• No results found

Deze scriptie levert een bijdrage aan etnografische studies naar transgenders en sport en hoe transgenderjongeren ‘recreatieve’ sportdeelname ervaren. In algemene leefwereldstudies, gesteund door de Nederlandse overheid, wordt steeds meer aandacht besteed aan de positie en acceptatie van transgenders in Nederland (Rutgers WPF 2011; Keuzenkamp 2012). In deze studies is de aandacht voor sport echter nog maar beperkt. Op wetenschappelijk gebied is onderzoek naar transgenders en sport vooral theoretisch van aard en gericht op de acceptatie van transgendersporters op het ‘elite’ niveau van sport. Het werk van Elling (2010, 2012) is één van de eerste werken in Nederland dat inzicht biedt in de recreatieve sportdeelname van transgenders. Haar werk vormt een belangrijke achtergrond voor deze scriptie. Haar werk is voornamelijk gericht op de sportervaringen van een oudere groep transgenders tussen de 27 en 51 jaar.

Deze scriptie is vooral gericht op jongere transgendersporters tussen de 12 en 27 jaar. In verschillende opzichten een bijzondere groep. Dat transgenders al voor de puberteit bezig zijn met genderbending, zowel in sociaal als in medisch opzicht, is uniek voor Nederland. Genderbending rondom de pubertijd is daarnaast complex omdat het lichaam zelf zich in een fase van fysieke ontwikkeling bevindt. Jongeren zijn sociaal en fysiek een dynamisch proces aan het beïnvloeden, ook dat is -gezien de eerste reden logischerwijs- uniek in Nederland. Kennis over de manier waarop deze ‘nieuwe’ groep jongeren in het dagelijkse leven omgaan met de bijzondere sociale en fysieke relatie tot hun lichaam is echter voornamelijk medisch van aard. Met deze studie wil ik bijdragen aan etnografische leefwereldstudies over deze jongeren met een specifieke focus op sport.

In deze studie naar de sportervaringen van transgenderjongeren neemt de beleving van het (verkeerde) lichaam een centrale plek in. De verhalen van mijn respondenten laten zien dat de beleving en constructie van het ‘verkeerde’ lichaam een belangrijke rol spelen in de manier waarop zij sport ervaren en de keuzes die zij maken in hun sportbeoefening. Het sporten, evenals de strikt gender gescheiden cultuur van de sportomgeving, confronteert transgender jongeren met de zichtbaarheid van het lichaam en de grenzen van het verbergen van het lichaam. Deze confrontatie leidt voor sommige jongeren tot een sterk bewustzijn van het lichaam als ‘verkeerd’ en ‘anders’ dan andere sportende leeftijdsgenootjes. Zij ervaren het verbergen van het ‘verkeerde’ lichaam als een obstakel in hun sportdeelname. Niet voor alle jongeren echter leidt sporten tot een confrontatie met het ‘verkeerde’ lichaam. Sommige

jongeren ervaren sport juist als een veilige omgeving waarin zij open kunnen zijn over hun transgenderidentiteit en tegelijkertijd zichzelf kunnen zijn (een jongen of een meisje). Sporten geeft hen plezier en vertrouwen in het lichaam, ook wanneer dit lichaam nog niet helemaal is zoals zij dat graag zouden willen. Sterker nog, zij gebruiken sport om het lichaam te

genderen. Opvallend is echter dat ook voor deze groep geldt dat openheid en acceptatie van de transgenderidentiteit gepaard gaan met het verbergen van het lichaam.

