• No results found

Conclusies, discussie

In document Herstel broekbossen (pagina 54-57)

3.4

Geconcludeerd kan worden dat het hydrologisch regime van elzenbroekbossen een doorslaggevende rol speelt voor de fauna. Overige sturende factoren hangen direct of indirect samen met het optreden van periodieke inundaties. Een elzenbroekbos waar niet enige tijd oppervlaktewater aanwezig is, kan faunistisch gezien niet als broekbos worden aangemerkt. Zowel de semi- terrestrische als de aquatische fauna (o.a. kevers, spinnen, vedermuggen en kokerjuffers) vormen een goede graadmeter van dit hydrologisch regime en kan als zodanig een indicatorrol vervullen bij bijvoorbeeld

verdrogingsvraagstukken.

Voor elzenbroekbossen karakteristieke soorten ontbreken grotendeels; natte elzenbroekbossen worden bewoond door de moerasfauna zoals die ook in andere natte ecosystemen, zoals dotterbloemhooilanden, zeggenmoerassen en wilgenbossen kan worden aangetroffen. In principe is deze overlap qua soortensamenstelling tussen de verschillende moerashabitats niet

verwonderlijk. Dotterbloemhooilanden zijn bijvoorbeeld door ontginning ontstaan uit broekbossen en vertonen qua aanwezige plantensoorten grote overeenkomsten met de ondergroei van elzenbossen. Daarnaast maken open plekken van nature deel uit van het broekbos, het is als het ware een mozaïek van meer en minder beschaduwde delen. Door ontginning zijn ten opzichte van een natuurlijke situatie scherpere structuurverschillen ontstaan tussen korte vegetaties en broekbossen, maar dit heeft blijkbaar nog niet merkbaar geleid tot een specialisatie van soorten.

Ondanks de op het eerste gezicht vrij generieke habitatvoorkeur zijn veel van de moerassoorten vaak zeer karakteristiek voor goed ontwikkelde moerassen (vaak kleinschalige droog-nat gradiënten en een koel en vochtig

microklimaat; Turin, 2000) en op een groter landschappelijk schaalniveau zeldzaam (Stańska, 2007). Dit laatste is waarschijnlijk vooral het gevolg van het verlies aan habitat door ontginning en verdroging. Bovendien is de

soortenrijkdom van niet verdroogde broekbossen groot. De heterogeniteit die wordt gegeneerd door de in broekbossen aanwezige structuurvariatie, zoals de kleinschalige droog-nat gradiënten, heeft tot gevolg dat een groot aantal

soorten uit verschillende natte habitattypen op een relatief klein oppervlak samen kan voorkomen.

Kennishiaten

3.5

Op basis van dit hoofdstuk kan gesteld worden dat er nog veel kennishiaten zijn wat betreft de fauna van de Nederlandse elzenbroekbossen. Het is duidelijk dat het hydrologische regime de soortensamenstelling stuurt, maar een kwantificering hiervan ontbreekt. Kwantificeren van de relatie tussen de lengte en fenologie van de inundatieperiode en de soortenrijkdom,

soortensamenstelling en/of levensstrategieën van aquatische en terrestrische ongewervelden in Nederlandse broekbossen heeft dus de hoogste prioriteit. Een tweede belangrijke factor is het onderzoeken van het belang van

habitatheterogeniteit binnen broekbossen. Het is duidelijk dat het optreden kleinschalige gradiënten (hoog-laag, droog-nat, beschaduwd-open) belangrijk is voor de fauna. Verdroging en verruiging leiden tot het verdwijnen van dit soort mozaïeken van milieuomstandigheden en daarmee tot een verarming van de fauna. Echter, een kwantificering van de relatie tussen

habitatheterogeniteit en de soortensamenstelling is noodzakelijk. Aangrijppunten hiervoor kunnen zijn:

- Vegetatiestructuurvariatie. In hoeverre reageert de fauna op de

vegetatiestructuur van de kruidlaag, bijvoorbeeld de aanwezigheid van zeggenpollen? Welke consequenties heeft verruiging als gevolg van inundatie met voedselrijk beekwater?

