• No results found

In dit onderzoek is er gekeken naar de invloed van institutionele factoren op de kwaliteit van financiële verslaggeving in Europese landen. Er is in de eerste plaats gekeken naar de invloed van standaarden op de kwaliteit en de invloed van institutionele factoren (pijl 1, figuur 1.1). Hieruit blijkt dat accounting standaarden een beperkend effect hebben op het (opportunistisch) handelen van managers en daardoor een positieve invloed hebben op de kwaliteit van financiële verslaggeving. Echter blijkt het ideale niveau moeilijk te bepalen door het ontbreken van een referentiegroep en de afweging of er bij het opstellen van standaarden de nadruk op relevantie of betrouwbaarheid van informatie moet worden gelegd. De invloed van institutionele factoren op de standaarden wordt onderkend door de mate van lobbyen (pijl 2, figuur 1.1). Hierbij is het opvallend dat gebruikers van financiële verslaggeving een ondergeschikte rol spelen. Tot slot beschouwt dit onderzoek de directe invloed van institutionele factoren op de kwaliteit van financiële verslaggeving (pijl 3, figuur 1.1). Hierbij geldt de mate van resultaatsturing als proxy voor de kwaliteit van financiële verslaggeving. Resultaatsturing wordt gemeten door de mate van AM door middel van het modified Jones model en RM wordt gemeten door middel van het Roychowdhury (2006) model.

De directe invloed van de institutionele factoren op de kwaliteit van financiële verslaggeving is in de eerste plaats onderzocht door te kijken naar de invloed van het type wetsysteem. Er werd een negatief verband verwacht tussen de kwaliteit van financiële verslaggeving en common law landen. De gevonden resultaten spreken echter van een positief verband voor AM en geen duidelijke relatie bij RM. Hypothese 1 dient daarom te worden verworpen. De mate van aandeelhoudersbescherming heeft bij zowel AM als RM een significante positieve relatie met de kwaliteit van financiële verslaggeving. Hypothese 2 kan daarom worden aanvaard. Dit bevestigt eerder AM- onderzoek (Leuz et al. 2003, Burgstahler et al. 2006) en geeft nieuw bewijs dat dit ook geldt voor RM en in landen met uniforme standaarden. Hypothese 3 keek naar de invloed van de rule of law, voor deze variabele wordt voor zowel bij AM als RM een sterk positief verband gevonden. Dit is in contradictie met de verwachting, waarbij meer vertrouwen in wet- en regelgeving voor een afschrikeffect bij ondernemingen zorgt. Hypothese 3 dient daarom te worden verworpen. Het sterkere gevonden positieve verband (gekeken naar p-waardes) bij RM in vergelijking met AM, kan als indicatie worden gezien van een vervangingseffect van AM naar RM. Door een hogere mate van vertrouwen in wet- en regelgeving wordt AM relatief duurder. Dit substitutie-effect is verder

onderzocht in paragraaf 4.5 waar dit werd bevestigd. Echter is verder onderzoek nodig naar de reden van de positieve relatie tussen AM en de rule of law. De mate van juridische efficiëntie gemeten door middel van de juridische index heeft een negatieve relatie met AM, deze resultaten dienen echter met voorzorg te worden geïnterpreteerd door de mogelijke kans op multicollineariteit. Voor RM werd er in twee modellen een negatief significant resultaat gevonden voor de mate van juridische efficiëntie, maar dit veranderde in een positief significant resultaat toen de invloed van de invloed van de rule of law buiten beschouwing werd gelaten. Derhalve is de relatie ten aanzien van resultaatsturing aan de juridische efficiëntie onduidelijk en dient hypothese 4 te worden verworpen. Bij de extra analyses is met behulp van kwantitatieve data de invloed van juridische efficiëntie en de mate van resultaatsturing getest. Uit deze modellen blijkt vooral een sterke negatieve relatie tussen het aantal rechters in een land en de mate van resultaatsturing. Dit betekent dat er een positief verband bestaat tussen het aantal rechters in een land en de kwaliteit van financiële verslaggeving van ondernemingen in dit land. Het beschikbare juridische

49 budget en de mate van resultaatsturing gaf wisselende significantie, waardoor hier niet over een duidelijk verband gesproken kan worden.

Ten aanzien van de controle variabelen (pijl 4, 6, 8, 10, figuur 1.1) is er voornamelijk voor de

vermogensstructuur een sterk bewijs gevonden van een positief (negatieve) relatie bij AM (RM). Daaruit blijkt dat ondernemingen mogelijk onderscheid maken in de manier van resultaatsturing afhankelijk van de mate van vreemd vermogen. De invloed van de ontwikkeling van de financiële markt blijkt

voornamelijk een invloed te hebben op de mate van AM. Waarbij een hogere ontwikkeling zorgt voor minder resultaatsturing door middel van AM. Hoewel dit in tegenstelling tot de verwachting is, kan dit worden verklaard door te stellen dan een hogere ontwikkeling van de financiële markt voor meer (potentiële) beleggers zorgt. AM wordt hierdoor eerder opgemerkt en kan bij een actievere markt voor een afschrikeffect zorgen. De eigendomsstructuur bleek alleen in sommige modellen significant bij AM, waarbij een positief verband werd gevonden. Dit is in tegenstelling met de verwachting dat een hogere mate van aandeelhoudersconcentratie zorgt voor beter toezicht en een verlaging van de mate van resultaatsturing. Bij RM werd geen significant verband gevonden wat eerder onderzoek (Roychowdhury 2006) tegenspreekt. De invloed van belastingen op de mate van resultaatsturing kon door

multicollineariteit niet goed worden getest, waardoor hier geen uitspraken over kunnen worden gedaan. Concluderend is het moeilijk een duidelijk effect van institutionele factoren op de kwaliteit van

