• No results found

7

HOOFDSTUK 2

LITERATUUR

2.1. Raad van Commissarissen

2.1.1. Waarom een Raad van Commissarissen?

De raad van Commissarissen is ontstaan doordat er behoefte was aan een toezichthoudende macht bij bedrijven waar een scheiding was tussen leiding en

eigendom, namelijk de Raad van Bestuur (leiding) en de aandeelhouders (eigendom). Met de komst van aandelen en aandeelhouders ontstond namelijk het zogenaamde agency probleem. Dit houdt in dat de dagelijkse leiding van een onderneming in handen is van een bestuur terwijl de eigendom van de onderneming in handen is van de aandeelhouders, wat kan zorgen voor conflicterende belangen (Fama, 1980).

De aandeelhouder (eigenaar) heeft als primaire doelstelling het behalen van maximale ondernemingswaarde terwijl de Raad van Bestuur (dagelijkse leidinggevenden) ook vele persoonlijke doelstellingen kunnen hebben in het kader van zelfverrijking op korte termijn.Wanneer dit laatste het geval is zal volgens Jensen en Meckling (1976) geen maximale ondernemingswaarde behaald kunnen worden.

Dit probleem van conflicterende belangen is, zoals gezegd, een belangrijke reden voor de komst van de Raad van Commissarissen. Een belangrijke taak van de Raad van

Commissarissen is namelijk het toezicht houden op de dagelijkse leiding ten behoeve van de aandeelhouders (Fama 1980 en Jensen en Meckling 1976).

Binnen dat kader van de agencytheorie wordt beargumenteerd dat de Raad van

Commissarissen is ontstaan om er zorg voor te dragen dat de Raad van Bestuur handelt in het beste voordeel voor de aandeelhouders. Dit houdt in dat de Raad van Commissarissen er op toe dient te zien dat de Raad van Bestuur het bedrijf bestuurt teneinde de

continuïteit te waarborgen en teneinde aandeelhouderswaarde te creëren (Scott 2006). Een middel om dit te bereiken is om een beloningsstructuur op te zetten voor de Raad van Bestuur waardoor zij gemotiveerd wordt om te handelen naar de wensen van de

aandeelhouder. Hierbij valt te denken aan een goede afweging tussen lange en korte termijn beloning en vaste en variabele beloning. Een van de belangrijkste taken van een Raad van Commissarissen is om de beloningsstructuur zo optimaal mogelijk te maken.

8

2.1.2. Taken en verantwoordelijkheden van de Raad van Commissarissen

Beursgenoteerde bedrijven in Nederland worden gekenmerkt door een two-tier structuur5. Dit houdt in dat er een strikte scheiding is tussen de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen. Verder is er in deze bedrijven nog een ondernemingsraad en een AvA aanwezig (Adams 2003).

“Volgens de wet en volgens de Nederlandse Corporate Governance Code heeft de Raad van Commissarissen de taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde. De Raad van Commissarissen richt zich bij de

vervulling van zijn taak op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de

vennootschap betrokkenen af. De Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren.” (De Nederlandse Corporate Governance Code; Commissie Corporate Governance, 9 december 2003).

Zoals Adams (2003) al aangeeft in zijn onderzoek - en zoals uit de hierboven genoemde definitie volgens de Nederlandse Corporate Governance Code blijkt - is het moeilijk om kort, bondig en duidelijk aan te geven wat een takenpakket is voor de Raad van

Commissarissen in het algemeen.

De hoofdtaken, volgens onderzoeken van Adams (2003) en Hillman en Dalziel (2003), zijn: toezicht houden, de belangen van aandeelhouders representeren en strategische vraagstukken.

Tevens concludeert Adams (2003) dat het werk van de verschillende commissies binnen de Raad van Commissarissen de dagelijkse activiteiten van de Raad van Commissarissen goed weergeeft omdat zij heeft geconstateerd dat de commissies door de jaren heen redelijk stabiel zijn. De conclusie wordt bevestigd door interviews van Lorsch en

5 Veruit de meeste in Nederland beursgenoteerde bedrijven hebben een two tier structuur, enkele bedrijven, vaak met buitenlandse invloed, hebben een one-tier structuur.

