• No results found

4.1 Conclusies

Het inzicht groeit dat bij kennisontwikkeling voor de Groene Ruimte inhoud en proces nog wel te onderscheiden zijn, maar steeds moeilijker te scheiden. Dit geldt in het bijzonder voor de mens- en maatschappijwetenschappen. De daarin aanwezige expertise is verbrokkeld en niet toegesneden op Groene Ruimte-vraagstukken; de fysieke en ruimtelijke omgeving is nooit een echt kenobject in het gamma-onderzoek geweest. Verder heeft de structurering van gammakennis nooit expliciet langs scheidslijnen gelopen die werden bepaald door beleidsvraagstukken voor de Groene Ruimte. Het rationele model, waarin onderzoek en beleid ook binnen het departement gescheiden verantwoordelijkheden waren, bood in de praktijk slechts ruimte voor eenrichtingsverkeer (aanbodgestuurd onderzoek). Er was geen beleidsonderzoek, wel beleidsondersteunend onderzoek waarvan het maar afwachten was wat ‘het beleid’ met onderzoek deed. De inzet van gammakennis is dan ook lange tijd incidenteel geweest, nooit structureel. Met de start van twee nieuwe programma’s in 1996 (voor economisch onderzoek van het landelijk gebied) en 1997 (voor publiek en bestuurlijk draagvlak voor natuur- en landschapsbeheer) is dat veranderd. Het gedragswetenschappelijk onderzoek in het laatste programma is drie jaar tijd in omvang sterk gegroeid en ook in de breedte. In die periode werden de contouren zichtbaar van vier expertisevelden:

− bestuurlijke expertise (kennis over doorwerking van beleid en verbreding naar maatschappelijke arrangementen voor Groene Ruimte-beleid);

− communicatie en participatie (draagvlakonderzoek onder burgers en maat- schappelijke organisaties, verbreding naar vormgeving van interactief beleid); − perceptie en waardering (sociaal-psychologisch kennis, gericht op beleving en

preferenties van landschappen en natuur, recreatiegedrag en verklarende determinanten daarvoor);

− geïntegreerde expertise (een heterogene categorie, zowel graadmeterontwikkeling omvattend als vraag- en confrontatiemodellen in de recreatie, procesmethodieken, bouwstenen voor een kennisinfrastructuur etc.).

De omslag van aanbod- naar vraaggestuurd onderzoek heeft geleid tot een onderzoeksagenda die zeer divers is (programma Gamma Groen), met een behoefte aan een duurzame koers in de komende jaren. De afgelopen jaren was de ontwikkeling van gammakennis voor de Groene Ruimte een intensief zoek- en leerproces en dat karakter zal het de komende jaren nog wel houden. Toegepast onderzoek en beleid raken steeds meer met elkaar vervlochten. Er is sprake van een grote dynamiek en differentiatie van beleid en ook in het universitaire en toegepaste gamma-onderzoek. Gedurende het beleidsproces wordt de behoefte aan kennis pas helderder, steeds meer wordt een permanente, pro-actieve rol van onderzoekers in de vorming van beleid verwacht en de inhoud van hun bijdrage wordt steeds flexibeler. Uit de gekozen invalshoek in dit evaluatie-onderzoek komt naar voren dat er vanuit

de aanwezige expertise van zowel scientists als professionals nog geen gemeenschappelijke lijnen zijn te trekken met betrekking tot doelen en oplossingen voor de Groene Ruimte. Er is theoretisch daarvoor nog geen ankerpunt, de Groene Ruimte is een empirisch domein naast vele andere.