- Droog-nat gradiënten als gevolg van bodemreliëf. Welke rol speelt het droog-nat mozaïek dat gevormd wordt door de afwisseling van bulten, boomvoeten en laagtes voor de fauna?

- Variatie in beschaduwing. Het afsterven en/of omvallen van bomen zorgt voor tijdelijke openingen en het bladerdak (‘gap-dynamics’) en daarmee veranderingen in de vegetatie en het microklimaat. Leidt dit tot een verrijking van de broekbosfauna door het creëren van nieuwe habitats?

Op grotere schaal is de relatie tussen het broekbos en hoger gelegen delen van het beekdal van belang. Hoeveel uitwisseling treedt er op tussen deze habitats (bijvoorbeeld tijdens inundatie of na droogval) en hoe belangrijk is deze uitwisseling voor het functioneren van het systeem? Is er bijvoorbeeld een verschil tussen een broekbos grenzend aan een droger bostype of grenzend aan een landbouwgebied?

4

Verdroging en vernatting en rol

van redoxprocessen daarin

Inleiding

4.1

Er zijn nog maar weinig goed ontwikkelde broekbossen aanwezig in Nederland. Het merendeel van de broekbossen heeft te maken met verdrogingverschijnselen, meestal als gevolg van te diepe drainage in de omgeving. Daardoor neemt de aanvoer van grondwater af en daalt de grondwaterstand, met name in de zomerperiode.

Wanneer broekbossen langdurig en systematisch verdrogen kan de stikstofbeschikbaarheid sterk toenemen door mineralisatie van organisch materiaal. Nitrificatie van ammonium kan hierbij leiden tot verzuring van de toplaag en tot het versneld uitspoelen van basen (van Miegroet en Cole, 1984). De verzuring als gevolg van nitrificatie en koolzuurafgifte door planten en bodemdieren wordt door het wegvallen van grondwaterinvloed niet langer gecompenseerd door basenaanvoer met grondwater. Zo leidde mineralisatie van veen tot een sterke mobilisatie van nitraat en een afname van de basenconcentratie en pH in verdroogde broekbossen in het Westen van

Noordrijn-Westfalen (Kazda, 1995). Dit ging gepaard met een sterke toename van nitrofiele soorten zoals Brandnetel, Braam en Kleefkruid en een sterke afname van de bedekking van Moeraszegge.

Een belangrijke voorwaarde voor het herstel van verdroogde broekbossen is een vermindering van de drainage in de omgeving en herstel van de

grondwateraanvoer. Dat is echter niet altijd mogelijk. Daarom worden in de praktijk vaak mitigerende maatregelen genomen, waaronder het vasthouden of het inlaten van water. Deze maatregelen hebben lang niet altijd het gewenste effect. Vaak treden ongewenste eutrofiëringeffecten op. Het zijn vooral redoxprocessen die een belangrijke rol spelen bij zowel verdroging als vernatting van broekbossen. Daarom wordt in de volgende paragraaf allereerst ingegaan op de redoxprocessen die een rol spelen bij verdroging en vernatting van broekbossen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan in diverse herstelprojecten die in de afgelopen jaren zijn uitgevoerd. Een deel van dat onderzoek is uitgevoerd in het kader van OB+N en vastgelegd in ONB-rapporten. Het gaat onder meer om het onderzoek naar vernatting van het Koelbroek door Boxman et al. (2003), onderzoek naar vernatting van het Kaldenbroek, Dubbroek en

Beeselsbroek door Lucassen (2004), en het onderzoek naar bevloeiing van het Lankheet door Aggenbach (2011).

Redoxprocessen zijn ook zeer bepalend voor de effecten van

grondwaterverontreiniging. In veel natuurgebieden waar nog wel aanvoer van grondwater plaatsvindt, is het grondwater verontreinigd met nitraat en/of sulfaat. Dit zijn zeer reactieve stoffen die in kwelgebieden kunnen leiden tot

redoxgestuurde bodemprocessen waarbij nutriënten en giftige stoffen vrij komen. Ook hieraan zal in volgende paragrafen aandacht worden besteed.

In document Herstel broekbossen (pagina 54-57)