9

MacIver (1989) waarbij de leden van Raad van Commissarissen aangeven dat het werk van de Raad van Commissarissen gedaan wordt binnen de verschillende commissies en nagenoeg niet door de gehele Raad van Commissarissen. De belangrijkste subcommissies binnen de Raad van Commissarissen zijn:

- De auditcommissie;

- De benoemingscommissie; - De remuneratiecommissie;

Verder zijn er bij een groot aantal bedrijven ook nog de volgende commissies: - Risk commissie;

- Corporate Governance commissie; - Strategiecommissie.

Dat de subcommissies de kernactiviteiten goed weergeven wordt bevestigd door een onderzoek van Maassen et al. (2007). In hun onderzoek wordt namelijk aangegeven dat belangrijke taken van de Raad van Commissarissen onder andere bestaan uit supervisie houden op de Raad van Bestuur en daarbij het handelen in de beste interesse voor de aandeelhouders, wat vooral betrekking heeft op de auditcommissie en de Corporate Governance commissie. Meer specifiek wordt er tevens verwezen naar het feit dat de Raad van Commissarissen een belangrijk intern controlemechanisme is voor de

aandeelhouders waarbij door Daily et al (2003) vooral wordt gerefereerd aan het feit dat de Raad van Commissarissen de bestuurders kunnen aandragen, nomineren en van de nominatielijst kunnen verwijderen, wat betrekking heeft op de benoemingscommissie. Maassen et al (2007) maken in hun onderzoek onderscheid tussen interne en externe taken. De eerste twee hierboven genoemde taken, namelijk het toezicht houden en de belangen van de aandeelhouders representeren, hebben vooral betrekking op interne taken. Een onderdeel van de „strategie taak‟ is onder andere het adviseren van de Raad van Bestuur door de vele jaren kennis en ervaring die veelal aanwezig is bij leden van de Raad van Commissarissen en de door Maassen et al (2007) genoemde Resource

Depedency Theory. De Resource Dependency Theory betreft het feit dat leden van de Raad van Commissarissen gebruik maken van hun veelal uitgebreid netwerk om

belangrijke zaken gedaan te krijgen; dit is volgens Maassen et al een externe taak van de Raad van Commissarissen.

Het onderzoek van Maassen et al (2007) heeft aangetoond dat de verhouding in het takenpakket in de laatste jaren is verschoven van externe taken naar interne taken. Dit houdt in dat er in de laatste jaren relatief meer aandacht is besteedt aan taken als toezicht houden en advies geven in plaats van contacten opbouwen en onderhouden ten behoeve van het bedrijf.

10

2.1.3. De toegevoegde waarde en afbakening van het onderzoek

Uit het onderzoek van Adams (2003) blijkt dat leden van de Raad van Commissarissen haar taken zeer serieus nemen. Tevens blijkt uit paragraaf 2.1.1 dat een Raad van

Commissarissen een zeer belangrijke schakel is tussen de aandeelhouders en de Raad van Bestuur. Als laatste blijkt uit paragraaf 2.1.2 dat de Raad van Commissarissen zeer belangrijke taken heeft binnen een onderneming en dat de beslissingen welke zij neemt, invloed kan hebben op het reilen en zeilen van de gehele onderneming.

Gezien de invloed van de Raad van Commissarissen en de hoeveelheid taken en

verantwoordelijkheden, is het interessant om te onderzoeken in welk opzicht de leden van de Raad van Commissarissen invloed kunnen hebben op een onderneming. Voor mijn onderzoek is daarbij de busyness van leden van de Raad van Commissarissen als

uitgangspunt genomen. De busyness wordt door een aantal factoren bepaald. De factoren die in dit onderzoek gebruikt zullen worden, worden in paragraaf 2.2 aan de hand van een aantal bepalingen uit de Code Tabaksblat nader toegelicht. Vervolgens zal in paragraaf 2.3 op basis van voorgaande onderzoeken vanuit verschillende standpunten worden gekeken naar de relatie tussen ondernemingsprestaties en de busyness van de leden van de Raad van Commissarissen.

2.2. De Code Tabaksblat

“De code Tabaksblat werd op 9 december 2003 gepresenteerd door de commissie Tabaksblat. De code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland en waarvan aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de officiële notering van een van overheidswege erkende effectenbeurs.