De sportervaringen van transgenderjongens nemen in deze scriptie een bijzondere plaats in. Vanwege de ‘onzichtbaarheid’ van deze groep transgenders is weinig aandacht voor de problemen die zij tegenkomen. In de verhalen van mijn respondenten komt naar voren dat sport voor hen enerzijds een plek is waar zij vertrouwen in het eigen ‘mannelijke’ lichaam op kunnen doen, anderzijds confronteert sport hen juist met fysieke onmogelijkheden. Voor transgenderjongens die gebruik maken van puberteitsremmers is dit contrast alleen nog maar groter. In hun sportdeelname lopen zij tegen een dilemma aan. Bij de meisjes kunnen zij niet meer meedoen, omdat zij daar vanwege de eigen gevoelens en sociale genderpresentatie niet meer terecht kunnen. Maar een jongenslichaam hebben zij nog niet. Door het gebruik van puberteitsremmers lopen zij ook nog eens fysiek achter op biologisch geboren jongens van hun leeftijd. Opvallend is dat ik het omgekeerde bij transgendervrouwen minder ben tegengekomen. Aan de hand van beschikbare literatuur had ik verwacht dat juist

transgendervrouwen te maken zouden krijgen met buitensluiting vanwege het mannelijke geboortegeslacht (en soms uiterlijk). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de groep transgendervrouwen die actief aan verenigingssport deed erg klein is.

Om te begrijpen hoe transgenders het ‘verkeerde’ lichaam beleven bespreek ik twee centrale benaderingen van transgenderfenomenen, een medisch en sociaaldominante

benadering en een meer theoretische en sociaalkritische benadering van het transgender lichaam. In de medische benadering staat een pathologisch uitgangspunt van het lichaam als ‘verkeerd’ centraal. Transgenders ervaren een incongruentie tussen de beleving van gender (de genderidentiteit) en geboortegeslacht. De enige manier om dit op te lossen is door het (verkeerde) lichaam aan te passen (Ekins en King, 1996; De Jong, 1999; Eijk: 2008). Dit medische model wordt vanuit verschillende kanten bekritiseerd. Antropologen, historici, feministen en transgenders zelf beargumenteren dat man of vrouw zijn geen vaststaand biologisch gegeven is, en laten zien dat er ook mensen zijn die zich niet identificeren met de hokjes man of vrouw. Medische praktijken houden geen (of te weinig) rekening met het sociaalpolitieke aspect van gender en beschouwen mensen (en lichamen) die buiten de

heersende (westerse) categorieën man of vrouw vallen als ‘abnormaliteiten’ die ‘genezen’ moeten worden (Ekins en King, 1996; De Jong, 1999; Eijk: 2008).

Binnen een sociaalkritische benadering, waarin nadruk ligt op sociaalpolitieke aspecten van seks en gender, van ‘transgenderfenomenen’ lopen de meningen uiteen. Sommigen uiten zich met name kritisch ten opzichte van medische praktijken. Zij zijn van mening dat transgenders hun lichaam veranderen vanwege een soort vals bewustzijn. Medische praktijken hebben dit mogelijk gemaakt terwijl rigide gendernormen van de

samenleving dit hebben veroorzaakt (Raymond 1996). Anderen bekritiseren vooral het proces van sociaal ‘passeren’ als man of vrouw (Stone in Stryker, 2006: 4). Er ontstaat een discussie waarbinnen transgenders enerzijds worden gezien als bevestiging van gender hiërarchie (fysieke en sociale presentatie volgens gendernormen van man of vrouw), anderzijds als gender overschrijdend (fysieke en sociale presentatie valt buiten de gendernormen van man of vrouw).

Belangrijk vanuit het grensoverschrijdende perspectief is het sociale proces van het verkrijgen van een gender. Hierin ligt, volgens theoretici als Butler, de mogelijkheid tot het produceren van (transgender)lichamen die niet voldoen aan de normen omtrent gender. Zij beargumenteert dat transgenders onoverschrijdbaar geachte grenzen zichtbaar maken en de mogelijkheid bezitten tot kritiek op en verandering van deze grenzen (Butler geciteerd in Halsema, 2011: 33). In hun wens om optimaal te ‘passeren’ in het gewenste gender maken transgenders echter juist gebruik van gender stereotyperingen.

