaries van Gosewijn van Halen

5. Het netwerk van Gosewijn van Halen, Contemporaries van Gosewijn

5.2 De Contemporaries van Gosewijn van Halen

Uit de vorige hoofdstukken zijn al meerdere namen bekend geworden van personen waarmee Gosewijn van Halen op een of andere manier een relatie had. Dit kan zijn doordat zij in briefcontact stonden met de rector uit Groningen, dan wel dat zij hem hadden ontmoet, hetzelfde onderwijs hadden genoten of welke vorm van contact dan ook.

Als we hier een overzicht van willen geven zijn allereerst de personen in zijn directe omgeving van belang zijn. Voor Gosewijn waren dit de mensen uit zijn dagelijkse leven in Groningen. Meer concreet waren dit allereerst de hoofdpastoor van de Martinikerk Willem Frederiks en de hoofdmeester van

47 de Latijnse school verbonden aan deze Martinikerk, Nicolaus Lesdorpius. Frederiks was geboren rond 1455, en had gestudeerd in Keulen en Ferrara, waar hij in 1475 doctor in de medicijnen werd.155 Van Nicolaus Lesdorpius is weinig bekend, behalve dat hij in het begin van de 16e eeuw rector van de St. Maartensschool in Groningen was, en dat hij had gestudeerd onder Hegius in Deventer. Van hem is niet bekend of hij aan een universiteit heeft gestudeerd.156

Verder zijn in Groningen de leerlingen van Gosewijn van belang, diegenen die op jonge leeftijd in zijn broederhuis hebben rondgelopen. De twee namen die hiervan bekend zijn gebleven zijn Albertus Hardenberg en Regnerus Praedinius. Hardenberg was in 1510 geboren, en kreeg een groot deel van zijn eerste opleiding onder Gosewijn in Groningen.157 In 1527 trad hij in in het klooster in Aduard, in 1530 ging hij naar Leuven om te studeren, en in 1537 of 1539 haalde hij zijn doctorsgraad in theologie aan de universiteit van Mainz. Hierna was hij nog weer in Aduard, en ging hij naar Wittenberg waar hij vriendschap sloot met Melanchthon. Uiteindelijk werkte hij als predikant in Bremen, en later in Emden waar hij stierf in 1574.158

Regnerus Praedinius werd net als Hardenberg geboren in 1510. Na zijn onderwijs in Groningen studeerde hij verder in Leuven vanaf 1523. Vanaf 1529 gaf hij les in Groningen. Hierna heeft hij enkele jaren gezworven en onder andere in Erfurt een benoeming als rector gekregen. In 1545 ontving hij het rectoraat van de St. Maartensschool in Groningen als opvolger van Lesdorpius. Hij overleed in 1559 in Groningen.

Naast de jonge mannen die les kregen in het Broederhuis, waren er natuurlijk ook andere broeders, die tegelijkertijd in het huis verbleven. Van de akte van inschrijving waar Gosewijns naam ook op staat vermeld kennen wij de namen van drie van zijn broeders, die tegelijkertijd met hem intraden. Dit waren de mannen Petrus Delft, Arnoldus Teykelenborch en Johannes Rees.159 Van deze drie is verder niets bekend.

Het is ook van belang een overzicht te maken van de personen die een rol hebben gespeeld in de jeugd van Gosewijn. Allereerst is daar zijn leraar in Roermond Johannes Gronius, met zijn hulpje Johannes Kerckhof, over wie verder geen informatie beschikbaar is. Vanuit Roermond vertrekt Gosewijn naar Groningen waar hij famulus wordt van Wessel Gansfort, die in 1414 was geboren en stierf in 1489. In zijn laatste levensjaren verbleef Wessel nog veel in Aduard. Na de dood echter van

155

C.G. van Leijenhorst, ‘Willem Frederiks’ in: Bietenholz, Deutscher, Contemporaries of Erasmus 1, 56.

156 Zie voetnoot in: Akkerman, ‘The early reformation in Groningen’ 5.

157

Janse, Albert Hardenberg als Theologe, 5-8.

158

Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 24.

48 abt Hendrik van Rees was hij veel in het Clarissenklooster in Groningen.160 Gansfort was een groot theoloog, en zijn werk had onder andere zijn uitwerking op het gedachtegoed van Maarten Luther die Gansfort meerdere keren noemt als een van zijn bronnen.