De code bevat zowel principes als concrete bepalingen die de bij een vennootschap betrokken personen (onder andere bestuurders en commissarissen) en partijen (onder andere institutionele beleggers) tegenover elkaar in acht zouden moeten nemen. De principes kunnen worden opgevat als de moderne, en inmiddels breed gedragen, algemene opvattingen over goede Corporate Governance. De vennootschap vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de principes van de code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast.” (http://www.corpgov.nl/Corporate_Governance_Code)

Aangezien eerdere onderzoeken al hebben aangetoond dat er een relatie is tussen de mate van compliance aan codes en ondernemingsprestaties (in de vorm van

aandeelhouderswaarde) (o.a. Goncharov et al, 2006) en ik voor wat betreft mijn onderzoek probeer aan te tonen dat er een relatie bestaat tussen busyness en

ondernemingsprestaties, zal ik in dit onderzoek nader ingaan op één specifiek onderwerp van de Code Tabaksblat, namelijk de bepalingen die een relatie hebben met de busyness. De betreffende bepalingen die van invloed zijn op mijn onderzoek worden in de volgende paragrafen nader toegelicht. Tevens zijn de volgende paragrafen bedoeld om het begrip busyness al deels af te bakenen aangezien de bepalingen allen betrekking hebben op

11

busyness en de Code Tabaksblat met behulp van de bepalingen de busyness van de leden van de Raad van Commissarissen binnen bepaalde grenzen probeert te houden.

2.2.1. Inleiding bepaling III.3.4

De duidelijke en transparante kijk op Raden van Commissarissen heeft in de Code Tabaksblat niet alleen haar uitwerking met betrekking tot de achtergrond en het functioneren van de personen. Bepaling III.3.4 is daar een goed voorbeeld van. De bepaling doet namelijk een concrete uitspraak over het aantal te houden nevenfuncties. De bepaling is als volgt:

„Het aantal commissariaten van één persoon bij Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen is zodanig beperkt dat een goede taakvulling is gewaarborgd en bedraagt niet meer dan vijf, waarbij het voorzitterschap van een Raad van

Commissarissen dubbel telt‟ (De Nederlandse Corporate Governance Code; Commissie Corporate Governance, 9 december 2003).

2.2.2. Inleiding bepaling II.1.7

Ook bepaling II.1.7 doet, evenals bepaling III.3.4, een uitspraak over een gelimiteerd aantal nevenfuncties, namelijk:

„Een bestuurder houdt niet meer dan twee commissariaten bij beursgenoteerde

vennootschappen. Een bestuurder is geen voorzitter van de Raad van Commissarissen van een beursgenoteerde vennootschap. Commissariaten bij groepsmaatschappijen van de “eigen” vennootschap worden niet meegeteld. De aanvaarding door een bestuurder van een commissariaat bij een beursgenoteerde vennootschap behoeft de goedkeuring van de Raad van Commissarissen. Andere belangrijke nevenfuncties worden aan de Raad van Commissarissen gemeld‟ (De Nederlandse Corporate Governance Code; Commissie Corporate Governance, 9 december 2003). De bepaling doet uitspraak over zowel het aantal nevenfuncties als het soort nevenfuncties.

2.2.3. Waarom bepaling III.3.4 en II.1.7?

In hoofdstuk 1.1 is al uitgelegd dat de Nederlandse Corporate Governance code is ingesteld naar aanleiding van de fraudes en het tumult die deze fraudes teweeg heeft gebracht in de afgelopen jaren. Een onderdeel hiervan is dus door de commissie geuit in de vorm van de bepalingen III.3.4 en II.1.7 omdat de commissie het zinvol heeft geacht om persoonlijke informatie van de leden van Raad van Commissarissen te laten

12

vermelden in de jaarverslagen. De commissie heeft de bepalingen in het leven geroepen om de lezer van de jaarrekeningen inzicht en transparantie te geven met betrekking tot wie de leden van de Raad van Commissarissen zijn en wat ze doen.

De bepalingen sluiten aan op de vele onderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd. Deze onderzoeken bestonden veelal uit het zoeken naar correlaties tussen kenmerken van leden van de Raad van Commissarissen en de ondernemingsprestaties.

Er zijn positieve relaties gevonden door onder andere Dooley (1969), Meeusen en Cuyvers (1985) en Davis (1991). Zij hebben in hun onderzoeken geconcludeerd dat een hogere mate van Interlocks resulteren in een betere manier om andere bedrijven te volgen en te checken en dat Interlocks onderlinge uitwisseling van kennis en informatie

verzorgen.