Wanneer wij naar de sportervaringen van mijn respondenten kijken dan zien wij dat het overschrijden van gendergrenzen, de overstap naar een andere kleedkamer, een ander team en een ander lichaam, verbonden zijn aan hun beleving van het lichaam als ‘verkeerd’. Het is in de beleving van het lichaam als ‘verkeerd’ dat de mogelijkheid of noodzaak tot verandering en grensoverschrijdend gedrag ontstaat. Juist omdat dit gevoel van het

‘verkeerde’ lichaam zo lastig is te omschrijven valt het buiten gangbare historisch culturele definities en invullingen van seksuele categorieën (zie Halsema, 2011: 34). Het onderscheid dat Halsema maakt tussen het lichaam dat wij ‘zijn’ (de beleving van ons lichaam) en het lichaam dat wij ‘hebben’ (verbonden aan de uiterlijke kenmerken van het lichaam en culturele constructies hierover) komt hierbij duidelijk naar voren. Juist omdat deze ‘twee’ lichamen voor mijn respondenten niet samenvallen, is verandering mogelijk (Halsema, 2011).

Het maken van een theoretisch onderscheid tussen het lichaam dat we ‘zijn’ en het lichaam dat wij ‘hebben’ is van waarde in het begrijpen van de manier waarop

verbonden is aan de beleving van het lichaam. Empirisch is het echter niet volledig houdbaar. Juist in de sportervaringen van mijn respondenten komt naar voren hoezeer de beleving van het lichaam als verkeerd en de constructie van het lichaam (als ideaal) aan elkaar verbonden zijn. De ervaring van het lichaam als ‘verkeerd’ komt naar voren in sociale actie en interactie. Bijvoorbeeld door het bewegen en gebruiken van het lichaam op het sportveld maar ook door het ‘laten zien’ van het lichaam in de kleedruimtes. Het is binnen de sociale en fysieke grenzen van het ‘maakbare’ (het hebben van een materieel en zichtbaar lichaam) lichaam dat het bewustzijn en gevoel van het lichaam als ‘verkeerd’ optreedt en dat verandering mogelijk en noodzakelijk wordt.

Het analyseren van de beleving van het lichaam biedt waardevolle inzichten, juist wanneer wij dit lichaam bestuderen in samenhang met de grenzen van ‘maakbaarheid’. Dit biedt niet alleen mogelijkheden voor het bestuderen van ‘transgender fenomenen’. Ook voor topatleten, of mensen met een handicap geldt dat zij door/in hun omgeving geconfronteerd (kunnen) worden met de grenzen van het maakbare, de grenzen van constructie en

performance. Hiermee wil ik niet suggereren dat binnen deze grenzen geen ruimte ligt voor ‘agency’ maar juist dat in dit grensgebied creativiteit en verandering optreedt.

5.1 Reflectie op het schrijven van een beleidsadvies

Toegenomen zichtbaarheid van transgenders leidt in Nederland tot maatschappelijke

vraagstukken over wat het betekent om man of vrouw te zijn en hoe wij om willen gaan met mensen die ‘anders’ zijn. Met name in de sportwereld leidt de zichtbaarheid van transgenders tot vragen. Sportbonden en verenigingen zijn niet altijd bekend met transgenders en zoeken hulp van NOC*NSF. Om sportbonden en organisaties hierin te ondersteunen heb ik in opdracht van NOC*NSF een advies opgesteld dat richtlijnen biedt voor beleid rondom transgendersporters (Collot d’Escury & Vloet, 2015). Deze praktische doelstelling is op verschillende manieren van invloed geweest op mijn scriptie, op mijn positie in het veld, op de interactie met mijn respondenten en op mijn onderzoeksmethoden.

De opzet van mijn onderzoek was breed met een nadruk op het houden van veel informele gesprekken en interviews in verschillende sportomgevingen. Deze keuze komt voort uit de praktische overweging dat het schrijven van een beleidsadvies erbij gebaat zou zijn de ervaringen van verschillende transgendersporters mee te nemen. In mijn interactie met

respondenten was ik soms ‘cultureel antropoloog’, soms sporter, soms ‘vrouw’ of ‘vrouwelijk’, maar tevens onderzoeker voor NOC*NSF.