Rudolf Agricola, die volgens de theorie van Van Rhijn Gosewijn had meegenomen uit Roermond, leefde van 1444 tot 1485. Agricola was geboren in het Groningse Baflo, en ook hij had zijn onderwijs gekregen aan de St. Maartensschool in Groningen. In 1456 werd hij ingeschreven aan de universiteit van Erfurt. Hierna studeerde hij vanaf 1462 in Keulen, en in 1465 haalde hij zijn graad in Leuven. Na veel reizen kwam hij ca. 1480 weer in Groningen aan, waar hij stadssecretaris werd. In deze functie bleef hij veel rondreizen, maar in 1484 legde hij zijn taken neer om naar Heidelberg te vetrekken. In 1485 stierf hij aan de gevolgen van een ziekte, die hij op een terugreis van Rome naar Heidelberg had opgelopen.161

Een andere belangrijk contact uit de jeugd van Gosewijn is zijn leraar in Deventer, Alexander Hegius, die vanaf 1483 rector was van de Lebuïnusschool. Hegius is waarschijnlijk kort na 1433 geboren, en van zijn vroege leven is verder niets bekend. Wel weten we dat hij van 1469 tot 1474 meester van de St. Willibrord-school in Wesel was. Hierna werkte hij vanaf 1474 aan de St. Maartensschool in Emmerich. Hegius overleed in 1498, en was van zeer grote betekenis voor het omhooghalen van het niveau van onderwijs in Nederland, met zijn introductie van humanistisch onderwijs in Deventer.162

Na de mensen die bekend zijn uit zijn eigen directe omgeving moeten we voor de reconstruering van het netwerk van Gosewijn kijken naar de lijst van mensen die hij zich herinnert uit zijn tijd in Aduard. Gosewijn noemt in zijn brief aan Hardenberg een hele lijst namen. Dit is echter slechts een opsomming van de mensen die hij hier destijds in zijn jeugd heeft ontmoet, en het is niet bekend of en hoe hij in de rest van zijn leven nog contact heeft gehad met deze mensen.

Na zijn vroegere patroon Wessel Gansfort en diens vriend Rudolf Agricola, noemt Gosewijn de volgende rij namen: Johannes Oostendorp, Rudolf von Langen, Paulus Pelantinus, Alexander Hegius, Johannes Canter, Lambert Fryling, Onno van Ewsum, Arnold van Hildesheim, Hendrik van Rees en Johannes van der Oldekercke.

Johannes Oostendorp had in Keulen gestudeerd en werd daarna kanunnik in Deventer. Ook werd hij de rector in Deventer, na de dood van Alexander Hegius in 1498. Van deze Johannes Oostendorp is bekend dat hij ook Wessel Gansfort in Groningen bezocht.163

160 Van Rhijn, Wessel Gansfort, 136-138.

161

C.G. van Leijenhorst, ‘Rodolphus Agricola’ in: Bietenholz, Deutscher, Contemporaries of Erasmus 1, 15-17.

162

Van Leijenhorst, ‘Willem Frederiks’ 173.

49 Rudolf van Langen leefde van 1438 tot 1519, en verbleef hoofdzakelijk in Münster waar hij in 1462 proost van de kathedraal werd. Von Langen was erg gericht op de verbetering van het onderwijs, en introduceerde in 1500 een nieuw humanistisch curriculum aan de school in Münster. Erasmus prees van Langen meerdere keren als de belangrijkste geleerde van zijn gebied.164

Paulus Pelantinus is waarschijnlijk dezelfde persoon als de arts Paul van Pelant, die in 1490 in Zwolle leefde.165 Hij schreef meerdere werken die hij aan Wessel Gansfort wijdde.166

Johannes Canter kwam uit een geleerde aristocratenfamilie uit de stad Groningen, en had zelf aan vier verschillende universiteiten gestudeerd.Zijn zoon Jacobus Canter werd een beroemd dichter. 167 Lambert Fryling was arts in Groningen, en had zijn graad in medicijnen gehaald aan de universiteit van Ferrara, op 22 december 1478 met Rudolf Agricola als getuige.168

Onno van Ewsum wordt door Gosewijn ‘de gulden ridder’ genoemd, ‘(eques auratus). Hij was lid van een vooraanstaande hoofdelingenfamilie, en heeft een reis naar Jeruzalem gemaakt en is tot ridder geslagen. Hij was in 1455 de stichter van de St. Hippolytuskerk in Middelstum, en stierf in 1489.169 Ook over de familie Ewsum zijn nog studies verschenen, waarin ook Onno wordt besproken.170

