• No results found

Conclusies: vrijwilligerswerk als wederdienst

In document Voor wat hoort wat? (pagina 22-25)

In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste conclusies van de verkenning samen. Dat doen we per thema. Wie meer wil weten over bepaalde branches of uitgebreider wil lezen over de ervaringen binnen een specifieke case, raden we aan in Deel II en Deel III verder te lezen. Aan het eind van deze samenvattende conclusies formuleren we een aantal aanbevelingen. Die aanbevelingen zijn niet bedoeld voor één adressant. Bij de realisatie van transactioneel vrijwilligerswerk zijn zo veel partijen betrokken, dat er voor ieder op basis van de resultaten van deze verkenning wel ‘wat te halen is’.

Overheid, burgers, vrijwilligersorganisaties en professionele instellingen kunnen er hun voordeel mee doen.

2.1 Transactioneel vrijwilligerswerk: geen gelukkige term

Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport begon het Verwey-Jonker Insti-tuut deze verkenning van wat in de opdracht heette ‘transactioneel vrijwilligerswerk’. De term trans-actioneel blijkt niet bijzonder gelukkig gekozen. Het ministerie doelde op een schriftelijk bevestigde afspraak tussen individuele burger en instantie waarbij de eerste vrijwilligerswerk belooft in ruil voor geleverde diensten van de laatste. Maar Nederlandse experts in het vrijwilligerswerk bevestigen de term transactioneel zelden voor vrijwilligerswerk als wederdienst. Het blijkt een concept te zijn dat niet direct wordt herkend. Jeroen Dekker van het Sociaal Cultureel Planbureau heeft er wel over geschreven, maar niet onder de noemer van transactioneel vrijwilligerswerk. Dekker et al. (2008:15) liet zien dat in 14% sprake is van een min of meer verplichte vorm van vrijwilligerswerk: het vrijwilli-gerswerk dat de overheid inkadert in een traject van inburgering of re-integratie is daar het meest in het oog springende voorbeeld van.

De Nederlandse hoogleraar vrijwilligersmanagement Lucas Meijs en de Harvard professor Austin spreken wel van transactioneel vrijwilligerswerk, maar zij associëren het met maatschappelijk betrok-ken ondernemen en vrijwilligerswerk door werknemers (Meijs, 2009; Austin, 2000). Austin spreekt van drie fasen van maatschappelijk betrokken ondernemen: filantropisch (geen tegenprestatie), transactio-neel (ruilrelatie) en integratief (samen agenda bepalen). Meijs stelt dat vrijwilligerswerk door werkne-mers opschuift van het stadium van filantropie naar het stadium van transactie: het personeel doet vrijwilligerswerk om er iets van op te steken.5 Maar deze nieuwe ruilrelaties binnen en rond betaalde arbeid hebben weinig te maken met de ruilrelaties binnen de semipublieke dienstverlening die het ministerie met deze verkenning op het oog heeft. Hier draait het om de min of meer verplichte

vrijwil-5 http://www.hrnetwerk.nl/hrm_kennis.php?dossierId=_HR_en_Maatschappelijk_Verantwoord_Ondernemen).

lige wederdienst van individuele burgers bij zelfverkozen lidmaatschap, opvang of zorg van henzelf of hun dierbaren.

Ook de auteur Lesley Hustinx is in dit verband relevant: hij associeert verplicht vrijwilligerswerk vooral met geleid vrijwilligerswerk binnen re-integratie, activering en inburgering. (Hustinx, et al., 2009). Ook dan heeft de verplichting van, of verwachting aan, vrijwilligerswerk dus een andere context dan de hier beoogde. Transactioneel vrijwilligerswerk onderscheidt zich van geleid vrijwilligerswerk doordat de burger in kwestie bij transactioneel vrijwilligerswerk over het algemeen kan kiezen voor een bepaalde instantie (verpleeghuis, sportvereniging of school bijvoorbeeld) die van hem of haar een tegenprestatie verlangt. Het geleide vrijwilligerswerk waar Hustinx op doelt is van dit onderzoek uitgesloten.