verslaggeving te definiëren. Dit komt in de eerste plaats door het moeilijk te onderscheiden effect van institutionele factoren, de factoren zijn vaak onderling gerelateerd en hebben een gecombineerd effect op de kapitaalmarkt en ondernemingen (Isidro en Raonic 2012). Vervolgonderzoek dient op zoek te gaan naar nieuwe methodes om institutionele factoren beter te onderscheiden. In dit onderzoek is hier een poging toe gedaan door ook naar kwantitatieve data te kijken. Daarnaast is met name de positieve relatie tussen resultaatsturing en de rule of law opvallend. Vervolgonderzoek kan hier mogelijk verder naar kijken, door tevens een onderscheid te maken tussen “thick” en “thin” wetgeving (Kaufman et al. 2010). De additionele analyse in paragraaf 4.5 laat een negatief (positief) effect zien zodra meerdere

institutionele factoren werden gekoppeld en afgezet tegen AM(RM). Dit duidt op een beperkend (versterkend) effect van institutionele factoren op de kwaliteit van financiële verslaggeving. Hieruit kan worden afgeleid dat AM afneemt bij verhoging van institutionele factoren en RM toeneemt. Deze waarneming ondersteunt het onderzoek van Badertscher (2011) waarin werd bewezen dat managers de keuze van earnings management laten afhangen van relatieve kosten. In de tweede plaats bewijst dit onderzoek dat de kwaliteit van verslaggeving wel onderhevig is aan bepaalde institutionele factoren, maar dat er meer onderzoek nodig is naar discrepantie tussen AM en RM en de invloed van individuele institutionele factoren. Vragen waarom de rule of law positief en de juridische output negatief

gerelateerd is aan de mate van resultaatsturing kan hierbij een goed beginpunt vormen. De in dit onderzoek gevonden verschillen tussen de resultaten van AM en RM kunnen mogelijk worden verklaard door de aanwijzingen dat AM in de onderzochte steekproef relatief weinig voorkomt. Vervolgonderzoek kan verder onderzoeken of deze lage mate van AM komt doordat er gekeken is naar Europese landen met al een relatief sterke institutionele situatie (Leuz et al. 2001) of dat AM mogelijk achterhaald is en

ondernemingen zijn overgestapt op RM of een andere methode. Bij een andere methode van resultaatsturing kan er worden gedacht aan het relatief nieuwe onderzoeksgebied expectation

50 2004, Badertscher 2011). Bij EM beïnvloeden managers analisten zodanig dat deze voorspellingen doen die voor ondernemingen haalbaar zijn. Hierdoor wordt het manipuleren van het resultaat door middel van earnings management minder noodzakelijk. Brown en Higgins (2005) vinden bewijs dat

ondernemingen AM vervangen voor EM in landen met een sterke aandeelhoudersbescherming. Vervolgonderzoek kan tevens kijken naar de relatie tussen RM en EM en de invloed van institutionele factoren. Mocht EM een meer gebruikte methode zijn dan dient er tevens te worden gekeken naar andere proxies voor het meten van de kwaliteit van financiële verslaggeving, aangezien EM niet door middel van jaarverslagen kan worden gedetecteerd.

5.1 Limitaties

Dit onderzoek is onderhevig aan enkele beperkingen welke tevens uitgangspunten kunnen bieden voor vervolgonderzoek. In de eerste plaats zijn er 10 (8) landen meegenomen in de AM (RM) analyses welke gelden als een proxy voor de situatie in Europa. Deze relatief beperkte dataset kan een oorzaak zijn voor het relatief kleine aantal gevonden significantie verbanden. Daarnaast is earnings management als proxy voor kwaliteit van financiële verslaggeving gekozen. Hoewel dit in overeenstemming is met andere onderzoeken (Leuz et al.2001, Burgstahler et al.2006 ) zorgt dit ook gelijk voor beperkingen. In de eerste plaats doordat er in dit onderzoek is aangenomen dat discretionary accruals worden veroorzaakt door opportunistisch gedrag, terwijl er ook sprake kan zijn van efficiënte resultaatsturing. Daarnaast blijkt uit de relatief lage verklaringskracht van de modellen, dat resultaatsturing mogelijk onderhevig is aan andere factoren. Hierbij kan gedacht worden aan de invloed van cultuur (Han et al.2010), wereldwijde

economische situatie (Gul et al.2011), de mate van corporate governance in een onderneming (Lin en Hwang 2010) en het accountantsberoep (Seetharaman et al. 2002). Daarbij kan vooral de laatste factor een invloed hebben op de gevonden discrepantie tussen AM en RM. AM wordt namelijk eerder door de accountant opgemerkt en kan alleen aan het einde van het jaar worden toegepast (Graham et al. 2005), RM daarentegen kan het hele jaar worden toegepast en wordt minder streng door de accountant

gecontroleerd (Zang 2012). Daarnaast is er gekeken naar de periode na invoering van IFRS. Hoewel dit als voordeel heeft dat er uniforme standaarden in de onderzochte landen heersen, zorgt dit ook voor een beperking. Graham et al.(2005) bewijst een vervanging van AM naar RM na de invoering van SoX, door strengere standaarden en handhaving. Doordat dit onderzoek kijkt naar de periode na invoering van IFRS bestaat de kans dat vervanging al heeft plaatsgevonden, wat mogelijk een verklaring is voor de lage gevonden mate van AM. Een mogelijk vervangingseffect van AM naar RM is naar mijn weten nog niet onderzocht bij de invoering van IFRS, hetgeen een interessant onderzoeksgebied kan vormen.

51

6.0 Bronvermelding

GERELATEERDE DOCUMENTEN