Arnold van Hildesheim heette ook wel Arnold van Bevelen, en was in 1475 rector van de St. Maartensschool in Groningen. Later is hij docent aan de Latijnse school in Emmerich, tegelijkertijd met Alexander Hegius. Agricola schrijft in deze tijd ook een brief aan Hegius in Emmerich, gedateerd op 20 september 1480, en beschrijft Arnold in deze brief als ‘presbyter en filosoof’.171

Hendrik van Rees was de abt van het klooster Aduard van 1449 tot 1485, de periode waarin de ‘Aduarder Academie’ het meest floreerde. Hij werd door zijn tijdgenoten, onder andere door Agricola, geroemd om zijn prestaties, en volgens Akkerman en Santing bloeide het klooster ‘…onder zijn bewind in alle opzichten’.172

Als laatste in zijn opsomming noemt Gosewijn zijn voorganger als rector van het Groninger Fraterhuis, Johannes van der Oldekercke. Deze was rector van 1484 tot 1507. De bewering van Van Rhijn dat Gosewijn vanaf 1497 rector was, lijkt te zijn gebaseerd op een verkeerde datering, en wordt ook door meerdere auteurs na hem ontkracht.173

164 R. Stupperich, ‘Rudolf von Langen’ in: Bietenholz, Deutscher, Contemporaries of Erasmus 2, 290-291.

165

Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 25.

166

Van Rhijn, Wessel Gansfort, 113-114.

167

Ebels-Hoving, Jacobus Canter, 19.

168 Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 25.

169

Ibidem.

170

M. Hartgerink-Koomans, Het geslacht Ewsum (Groningen-Batavia,1938) 49-59.

171 Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 25-26.

172

Ibidem, 26.

173

Zie Post, The Modern Devotion, 596; A.T. Schuitema Meijer, ‘Het Fraterhuis in de St. Jansstraat te Groningen’ Groningse Volksalmanak 1960, 1-34.

50 Na de opsomming zijn er tenslotte nog vier namen die Gosewijn zich herinnert, en die hij afzonderlijk beschrijft. Dit zijn Arnoldus Grijp, Bernardus van Doesborch, Hendrik van Edam en Rudolf Hilbrand. Arndoldus Grijp was een monnik in het klooster van Aduard, en had gestudeerd aan de universiteit van Keulen. Hij schreef onder andere een lofdicht op de abt Hendrik van Rees.174 Gosewijn beschrijft Arnoldus als een echte vriend.

Van Bernardus van Doesborch is alleen bekend dat hij abt van het Aduarder klooster was van 1505 tot 1506/7.175 Ook van Hendrik van Edam is verder niets bekend, waarschijnlijk was ook hij een monnik in Aduard.

Rudolf Hilbrand, die volgens Gosewijn ook wel ‘Bolens’ werd genoemd’, studeerde artes aan de universiteit van Keulen. Hij wordt genoemd en afgebeeld in een handschrift in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek.176

De laatste naam die Gosewijn noemt in zijn brief is die van Hendrik van Zuidwolde, die volgens Gosewijn abt was in Aduard in 1528. Verder is er echter niets bekend over hem.177

Naast de personen die worden genoemd in de brief uit 1528, zijn er ook andere relaties van Gosewijn die blijken uit andere brieven of verwijzingen.

Allereerst is er dan Desiderius Erasmus, die leefde van waarschijnlijk 1467 tot 1536, en van wie de verschillende brieven betreffende Gosewijn uitgebreid beschreven zijn in het vorige hoofdstuk. Ook Maarten van Dorp is een van de prominentere personen uit het netwerk van Gosewijn. Hij was een van de conservatieve theologen in Leuven, en eerst een bekend tegenstander van Erasmus. Hij was geboren in 1485, en stierf al in 1525. Van Dorp heeft veel betekend voor het Latijnse onderwijs in Leuven, en voerde hier vele vernieuwingen in.178

Uit de brief van Gosewijn over het leven van Agricola, de De Rodolphi Agricola, kunnen we opmaken dat Gosewijn ook Philippus Melanchthon kende. In deze brief noemt hij de grote Duitse theoloog een echte vriend.179 Melanchthon leefde van 1497 tot 1560, en was het grootste deel van zijn leven werkzaam aan de universiteit van Wittenberg.

In deze brief aan Melanchton laat Gosewijn weer zien hoe uitgebreid zijn netwerk van contacten is, door te vermelden dat een zekere Ferreus hem had gevraagd iets over Agricola op te schrijven. Dit impliceert dat hij deze persoon zeer waarschijnlijk persoonlijk had gesproken. Met Ferreus bedoelt

174 Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 26.

175

Ibidem.