Tijdens het onderzoek bleek niet alleen de term ‘transactioneel’ problematisch, maar raakte ook de term vrijwilligerswerk uit het zicht. In de maatschappelijke opvang is een schriftelijk vastgelegde en verlangde wederdienst onderdeel van ‘opvang in eigen beheer’ (de meest radicale vorm van cliëntge-stuurde hulpverlening). Ook bij recreatie/natuur en milieu kwamen we deze ‘eigen beheer’ constructie tegen, bijvoorbeeld bij de NTKC en scouting die hun eigen of andermans natuurterreinen onderhouden.

In de kinderopvang spreekt men niet van vrijwilligers, maar van ‘ouderparticipatie’ en ouderparticipa-tie-crèches. En in de zorg gaat het om de versterking van mantelzorgbetrokkenheid in zorginstellingen.

Soms heet de wederdienst in de zorg ook wel simpelweg ‘doorgaande mantelzorg’ of ‘vanzelfspreken-de zorg voor elkaar’ die doorgaat als ‘vanzelfspreken-de naaste van thuis naar een verzorgingshuis of verpleeghuis gaat.

De woorden participatie, betrokkenheid en coproductie vallen tegenwoordig vaak wanneer de diverse arrangementen rond wederdienst in zorg en opvang ter sprake komen. Het zijn de hedendaag-se formuleringen, voor arrangementen die vroeger ook wel met zelfhulp, onderlinge hulporganisaties, eigen beheer of corvee werden geassocieerd (zie ook Horstman, **). In de internationale literatuur worden voor soortgelijke arrangementen tegenwoordig termen gebezigd als (collectieve) coproductie, timebanks, en service learning (zie hoofdstuk 3). In Nederland blijft alleen in huisvesting, sport en welzijn de term vrijwilligerswerk vaak gebruikt en is ‘tegenprestatie’ een geaccepteerd woord. In huisvesting, sport, en welzijn komen schriftelijke afspraken over vrijwilligerswerk als wederdienst vooralsnog ook het vaakst voor.

2.2 Welke branches, welke afspraken?

Volgens de internationale literatuur is de betrokkenheid en bereidheid van burgers om iets te doen in zijn algemeenheid direct gerelateerd aan de beloningen die zij voor zichzelf verwachten (Bouvaird &

Loefler, 2007). Burgers zijn, met andere woorden, bereid om een ‘prestatie of dienst’ in het openbare domein te leveren als bijvoorbeeld hun eigen gezondheid of veiligheid ermee vooruitgaat of de leef-baarheid in hun buurt. Daarnaast worden kinderopvang, onderwijs en zorg in de buitenlandse litera-tuur genoemd als sectoren waarin burgeractiviteit bloeit. De verkenning van de Nederlandse situatie laat zien dat het hier niet anders is. Ook in Nederland hebben we in de genoemde sectoren voorbeel-den van wederdiensten, coproductie en actieve betrokkenheid en participatie gevonvoorbeel-den (zie ook Van der Klein et al., 2013).

Schriftelijke afspraken worden in Nederland het vaakst gemaakt in sport, huisvesting, opvang, welzijn en recreatie. Daar kwamen wij in deze verkenning de meeste voorbeelden tegen van schriftelijke afspraken over vrijwilligerswerk als wederdienst: verplichte bardienst, groepsbegeleiding tijdens vakantieactiviteiten, vrijwilligerswerk in de buurt in ruil voor een woning of minder huur. In sport en recreatie is vrijwilligerswerk als tegenprestatie de experimentele fase voorbij. Dat betekent niet dat alle verenigingen schriftelijk om wederdiensten vragen; het betekent wel dat er al veel verenigingen zijn die ervaring hebben in dit opzicht: voorbeelden te over. De amateurkunst heeft opvallend weinig verenigingen die leden ‘verplichten’ vrijwillige taken te doen in ruil voor hun lidmaatschap. Kunstfac-tor, het landelijk sectorinstituut amateurkunst, kwam er bij onderzoek in 2010 slechts twee op het spoor. In huisvesting, wijk- en buurtwerk en maatschappelijke opvang zijn de schriftelijk vastgelegde

‘wederdienst-arrangementen’ vaak nog projecten: ze worden hoofdzakelijk voor bepaalde doelgroepen of specifieke activiteiten in het leven geroepen. Volgens Verdiwel, de Vereniging van Directeuren van lokale Welzijnsorganisaties, zoeken welzijnsorganisaties waar mogelijk naar wederkerigheid .’ Ook tijdens het onderzoek ‘Welzijn versterkt burgerschap’, is Verdiwel deze vorm van vrijwilligerswerk niet tegengekomen (Uyterlinde et al., 2007).