Echter, er zijn ook onderzoeken uitgevoerd waarbij een negatieve relatie is gevonden. Zo hebben Franses en Non (2007) een kleine negatieve relatie gevonden tussen het aantal Interlocks en de ondernemingsprestaties, zij hebben dus als onderzoeksresultaat dat hoe meer Interlocks er zijn in een bepaald bedrijf hoe slechter de ondernemingsprestaties zijn. In een ander onderzoek is geconcludeerd dat meerdere nevenfuncties bij een en dezelfde commissaris een last op zijn/haar schouders is en dat hij/zij zich dan minder goed kan inzetten voor het betreffende bedrijf (Fich en Shivdasani 2004).

Veel conclusies van deze onderzoeken zijn tegenstrijdig. De onderzoeken vinden echter wel correlaties wat impliceert dat Raden van Commissarissen wel van invloed zouden kunnen zijn de prestaties van de ondernemingen. Deze invloed geeft de commissie Tabaksblat voldoende indicatie om in haar bepalingen op te nemen, dat informatie betreffende de hoofdfunctie en de nevenfuncties met betrekking tot de leden van de Raad van Commissarissen eenduidig en transparant dient te worden opgenomen in de

jaarverslagen waardoor de lezer van de jaarverslagen voor zichzelf kan afwegen of de leden van de Raad van Commissarissen al dan niet van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het betreffende bedrijf.

Een belangrijk aspect is tevens de vele beschuldigingen die er bestaan met betrekking tot vriendjespolitiek. Franses en Non (2007) geven de vriendjespolitiek als een verklaring voor hun geconcludeerde negatieve correlatie tussen ondernemingsprestaties en

Interlocks. De verklaring voor de negatieve correlatie die hierbij wordt gegeven is het feit dat de „upper-class‟ van de commissarissen in Nederland veel persoonlijke en zakelijke relaties met elkaar onderling heeft. Volgens Franses en Non (2007) is het bewezen dat diversiteit in Raden van Commissarissen een positief effect heeft op de

ondernemingsprestaties en dat het daarom beter zou zijn als de „upper-class‟ zich meer mengt met de leden van de Raad van Commissarissen die niet tot de „upper-class‟ behoren.

Ook dit geeft indicaties waarom de commissie het principe met betrekking tot de

kennisgeving van persoonlijke informatie zoals nevenfuncties e.d. heeft opgenomen in de Nederlandse Corporate Governance Code. Het geeft de lezer van de jaarrekening

namelijk de mogelijkheid zich te verdiepen in de achtergrond, kennis en nevenfuncties van de leden van de Raad van Commissarissen.

13

Ten behoeve van het busyness onderzoek zijn de bepalingen II.1.7 en III.3.4 nader toegelicht omdat deze bepalingen nader ingaan op het vraagstuk welke nevenfuncties een lid van de Raad van Commissarissen kan/mag hebben en ingaan op het aantal

nevenfuncties wat een lid van de Raad van Commissarissen kan/mag hebben.

Met de uitspraak dat een lid van de Raad van Commissarissen niet meer nevenfuncties mag hebben dan zodat de goede taakvulling nog gewaarborgd blijft én dat dit er niet meer dan vijf mogen zijn impliceert de commissie dat wanneer een lid van de Raad van

Commissarissen meer dan vijf commissies zou hebben bij beursgenoteerde vennootschappen dat hij/zij de goede taakvulling niet meer kan waarborgen.

In aanvulling op de voorgaande besproken bepalingen doet de Code Tabaksblat met bepaling II.1.7 uitspraak over het aantal nevenfuncties én de soort nevenfuncties die een bestuurder cq. lid van een Raad van Commissarissen mag hebben. Met deze bepaling impliceert ook de Code Tabaksblat dat slechts een beperkt aantal nevenfuncties ten goede kan komen voor de bedrijven waar de commissaris en/of bestuurder werkzaam is. De bepalingen zijn van belang voor dit onderzoek aangezien ze afbakenen hoeveel

nevenfuncties en welke soorten nevenfuncties geoorloofd zijn voor de leden van de Raad van Commissarissen.

Ook in andere landen wordt de opname van de bepalingen ondersteund door commissies en onderzoeken welke in de loop van de tijd uitspraken hebben gedaan naar aantallen en soorten nevenfuncties van leden van Raad van Commissarissen. De onderzoeken

concluderen veelal dat een lid van de Raad van Commissarissen beperkte cognitieve vermogens heeft. Zo vindt “The Council of Institutional Investors” (1998) dat een lid van de Raad van Commissarissen met een fulltime job niet meer dan twee directorships moet hebben. De „National Association of Corporate Directors‟ (1996) vindt dat een lid van de Raad van Commissarissen met een fulltime baan niet meer dan drie of vier directorships moet hebben.