176

Van Rhijn, Wessel Gansfort, 254; het handschrift in Utrecht is Hs. 609, zie: Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 26.

177

Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 27.

178

J. IJsewijn,’Maarten van Dorp’ in: Bietenholz, Deutscher, Contemporaries of Erasmus 2, 398-404.

51 Gosewijn Johannes Ferrrarius, of Eisermann, die leefde van ca. 1486 tot 1558. Hij was een bekend jurist, filosoof en theoloog in Marburg, en was de eerste rector van de in 1527 gestichte Philips-Universiteit in deze stad.180

Iemand die ook tot de relaties van Gosewijn behoort, maar met wie de contact blijkbaar minder goed was, is Augustijn Aggeus, een geleerde arts uit Den Haag, die ook bevriend was met Erasmus.181 Hij had zijn kandidaatsexamen gehaald in 1506, aan de universiteit van Parijs. Over zijn geboorte- en sterfjaar is niets bekend. Wel is bekend dat hij in 1525 als gezant van Karel van Egmond naar de Engelse koning Henry VIII werd gestuurd. Gosewijn noemt Aggeus in zijn tweede brief aan Hardenberg uit 1529, en vermeldt dat deze weigert om hem zijn geleende boek terug te geven. Gosewijn laat zich erg negatief uit over Aggeus, en noemt hem een ‘waardeloze windbuil’ (villissimi nebulonis).

De laatste persoon die we ook tot het netwerk van Gosewijn kunnen rekenen is Gerardus Listrius, wiens brief aan Gosewijn in het vorige hoofdstuk werd besproken. Hij is waarschijnlijk geboren tussen 1470 en 1480, en volgde ook onderwijs bij Alexander Hegius in Deventer. Van 1516 tot 1522 was hij rector van het broederhuis in Zwolle, en vanaf 1522 was hij rector van de Latijnse school in Amersfoort.182 Hierna is niets meer van hem bekend, behalve dat in 1524 en 1531 twee werken van hem zijn uitgegeven in Antwerpen. Mogelijk is hij hierna naar Duitsland vertrokken. Er is niets bekend over het jaar van zijn sterven.183

Nu er op deze manier een totaalbeeld is ontstaan van het netwerk van Gosewijn wordt in zijn volle omvang duidelijk hoeveel verschillende relaties hij onderhield. Het is indrukwekkend om te zien hoe veel bekende mensen uit deze periode allemaal zichtbaar worden, wanneer we Gosewijn van Halen als venster gebruiken. De rector van het fraterhuis in Groningen onderhield contacten met meerdere grote geleerden uit zijn tijd, en zijn kennissengebied strekte zich uit over het hele toenmalige Nederlandse gebied (met ook contacten in Leuven) tot ver in het Duitse Rijk, met contacten in Marburg, Heidelberg en Wittenberg.

De belangrijkste vraag is echter wat we uit deze gegevens kunnen leren over de aard van het netwerk van Gosewijn. Vormden de relaties van Gosewijn een netwerk op zich, waarin de rector van het fraterhuis een centrale plaats innam? Of waren de contacten van Gosewijn onderdeel van een veel groter netwerk, en was dit hetzelfde netwerk als bijvoorbeeld dat van Erasmus?

180 Muther, ‘Ferrarius’ in: F.X. von Wegele e.a., Allgemeine Deutsche Biographie 6 (Leipzig 1877) 719-720.

181

Akkerman, Santing, ‘Rudolf Agricola en de Aduarder academie’ 27.

182

Rogge, ‘Gerardus Listrius’ 207, 209-211.

52 Dit laatste lijkt het geval. De verschillende contacten van Gosewijn vormen een bonte verzameling van grote geleerden en bekende devoten, maar Gosewijn is niet hét centrale kruispunt van al deze verschillende contacten. Anders gezegd, de personen uit het netwerk van Gosewijn onderhielden ook onderling relaties, zonder dat alles via Gosewijn liep. Zo is bijvoorbeeld van Gerardus Listrius bekend dat hij contact onderhield met Erasmus, Alexander Hegius en nog anderen die ook tot de contacten van Gosewijn hoorden.

Eerder dus dan Gosewijn in het centrum van al deze relaties te plaatsen, lijkt het erop dat hij slechts zijn plaats innam in verschillende clusters van contacten, die waren gecentreerd rond bepaalde gemeenschappelijke kernen. In sociologische termen lijkt het erop dat Gosewijn zich bevond in meerdere cliques binnen het grote overkoepelende netwerk van de geleerdheid in de lage Landen.184 Uit de bovenstaande lijst van contacten komen drie van deze cliques herkenbaar naar voren.