Ik probeerde mijn respondenten altijd in directe zin te betrekken bij het ontwikkelen van centrale thema’s voor het schrijven van het advies: welke drempels ervaar je ten aanzien van sport, hoe ga je hiermee om, wie en wat kan je hierbij steunen, welke steun zou je graag van je vereniging hebben gehad? De meeste respondenten reageerden betrokken en droegen, naast het delen van de eigen sportervaringen, verschillende suggesties aan. Naast het spreken met transgendersporters heb ik ook met coaches, andere sporters en vertrouwenscontactpersonen van verschillende sportbonden gesproken om uit te vinden waar winstpunten lagen vanuit hun kant. Het ontwikkelen van het beleidsadvies was gericht op het lokaliseren van het grijze gebied, het gebied waar sprake was van de meeste vragen en onduidelijkheid en waar de meeste winst voor verandering lag. Dit gebied bleek te liggen in het geven van praktische richtlijnen over mogelijke handelswijze in het begeleiden van transgendersporters, evenals het verduidelijken van het uitgangspunt van NOC*NSF, als voorstander van sportdeelname van transgenders in het gewenste gender.

Mijn scriptie is een verdieping van een onderzoeksopdracht uit het veld, en valt in een nieuwe categorie toegepast onderzoek aan de opleiding Culturele Antropologie. Het

toegepaste karakter heeft zeker invloed gehad op de vraagstelling en methode en vice-versa beslist ook. De vraagstelling kleurt de methode en thema’s die aan bod komen. Is dat in Culturele Antropologie echter niet altijd het geval? Ben ik als onderzoeker, topsporter, westerse heteroseksuele vrouw niet per definitie gekleurd, gekleurd in mijn eigen verwachtingen en gekleurd in de relatie met mijn respondenten? Het doen van toegepast onderzoek heeft mij misschien wel meer op die kleuring gewezen dan ‘onafhankelijk’ wetenschappelijk onderzoek zou hebben gedaan.

Wanneer je weet dat respondenten je werk zullen lezen, vraag je je wel twee keer af welke informatie wel en niet schadelijk kan zijn. Je stelt jezelf niet meer alleen de vraag is het schadelijk voor mij (wetenschappelijk voldoende) maar juist is het schadelijk voor mijn respondenten en wat is de toegevoegde waarde? Reflectie en kritiek moeten goed worden geformuleerd. Dit brengt zeker bepaalde beperkingen met zich mee. Informatie in de richtlijnen moet kort en bondig, het moet vooral praktisch relevant en toepasbaar zijn voor sportverenigingen. Het aansnijden van onderwerpen die praktisch (nog) niet relevant zijn wordt daarbij snel buiten beschouwing gelaten. Zo vormde het vergroten van begrip en kennis over de sportervaringen van transgenders een centraal thema in dit advies. Het advies heeft als uitgangspunt dat transgenders veilig en op een leuke manier moeten kunnen deelnemen aan

sport. Sportorganisaties worden gevraagd bij te dragen aan het faciliteren van een omgeving waar transgendersporters niet langer te maken hebben met vormen van onbegrip,

discriminatie of buitengesloten worden van deelname. Beleid is zich steeds meer aan het richten op de acceptatie van transgenders, minder echter op de acceptatie van

transgenderlichamen.

Terwijl juist dit lichaam zo’n belangrijk en controversieel thema vormt voor transgenders, in het bijzonder, in de sportwereld. In overeenstemming met de bevindingen van Elling (2012) vormt met name het lichaam van transgenders tijdens de transitiefase, of wanneer zij niet voor een volledige transitie kiezen, een uitdaging voor sportorganisaties (Elling, 2012: 58). In het ontwikkelen van een sportbeleid dat ‘openstaat’ voor

transgendersporters ligt met name winst in het beter begrijpen van de lichamelijke ervaringen van transgendersporters en in de omgang met verschillende (verkeerde) sportlichamen. In het bijzonder in de omgang met een ‘nieuwe’ en groeiende groep jongere transgendersporters, een groep sporters die zich per definitie in een lichamelijke ‘tussenfase’ bevindt, kan winst gemaakt worden. Vooralsnog blijkt dat veel transgendersporters gedurende deze ‘tussenfase’ zelf afstand nemen van de sportwereld (Elling, 2010, 2012). Voor jongeren die vroeg