In onderwijs en zorg worden de minste afspraken rond vrijwilligerswerk als tegenprestatie gemaakt.

Daar is de schriftelijk vastgelegde wederdienst echt een uitzondering. Tijdens de verkenning hoorden wij van slechts drie scholen die ouders bij aanmelding vragen om mee te draaien in de tussenschoolse opvang (lunchpauze) en van slechts drie zorginstellingen konden wij korte signalementen maken.

Daarbij gaat het om zorglocaties die bijvoorbeeld aan familie van dementerende ouderen vragen om eten te koken of welzijnsactiviteiten te begeleiden in kleinschalig wonen. Zorg en onderwijs hebben, zo blijkt uit interviews met de betrokken branchevertegenwoordigers, om meerdere redenen een haat-liefdeverhouding met transactioneel vrijwilligerswerk.

Onderwijs en zorg: juridische en praktische bezwaren

Sommige scholen en zorginstellingen zouden het liefst gisteren nog betrokkenheid van ouders/kinderen contractueel verplichten, en tegelijkertijd hun vrijwillige inzet op locatie vastleggen. Hoe meer ouders er actief zijn op school, hoe beter. Maar anderen zijn rabiaat tegen dwang in dezen. Het zou weliswaar gaan om een verplichting die ouders vrijwillig aangaan, maar volgens de tegenstanders is die binnen de context van zorg, en vooral onderwijs niet te verdedigen. Voor transactioneel vrijwilligerswerk in onderwijs en zorg staan wetten in de weg en praktische bezwaren.

Het recht op onderwijs en zorg wordt in Nederland over het algemeen als verzekerd/for granted/

onvoorwaardelijk ervaren. Burgers – ook zij die in het onderwijs werken- zijn er moeilijk van te over-tuigen dat een verplichting tot wederdienst hier op zijn plaats zou zijn. In het onderwijs geldt boven-dien een leerplicht. De verwachting van een wederboven-dienst staat daarmee op gespannen voet. Wie wil dat een kind naar school gaat kan niet tegelijkertijd een activiteit van de ouders als voorwaarde stellen. In de zorg geldt het indicatiesysteem als belangrijkste toegangverschaffer, en natuurlijk de vraag of er plaats beschikbaar is op een geschikte locatie. Nu delen van de AWBZ (begeleiding) en de jeugdzorg naar de gemeente (Wmo) overgaan, wordt een eerder recht nu een voorziening. We zien dat de discussie over wederdienst in de Wmo ook daar gevoerd wordt.

In de context van onderwijsinstellingen en zorglocaties is het een essentieel probleem dat degenen die de wederdienst zouden moeten leveren (in het onderwijs: de ouders; in de zorg: de mantelzorgers) niet degenen zijn voor wie het recht op onderwijs en zorg geldt (in het onderwijs: de kinderen; in de zorg: de cliënten/bewoners). Men kan geen kinderen van onderwijs uitsluiten, simpelweg omdat hun

ouders niet bereid zijn vrijwilligerswerk te doen. Men kan met goed fatsoen geen kwetsbare cliënten met indicatie in een zorginstelling weigeren, omdat hun mantelzorgers ontslagen willen worden van de plicht om dag in dag uit voor hun naaste te zorgen.

De dienst wordt geleverd aan kinderen en bewoners, maar de wederdienst moet komen van de anderen. In het contract over de wederdienst zijn de afnemers van de diensten die de instellingen vooral welkom wil en moet heten, afwezig - en dat is op z’n minst opmerkelijk.

In document Voor wat hoort wat? (pagina 22-25)