Toch zijn er veel hoopgevende punten te signaleren:

• Er is inmiddels al zoveel kennis in de verschillende vakgebieden verzameld dat een betere structurering mogelijk is. Uit de aanwezige expertise in relatie met een problematisering van de Groene Ruimte bij universiteiten en research centra zijn drie inhoudelijke lijnen voor verdere kennisontwikkeling te ontlenen:

1. conceptualisering van de Groene Ruimte als sociaal-wetenschappelijk kenobject (op basis van discourses en werkelijkheidsdefinities in de samenleving);

2. kennis over de interactie mens, samenleving en fysiek-ruimtelijke condities (met accenten als regionalisering, de behoefte aan streekgebonden identiteit); 3. mensenwensen en intermenselijke relaties (waarin vanuit behoeften van

mensen nieuwe kwaliteiten van de natuurlijke omgeving worden ontdekt, en nieuwe vormen van sturing en interactiestrategieën in het kader van interactief beleid).

• Er bestaat in veel vakgebieden een traditie in probleemgeoriënteerd en op sociale verandering gericht onderzoek. Dit is een goede voedingsbodem voor samenwerking tussen wetenschappers en professionals. Uit de enquête onder projectleiders komt naar voren dat zij inhoudelijk geen concurrenten van elkaar zijn. Scientists zouden zich wel meer met de theoretische verdieping ten behoeve van het begrijpen en verklaren van Groene Ruimte-vraagstukken moeten gaan bezighouden (strategisch onderzoek), terwijl de professionals zich zouden moeten toeleggen op de integratie van kennis voor een toepassingsgebied en fijnafstemming van kennis op doelgroepen en beleidsontwikkeling.

• Zowel voor strategisch als toegepast gamma-onderzoek is de relatie met de praktijk van groot belang, om de ontwikkelingen in beleid en samenleving te kunnen volgen en daarop te anticiperen met nieuwe concepten en methoden. • Gamma-expertise is voor universiteit en research centra voor de Groene Ruimte

geen corebusiness. Bèta-expertise overheerst en de behoefte aan gamma- onderzoek wordt binnen een marktgerichte organisatie een afgeleide van technische vraagstukken. Daardoor wordt weinig geïnvesteerd in kennisontwikkeling, toegepast onderzoek wordt ook niet gevoed door strategisch en fundamenteel onderzoek. De borging van wetenschappelijke kwaliteit is een groeiend probleem.

• Bij de kennishouders (onderzoekers en projectleiders) bestaat een goede basis voor de uitbouw van de expertise. Ze willen graag betrokken worden bij het proces van kennisarticulatie. Van de benodigde vaardigheden in projecten scoren communicatieve vaardigheden het hoogst.

• Er zal gewerkt moeten worden aan het meer met elkaar in overeenstemming brengen van de motivatie en de vaardigheden van het kenniskapitaal van de organisatie (de onderzoekers) en de criteria van een marktconforme bedrijfsvoering. Verder is bijzondere aandacht nodig voor goede procedure-

afspraken, draagvlak en gezag bij externe opdrachtgevers. Dit is voor gamma- onderzoek van groot belang, omdat men minder dan in de bèta-wetenschappen voor kwaliteitsborging kan terugvallen op modellen.

4.2 Aanbevelingen

Kennisontwikkeling

• Kennisproductie en in het bijzonder de kwaliteitsborging van toegepast onderzoek is uitermate afhankelijk van een adequate kennisinfrastructuur. In die structuur is onderscheid te maken tussen fundamenteel, strategisch, toegepast en praktijkonderzoek. Vooral een impuls aan het strategisch onderzoek is nodig als belangrijke schakel voor samenwerking tussen scientists en professionals. Het strategisch onderzoek is te splitsen in fundamenteel- strategisch onderzoek (NWO-gelden, te initiëren door onderzoeksscholen) en toegepast strategisch onderzoek (seo-projecten, te initiëren door research instituten). Vaste formele structuren noch ‘roept u maar’-aanpak zijn daarvoor aan te bevelen. Beter is het om (landelijke) netwerken in het leven te roepen in termen van samenwerkings- bondgenootschappen. In de bèta-wetenschappen is daar veel ervaring mee opgedaan.