Eerst is daar de clique van diegenen die onderwijs hebben gekregen aan de Lebuïnusschool in Deventer, onder Alexander Hegius. Door het netwerk van humanistisch geïnteresseerden, met daarin grote namen als Erasmus, te bestuderen vanuit de persoon van Gosewijn is juist duidelijk geworden dat dit netwerk niet alleen bestond uit universitair geschoolden. Een samenbindende factor die vaker lijkt terug te komen dan juist een universitaire opleiding, is het onderwijs in Deventer onder Hegius, waar bijvoorbeeld zowel Erasmus als Gerard Listrius, als dus ook Gosewijn van Halen hun schooltijd hebben doorgebracht. Het staat echter vast dat Gosewijn ook na deze tijd in Deventer zich is blijven ontwikkelen, getuige de belezenheid die hij tentoonspreidt in zijn brieven.

Een andere clique die naar voren komt wordt gevormd door de verschillende geleerde contacten in Groningen en het klooster van Aduard. Namen die hierbij naar voren komen zijn in de jonge jaren van Gosewijn Wessel Gansfort en Agricola, en op latere leeftijd Willem Frederiks, Nicolaus Lesdorpius, Albertus Hardenberg en Regnerus Praedinius. Ook de bovengemiddeld hoog opgeleide monniken van het klooster Aduard, zoals Arnoldus Grijp en Bernardus van Doesborch, horen gerekend te worden tot deze noordelijke ‘kern’ binnen het grotere netwerk.

Tot slot is er een derde clique die naar voren komt uit de contacten van Gosewijn, namelijk de meerdere contacten die hij onderhield met Broeders van het gemene leven, die zich in het hart van de Moderne Devotie bevonden. Het is echter opvallend dat wij dit alleen weten van de broeders uit Groningen.

Het is zeer waarschijnlijk dat Gosewijn ook contacten heeft onderhouden met Broeders uit andere plaatsen, zoals de rectoren van het broederhuis in Zwolle: Johannes Koeckman (1491-1519), Johannes van Genemuiden (ca. 1521) en Everhardus van Dinxlaken (ca. 1535).185 Voor deze mogelijke

184

Scott, Social network analysis, 16.

53 contacten is echter geen enkel bewijs te vinden. Deze namen komen nergens voor in de documenten betreffende Gosewijn, evenmin als die van de rectoren van het broederhuis in Deventer: Gerrit van den Busche (ca. 1502-1509), Johan Caster (ca. 1520-1522) of Theodorus van Zutphen (gestorven in 1525).186

Het is opvallend dat het aantal aantoonbare ‘broeder-contacten’ van Gosewijn relatief zeer klein blijft, vergeleken met de grote lijst van humanistische contacten. Dit zou het gevolg kunnen zijn van het schriftelijke karakter van de humanistische contacten, wat minder gebruikelijk was onder de Broeders van het gemene leven. Het zou kunnen zijn dat door de schriftelijke overlevering hiervan veel informatie van deze humanistencontacten is overgebleven, en niet zoveel over Gosewijns eventuele ontmoetingen met andere Broeders. Het blijft echter opvallend, dat deze rector van het Broederhuis in de bronnen meer aantoonbaar contact heeft met uitgesproken humanisten dan met zijn eigen broeders. Dit getuigt van de open houding en de grote ontwikkeling van deze broederhumanist.

Al deze elementen samen, de verschillende cliques waarin Gosewijn zich begaf, creëren het beeld van een persoon die goed was ingevoerd in het netwerk van humanistische en devotionele contacten in de Nederlanden. Gosewijn was iemand die vanuit zijn bescheiden positie als rector van het Broederhuis in Groningen veel verder keek dan de grenzen van zijn stad of de grenzen van zijn broederorde.

Concluderend moeten we ook stellen dat er nog veel vragen open blijven omtrent de verschillende contacten van Gosewijn. Er ontbreken mij nog te veel attribute, relational en ideational datavan de verschillende elementen en personen binnen het netwerk van Gosewijn, om een volledig beeld te kunnen schetsen. Dit zou echter een nuttig onderwerp kunnen zijn van een vervolgstudie, teneinde een beter zicht te krijgen op de verschillende dynamieken binnen het geheel van humanistische en devotionele contacten in deze periode in de Nederlanden.

54 Conclusies

Aan het begin van dit onderzoek stelde ik de vraag hoe de betekenis van Gosewijn van Halen binnen het netwerk van religieuze en intellectuele relaties in de Noordelijk Nederlanden, gebruikt kon