beginnen aan een sociale transitie is de lichamelijke ‘tussenfase’ alleen nog maar langer. Het zou mooi zijn als zij ondanks de confrontatie met het ‘verkeerde’ lichaam aan sport blijven doen. Juist omdat sport ook de gelegenheid biedt om vertrouwen in dit (verkeerde) lichaam op te doen. Met het geschreven beleidsadvies zijn de eerste stappen in de juiste richting gezet. Het overschrijden van gendergrenzen lijkt in sport langzaamaan steeds meer geaccepteerd, in het vergroten van de acceptatie van het ‘verkeerde’ lichaam kunnen echter nog stappen worden gemaakt. Misschien dat wij in de sportwereld iets kunnen leren van de magische wereld en het ontstaan van een nieuwe sport: Quidditch.

Als laatste wil ik je nog vertellen over een sport die ik pas geleden ben tegengekomen: Quidditch. Geïnspireerd door de sport uit de Harry Potter boeken hebben mensen een variant

ontwikkeld die voor ons niet-magische mensen speelbaar is. Het is een leuke sport, waar heel open over transgenders gesproken wordt, en het wordt daardoor ook door een redelijk aantal

transgender en genderqueer mensen gespeeld. De reden dat ik hierover begin is dat bij Quidditch alle teams gemengd zijn, iedereen wordt geaccepteerd als het geslacht waar zij zich mee identificeren en zelfs mensen die zich met geen van beiden geslachten identificeren

worden als zodanig erkend. Ik ben van plan om binnenkort een keer met een open training van Quidditch mee te doen, dus als het je leuk lijkt om daar ook bij te kijken of mee te spelen?

Bibliografie:

Aalten, A. (2004). The moment when it all comes together: Embodied Experiences in Ballet. European Journal of Women’s Studies, 11, 263-276.

Aalten, A. (2007). Listening to the dancer’s body. Journal: The Sociological Review, 55: 109- 125.

Amsterdam, N. van, Knoppers, A., & Jongmans, M. (2012). It's actually very normal that I'm different. How physically disabled youth discursively construct and position their bodyself. Sport, Education and Society, 1, 1-19.

Besnier, N., & Brownell, S. (2012). Sport, Modernity, and the Body. Annual Review of Anthropology, 41, 443-59.

Billings, D. B., & Urban, T. (1996). The Socio-Medical Construction of Transsexualism: An Interpretation and Critique. In R. Ekins, & D. King (Red.), Blending Genders Social Aspects of Cross-Dressing and Sex-Changing (pp. 99-117). Londen/New York, USA/Canada: Routledge.

Broersen, S. (2010). Van man naar vrouw en dan winnen: over sekseverschillen en competitievervalsing in de sport. Medisch contact, 65(6), 249-251.

Brownell, S. (1995) Training the Body for China: Civilization, Discipline, and Social Order. In S. Brownell, Training the Body for China: Sports in the Moral Order of the People’s Republic. Chicago: University Chicago Press.

Butler, J. (1990) Gender trouble: Feminism and the subversion of identity. New- york/London Routledge.

Butler, J. (1991). Imitation and Gender insubordination. In D. Fuss, Inside/Out: Lesbian Theories, Gay Theories (pp 13-31). London: Routledge.

Caplan, A. L. (2010). Fairer Sex: The Ethics of Determining Gender for Athletic Eligibility: Commentary on “Beyond the Caster Semenya Controversy: The Case of the Use of Genetics for Gender Testing in Sport”. National Society of Genetic Counselors, 19, 549-550. DOI:10.1007/s10897-010-9322-0.

Coggon, J., Hammond, N., & Holm, S. (2008). Transsexuals in Sport-Fairness and Freedom, Regulation and Law. Sport, Ethics and Philosophy, 2(1), 4-17.

DOI:10.1080/17511320801896091.

Driessen, H., & Jansen, W. (2013). The Hard Work of Small Talk in Ethnographic Fieldwork. Journal of Anthropological Research, 69, 249-263.

