• No results found

Economische invloed (hoog conjunctuur/laag conjunctuur) (C.3)  Invloed van economische crisis (C.3.1)

46 5.3 Beschrijving case 2: Veluwe – Utrechtse Heuvelrug

5.4 Analyse case 2: Conformiteit van de beleidsimplementatie

5.4.4 Conclusies conformiteit case 2: Veluwe – Utrechtse Heuvelrug

In de voorgaande subparagrafen is, aan de hand van de drie criteria voor conforme beleidsimplementatie, de implementatie van het beleid voor de robuuste verbinding Veluwe – Utrechtse Heuvelrug geanalyseerd. In elke subparagraaf werd per indicator een oordeel gegeven over de mate van conformiteit van de beleidsimplementatie (laag/hoog). Wanneer we kijken naar het eerste criterium kenmerken van beleid en beleidstheorie, dan zien we dat er bij slechts één van de vijf indicatoren sprake is van een lage mate van conformiteit. Voor de andere vier indicatoren geldt dat er bij twee sprake is van een hoge mate van conformiteit, en bij de andere twee kon er op basis van de verkregen onderzoeksdata geen oordeel worden gegeven over de mate van conformiteit. De lage mate van conformiteit komt voort uit onhaalbare doelstellingen (A.1.3). ). Bij de indicatoren A.1.2 (doelstellingen) en A.1.4 (taakverdeling) is wel sprake van een hoge mate van conformiteit. Echter, net als bij case 1 blijkt uit de voorgaande analyse ook dat de doelstellingen over het algemeen weliswaar duidelijk waren, maar dat deze in de praktijk niet of nauwelijks haalbaar waren. Wederom kan daarom de vraag gesteld worden of de duidelijkheid over de doelstellingen in dit geval werkelijk bijdraagt aan een hoge conformiteit. Ofwel, is het relevant dat de doelstellingen duidelijk geformuleerd zijn wanneer deze in de praktijk toch niet haalbaar zijn? Over de indicatoren A.1.1 (communicatie tussen Rijk en provincie) en A.2.1 (onduidelijkheid over de inhoud van het EHS-

beleid) kon op basis van de verkregen onderzoeksdata geen conformiteitsoordeel worden gegeven.

Omdat bij twee van de vijf indicatoren sprake is van een positief oordeel met betrekking tot de conformiteit, en omdat er slechts bij één indicator sprake is van een lage mate van conformiteit, neigt het eerste criterium kenmerken van beleid en beleidstheorie naar een hoog algemeen conformiteitsoordeel. Echter, omdat het positieve oordeel over de indicator A.1.2 (doelstellingen) in twijfel kan worden getrokken, en omdat er over twee van de vijf indicatoren geen oordeel kan worden gegeven, blijft het algemene conformiteitsoordeel voor het eerste criterium kenmerken van

beleid en beleidstheorie onduidelijk.

Wanneer we kijken naar het tweede criterium kenmerken van de uitvoerende organisatie, dan zien we dat er bij zeven van de negen indicatoren sprake is van een lage mate van conformiteit. Voor de overige twee indicatoren (mate van toegeëigende autonomie & mate van toegekende autonomie) geldt bovendien dat er in beide gevallen geen oordeel kon worden gegeven over de mate van conformiteit. Uit de analyse blijkt dat de uitvoerende partijen vaak onvoldoende kennis van zaken hadden (weten/B.2.1 t/m B.2.4). Ook blijkt dat de provincie weliswaar tot op zekere hoogte werd verplicht tot bepaalde beleidsprestaties, maar dat deze verplichtingen heel globaal waren en bovendien niet golden voor de andere uitvoerende partijen (moeten/B.4.1). Bovendien blijkt dat de

58

uitvoerende partijen onvoldoende middelen beschikbaar hadden om tot de door de beleidsbepaler gewenste prestaties te kunnen komen (kunnen/B.5.1). Dit alles zorgde er voor dat de uitvoerende partijen niet in staat waren om het beleid (de realisatie van de robuuste verbinding) goed uit te voeren (weten/kunnen), dan wel niet geprikkeld werden om het beleid goed uit te voeren (moeten). Ook blijkt dat de organisatiestructuur (B.1.1) van de uitvoerende organisatie in negatieve zin bijdroeg aan de conformiteit van de beleidsimplementatie. Er was, net als bij de robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau, weliswaar sprake van een horizontaal beleidsnetwerk waarin de uitvoerende partijen over het algemeen gelijkwaardig en van elkaar afhankelijk waren, maar juist door deze sterke wederzijdse afhankelijkheid kon vrijwel geen enkele partij individueel beslissingen nemen, met als gevolg dat beleidsprestaties moeizaam en traag tot stand kwamen. Over de indicatoren mate van toegekende autonomie onder betrokken partijen (B.3.1) en mate van

toegeëigende autonomie (B.3.2) kon op basis van de verkregen onderzoeksdata geen oordeel

worden gegeven. Omdat voor het overgrote deel van de indicatoren sprake is van een lage mate van conformiteit, is het algemene conformiteitsoordeel voor het tweede criterium kenmerken van de

uitvoerende organisatie laag.

Wanneer we kijken naar het derde criterium omgevingsinvloeden, dan zien we dat er bij twee van de vier indicatoren sprake is van een lage mate van conformiteit. Voor de overige twee indicatoren geldt dat er ofwel op basis van de onderzoeksdata geen oordeel kon worden geven over de mate van conformiteit (C.3.1/invloed van economische crisis), ofwel dat dit oordeel niet eenduidig was (C.1.2 /communicatie tussen provincie en boeren/burgers). De lage conformiteit is te wijten aan een gebrek aan draagvlak voor de robuuste verbinding onder de mensen (landgoedeigenaren) die in het plangebied wonen en/of werken (C.1.1) en verkeerde en ondoordachte beslissingen binnen de plaatselijke politiek (C.2.1). Voor de indicator communicatie tussen provincie en boeren/burgers (C.1.2) is in de analyse geen eenduidig oordeel gegeven over de mate van conformiteit. Dit vanwege het feit dat er op het gebied van communicatie sprake was van een verschil in werkwijze tussen de provincies Gelderland en Utrecht. De werkwijze van de provincie Gelderland leidde tot een laag conformiteitsoordeel en de werkwijze van de provincie Utrecht juist tot een hoog conformiteitsoordeel. Over de indicator invloed van economische crisis (C.3.1) kon op basis van de verkregen onderzoeksdata geen oordeel worden gegeven. Omdat voor twee van de vier indicatoren sprake is van een lage mate van conformiteit, en er voor de indicator communicatie tussen provincie

en boeren/burgers zowel sprake is van een hoge als lage mate van conformiteit, is het algemene

conformiteitsoordeel voor het derde criterium omgevingsinvloeden laag.

Uit het voorgaande blijkt dus dat de implementatie van het beleid voor de robuuste verbinding Veluwe – Utrechtse Heuvelrug laag scoort op de volgende twee criteria voor conforme beleidsimplementatie: kenmerken van de uitvoerende organisatie en omgevingsinvloeden. Het oordeel over het criterium kenmerken van beleid en beleidstheorie blijft mede als gevolg van een gebrek aan onderzoeksdata onduidelijk.

59