Een onderzoek, uitgevoerd door Korn/Ferry International (1998), naar commissarissen bij bedrijven uit de Fortune 500 concludeert dat te veel vergaderingen van Raad van

Commissarissen een te grote last op de schouders van de leden plaatst. Ook dit onderzoek concludeert dat leden van de Raad van Commissarissen beperkte cognitieve vermogens hebben, waarmee de uitspraak van de Commissie Tabaksblat wordt ondersteund.

Als laatste voorbeeld wordt in deze paragraaf het Italiaanse onderzoek van Di Pietra et al (2008) genoemd. Zij vinden namelijk, in tegenstelling tot het hierboven genoemde argument) een positieve relatie tussen busyness en bedrijfsprestaties. Het argument wat zij hierbij aanvoeren is dat dit een verband houdt met de goede reputatie die leden van de Raad van Commissarissen hebben en naarmate zijn drukker en „gewilder‟ zijn, dat dit een positief effect kan hebben op het bedrijf waar hij/zij werkzaam voor is.

14

2.3. Het begrip busyness

Het begrip busyness wordt in dit onderzoek gedefinieerd op basis van de beschreven bepalingen en op basis van voorgaande onderzoeken.

In voorgaande onderzoeken naar de busyness bij leden van de Raad van Commissarissen zijn de belangrijkste criteria veelal het soort nevenfunctie geweest en de aantallen

nevenfuncties.

Ferris et al (2003) verantwoorden in hun onderzoek de busyness hypothese als volgt: commissarissen die in meerdere boards zitten „oververplicht‟ deze commissarissen, waardoor ze zo druk worden dat ze niet meer adequaat kunnen monitoren. Di Pietra et al (2008) bepalen voor hun onderzoek de busyness als volgt: de commissariaten bovenop die van het betreffende bedrijf van alle commissarissen gedeeld door het totale aantal commissarissen. Bijvoorbeeld wanneer zes van de acht commissarissen tien extra commissariaten (de overige twee hebben dan geen commissariaten) hebben dan is het kengetal 10/8 = 1,25. Dus, hoe meer nevenfuncties, hoe hoger het kengetal. Fich en Shivdasani (2006) noemen een board „busy‟ wanneer 50% of meer van de

commissarissen 3 of meer nevenfuncties heeft.

Op basis van de beschreven voorgaande onderzoeken en bepalingen in de Code

Tabaksblat blijkt dat de mate van busyness wordt veroorzaakt door de soort en het aantal hoofd- en nevenfuncties van een lid van de Raad van Commissarissen.

Wanneer een onderscheid in soorten nevenfuncties wordt gemaakt wordt vooral gedacht aan verschillen in voorzitterschappen en overige functies binnen de Raad van

Commissarissen (bepaling III.1.3). Tevens wordt een onderscheid gemaakt in functies bij beursgenoteerde ondernemingen en functies bij niet beursgenoteerde ondernemingen (vooral bepaling II.1.7 maar ook bepaling III.3.4).

Dat het aantal nevenfuncties van belang is blijkt vooral uit bepaling III.3.4. De bepaling geeft namelijk aan dat het aantal nevenfuncties niet meer mag zijn dan tot op het punt waarop het lid van de Raad van Commissarissen zijn/haar goede taakvulling niet meer kan waarborgen. De bepaling geeft tevens als toevoeging dat het aantal nevenfuncties niet meer dan vijf mogen zijn bij beursgenoteerde vennootschappen.

Aangezien alle omschrijvingen van busyness gerelateerd zijn aan het aantal externe commissariaten zal ik hiervan voor mijn onderzoek ook gebruik maken. Echter, omdat de Code Tabaksblat ook onderscheid maakt in soorten nevenfuncties (al dan niet

voorzitterschap, al dan niet bij een beurs of niet-beursgenoteerde onderneming etc.) zal ik in mijn onderzoek ook rekening houden met het soort nevenfunctie. Busyness wordt in dit onderzoek dus gedefinieerd als: het aantal en het soort nevenfuncties dat een lid van

GERELATEERDE DOCUMENTEN