ESPN. (2015, 3 juni). ESPN’s Statement on Caitlyn Jenner’s Honor [Persbericht]. Geraadpleegd van http://espnmediazone.com/us/press-releases/2015/06/espns- statement-on-caitlyn-jenners-honor/

Eijk, M. van. (2008). 'I just happened to be a pregnant man' Transgender, een begrip dat niet (een) is. Tijdschrift voor Genderstudies, 11(2), 2-9. Geraadpleegd van

http://rjh.ub.rug.nl/index.php/genderstudies/article/view/1901/1894 Eijk, M. van. (2014). Transgenderverhalen voorbij ‘m/v’. Vooys, 32(2), 54-57.

Ekins, R., & King, D. (Red.). (1996). Blending Genders Social Aspects of Cross-Dressing and Sex-Changing. Londen/New York, USA/Canada: Routledge.

Elling, A. (2010). Buitengewoon grensoverschrijdend Sportervaringen van transseksuele mannen en vrouwen. Den Bosch/Nieuwegein, Nederland: W.J.H. Mulier Instituut. Elling, A. (2012). Buitengewoon grensoverschrijdend Sportervaringen van transgenders.

Tijdschrift voor Genderstudies, 2, 45-60.

Fassin, D. (2013). Why Ethnography Matters: On Anthropology and Its Publics. Cultural Anthropology, 28(4), 621 – 646.

Fausto-Sterling, A. (2003). The problem with sex/gender and nature/nurture. In Williams, Simon J, Birke, Lynda, Bendelow, Gillian A, Debating biology: sociological reflections on health, medicine and society (pp 123-132). Londen/New York/Routledge.

Halsema, A. (2011). Het lichaam zijn en hebben Een kritiek op Butlers constructivistische visie op het lichaam. Tijdschrift voor Genderstudies, 3(1), 28-35.

Howe, P. (2001). An Ethnography of pain and injury in professional rugby union. The case of Pontypridd RFC. International Review for the Sociology of Sport, 36(3), 289-303. Human Rights Watch. (2011). Controlling Bodies, Denying Identities Human Rights

Violations against Trans People in the Netherlands. Geraadpleegd van

http://www.hrw.org/sites/default/files/reports/netherlands0911webwcover.pdf Jong, T. de. (1999). Man of vrouw, min of meer Gesprekken over een niet-gangbare sekse.

Amsterdam, Nederland: Schorer Boeken.

Karkazis, K., & Jordan-Young, R. (2014, 10 april). The Trouble With Too Much T.

Geraadpleegd van http://www.nytimes.com/2014/04/11/opinion/the-trouble-with-too- much-t.html

Karkazis, K., Jordan-Young, R., Davis, G., & Camporesi, S. (2012). Out of Bounds? A Critique of the New Policies on Hyperandrogenism in Elite Female Athletes. The American Journal of Bioethics, 12(7), 3-16. DOI:10. 1080/15265161.2012.680533.

Kedde, H., & Berlo, W. (2011). Vrijheid en zichtbaarheid Kwalitatief vooronderzoek naar transgenders en veiligheid (projectnummer SG547). Geraadpleegd van

http://transgendernetwerk.nl/wp-content/uploads/2012/04/Vrijheid-en- zichtbaarheid.pdf

Kessler, S. (1990). The Medical Construction of Gender: Case Management of Intersexed Infants. Journal of Women in Culture and Society, 16(1), 3-26.

Keuzenkamp, S. (2012). Worden wie je bent: Het leven van transgenders in Nederland, Den Haag, Nederland: publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Geraadpleegd van:

http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2012/Worden_wie_je_bent King, D. (1996). Gender Blending: Medical Perspectives and Technology. In R. Ekins, & D.

King (Red.), Blending Genders Social Aspects of Cross-Dressing and Sex-Changing (pp. 79-98). Londen/New York, USA/Canada: Routledge.

Kohler, R., Recher, A., Ehrt, J., & Transgender Europe. (2013). Legal Gender Recognition in Europe Toolkit. Geraadpleegd van

http://www.tgeu.org/sites/default/files/Toolkit_web.pdf

Meijer, I. C., Prins, B. (1998). How Bodies Come to Matter: An interview with Judith Butler.

GERELATEERDE DOCUMENTEN