• Binnen de kenniseenheid Groene Ruimte een aparte werkgroep Mens en Samenleving instellen, om te voorkomen dat de gamma-expertise als aanhangsel van een technische en ruimtelijke invalshoek dolende expertise wordt. Uitgangspunt moet zijn: de Groene Ruimte is geen ruimtelijke eenheid, maar een co-product van mens, maatschappij en natuurlijke omgeving.

• Vaardigheden van de onderzoekers. De ideale onderzoeker zou de ideale professional moeten worden, met meer feeling en initiatieven voor de overdracht van expertise naast het ontwikkelen van vakmanschap. Maar de ideale professional bestaat niet. Professionals verschillen onderling aanmerkelijk naar vaardigheden, evenals hun ambities. Onderscheid in beroepsrollen maken, met omschrijving van verantwoordelijkheden, competentieprofielen en loopbaanplanning. Acquisitie scoort laag, is een vak apart. Dit professionaliseren of andere onderzoekers aannemen.

Relatie onderzoek-beleid

• Gamma-expertise kan meer uitdagend uitgezet worden om de kritisch- constructieve bijdrage aan het beleidsproces te vergroten. Dat kan door inhoudelijk het beleid niet alleen te problematiseren, maar ook oplossingen aan te dragen en die te onderzoeken op kansrijkdom in de samenleving. Verder door een grotere verscheidenheid van tussen- en eindproducten te leveren (inclusief adviezen).

• Door veranderingen in beleidsvoering, in het bijzonder decentralisatie van ruimtelijk beleid en een andere bestuursstijl waarin wordt ingezet op meer mede- en zelfverantwoordelijkheid van burgers en organisaties en facilitering van intitiatieven in de samenleving, ontstaan nieuwe toepassingsvelden voor gamma- expertise naast de traditionele beleidsvelden van LNV. Kansrijk zijn vooral het

ruimtelijke ordeningsbeleid en het regionale beleid (binnen de kaders van het rijksbeleid).

• De beperkte inzet van gamma-expertise hangt samen met de beleidscyclus als dominant denkmodel in de beleidsvorming. Thans wordt hoofdzakelijk een bijdrage geleverd in de fase van probleemverkenning en het ontwikkelen van alternatieven. Veel minder is het onderzoek betrokken bij de fasen van besluitvorming, implementatie en evaluatie. Alternatieve conceptualiseringen van het beleidsproces (beleid als iteratief proces; het stromenmodel) bieden meer ruimte voor gamma-onderzoek dan het denken in termen van een beleidscyclus.

Management

• Vermindering van de bureaucratie en een betere aansturing van onderzoek is te bereiken door het programmamanagement te richten op het faciliteren en verkorten van de directe lijnen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (zie verder: Cox, 2000).

• Maatregelen door het instituutsmanagement op het gebied van:

− Bevorderen van een open bedrijfscultuur (naast een taakstellende ook een lerende organisatie zijn)

− Kwaliteitshandhaving van onderzoek (door peer reviews; screeningprocedure voor het onderzoeksproces: onderzoekbaarheid van de probleemstelling, weerspiegeling van the state of the art, systeemafbakening, competentie instituut en onderzoeker(s), validiteit en betrouwbaarheid data, worden conclusies gedragen door de data en analyse, worden aanbevelingen gedragen door de conclusies?; ondersteuning c.q. uitvoering van moeilijke projecten door excellente onderzoekers; spreiding van soorten onderzoekers in vorsers, experts en vernieuwers, evenwicht tussen generalisten en specialisten)

− Kwaliteitshandhaving richting opdrachtgevers (door het volgen van beleidsontwikkelingen en de doorwerking van kennis, gedragscode voor contacten en doorwerking van onderzoek incl. een format voor de opzet van rapporten waarin standaard opgenomen een beleidsgerichte inleiding en uitleiding (zie RIVM), exit-gesprekken en eventueel externe audits).