• No results found

• Uit oogpunt van stalbodem als bron van microbiologische besmettingen was de zandbodem het meest gunstige bodemtype. Deze bodem bevatte lagere concentraties van alle onderzochte sporenpopulaties en van streptococcen, Klebsiella en E. coli dan de overige geteste stalbodems. • De toemaakbodem was het meest ongunstige bodemtype. Deze bodem bevatte hogere

concentraties van alle sporenpopulaties dan de referentiebodem, zaagsel uit ligboxstallen. • De microbiologische samenstelling van de compostbodem verschilde relatief weinig van die van

• Gezien het oriënterende karakter van het onderzoek kan op grond van de resultaten op dit moment nog geen positieve of negatieve aanbeveling worden gegeven ten aanzien van bepaalde bodemtypen voor vrijloopstallen.

• Aanbevolen wordt de conclusies van dit onderzoek met betrekking tot de microbiologische samenstelling van stalbodems in de praktijk te verifiëren bij melkveebedrijven met vrijloopstallen. • Aangezien in de praktijk steeds vaker atypische stalstrooisels worden gebruikt, zoals

paardenmest, compost en papierproducten, wordt ook aanbevolen bedrijven die dergelijke producten gebruiken te onderzoeken.

• Aangezien afwezigheid van chemische contaminanten in stalbodemmaterialen, bijvoorbeeld zware metalen, eveneens van belang is voor zuivelbedrijven, wordt aanbevolen ook deze contaminanten te betrekken in vervolgonderzoek.

6 Algemene discussie en conclusies vergelijkend onderzoek

Dit rapport beschrijft de eerste praktijkervaringen met drie typen bodems voor vrijloopstallen onder Nederlandse omstandigheden. Doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in het functioneren van de drie bodemtypen onder praktijkomstandigheden en vast te stellen wat goed verloopt, waar zich knelpunten voordoen en na te gaan of deze opgelost kunnen worden. Daarnaast was een doel om kwantitatieve informatie te verzamelen over dierenwelzijn en emissies, en om de bodemtypen onderling en ten opzichte van een gewone ligboxenstal te vergelijken. Een mix dus van

experimenteren en evalueren. Spannend en boeiend maar tegelijk ook balanceren tussen enerzijds een verantwoorde onderzoekuitvoering en anderzijds snel schakelen en veranderen als zichtbaar wordt dat in een bepaalde richting of bodem niet het gewenste resultaat wordt bereikt.

De focus van het onderzoek lag op het management van de bodem: lukt het onder Nederlandse omstandigheden om een goede en aantrekkelijke bodemkwaliteit te realiseren en deze te behouden. Dit wil zeggen, een bodem die het gewenste koecomfort levert, geen aanleiding geeft tot vuile dieren en afnemende melkkwaliteit en waarin de, voor die bodem, functionele processen beheersbaar zijn. Een tweede belangrijk aspect van de experimenten was om het emissieperspectief van de

verschillende bodems te verkennen. De melkveehouderij dient hier nog belangrijke stappen te zetten en het is dus van groot belang om bij de ontwikkeling van nieuwe veehouderijsystemen in beeld te krijgen wat deze betekenen voor het milieu.

De drie onderzochte bodemtypen waren primair geselecteerd op aantrekkelijkheid voor de dieren om op te lopen en rusten, maar ook op verschillende functionele principes om de ammoniakemissie te beperken.

Bij de zandbodem was het uitgangspunt om mest en urine aan de basis te scheiden en apart van elkaar op te vangen en af te voeren. Het zandpakket is daarbij het medium dat deze scheiding moet bewerkstelligen. De mestflatten (de relatief ammoniak-arme feces) blijven op het zandpakket liggen en worden van het oppervlak afgeschept. In het onderzoek gebeurde dit handmatig, maar in de praktijk moet dit geautomatiseerd worden. De urine daarentegen dient snel weg te zakken in het zandpakket. De vloeistof wordt hierdoor afgesloten van de stallucht zodat de ammoniak die zich hierin vormt, vastgehouden wordt en in mindere mate vrijkomt in de buitenlucht. De urine wordt vervolgens onderin het zandpakket opgevangen en via drains afgevoerd.

Bij de compostbodem worden mest en urine opgevangen in rul organisch materiaal, in dit geval een mengsel van houtsnippers en zaagsel. Urine zakt snel weg in het materiaal waardoor de

ammoniakemissie wordt tegengegaan. De mestflatten worden door het betreden van de dieren al enigszins gemengd met het organisch materiaal, maar dagelijkse mechanische bewerking van de bovenlaag van het bed, met behulp van een cultivator of frees, moet zorgen voor een goede menging. Verder dient de bewerking voor toevoer van zuurstof zodat de organische stof in het mest en

strooiselmengsel door compostering langzaam wordt afgebroken. Compostering gaat gepaard met warmteontwikkeling. Deze warmte wordt benut om het ophopend vocht in de bodem te verdampen. De ammoniak die in de urine wordt gevormd, zal deels worden vastgelegd in bacterie-eiwit en deels door nitrificerende bacteriën worden omgezet in nitraat. Het nitraat kan onder gunstige

omstandigheden omgezet worden in onschadelijk stikstofgas en onder ongunstige omstandigheden in de vorm van lachgas emitteren.. Het streven is om zo min mogelijk ammoniak te laten vervluchtigen. Bij de toemaakbodem is het beoogde emissie reducerende principe gebaseerd op binding van ammoniak aan de kleideeltjes in het materiaal. Er wordt dus niet gestreefd naar omzetting, maar naar het fixeren van de stikstof. Ook wordt er geen actieve afvoer van vocht beoogd via drains onder in de bodem of extra verdamping als gevolg van warmteontwikkeling in de bodem. Verdamping van vocht aan het oppervlak (als gevolg van zoninstraling en luchtbeweging over het bodemmateriaal) wordt wel gestimuleerd, maar het overtollige (urine)vocht dient ook door het materiaal zelf vastgehouden te kunnen worden. Hiervoor is het bijstrooien met droog materiaal voorzien. Bovenstaande wordt samengevat in tabel 30.

Tabel 30 Overzicht van achterliggende functionele principes Bodem Uitgangsmateriaal Vocht Stikstof

Zand Zand Draineren Scheiden (feces/urine) Compost Organische materiaal Verdampen Fixeren