• No results found

Op basis van de hiervoor uiteengezette resultaten kunnen een aantal conclusies worden

getrokken en kan ook de in de introductie gestelde hoofdvraag beantwoord worden. Daarnaast zullen in dit hoofdstuk een aantal beperkingen van het onderzoek worden aangegeven en zullen er aanbevelingen ten behoeve van toekomstig onderzoek worden gedaan.

5.1. Beantwoording van de hoofdvraag

Ten einde van dit onderzoek zal er een antwoord op de in de introductie gestelde hoofdvraag gegeven worden. Deze hoofdvraag was als volgt geformuleerd:

Hoe beïnvloedt de mate van complexiteit van de auditee de hoogte van de audit fee en hoe verhouden de mate van industriespecialisatie van de auditor en de auditor tenure zich tot deze relatie?

Uit de analyse van de resultaten is gebleken dat niet alle vijf onderzochte relaties tussen deze variabelen significant zijn. De hoofdrelatie tussen de mate van complexiteit van de auditee en de audit fee is wel significant positief gebleken. Deze uitkomst is in lijn met eerder onderzoek van Chan et al. (1993), Fields et al. (2000) en Bushman et al. (2004). Dit betekent dus dat naarmate de complexiteit van een onderneming toeneemt, dit een prijsopdrijvend effect heeft op de audit fee. Ook de twee andere directie relaties met de audit fee zijn significant gebleken. Zo heeft de mate van industriespecialisatie een significant positieve invloed op de audit fee. Dit is in lijn met de resultaten van onder andere Craswell & Taylor (1995), Behn et al. (1997), Taylor (2000), Balsam et al. (2000), Dunn & Mayhew (2002) en Mayhew & Wilkins (2003). Dit betekent ook dat ondanks dat de markt veel meer geconcentreerd is geraakt rondom de Big Four, het nog steeds mogelijk is daar binnen te specialiseren en hier een premie voor te vragen. Daarnaast is ook gebleken dat auditor tenure een significant negatieve invloed heeft op de hoogte van de audit fee. Dit is in lijn met het resultaat van Huang et al. (2009) maar dit spreekt de resultaten van de onderzoeken van onder andere Simon & Francis (1988), Ridyard en De Bolle (1992) en Gul et al. (2007) tegen. Het lijkt dus zo te zijn dat na de invoering van SOx de marges inderdaad zijn gedaald waardoor het niet meer rationeel is om low-balling toe te passen. Daarnaast toont dit aan dat er wel degelijk een leereffect is te zien in de hoogte van de audit fee en dat

 

accountantskantoren de efficiëntievoordelen die gedurende de jaren worden opgedaan, doorberekenen aan de klant in de vorm van een lagere audit fee.

Er zijn in deze thesis twee modererende invloeden van de hierboven vermeldde variabelen onderzocht. Op basis van onder meer het onderzoek van Craswell & Francis (1999) is in het theoretisch kader de verwachting gesteld dat er bij complexe ondernemingen meer efficiëntievoordelen zijn te behalen dan bij minder complexe ondernemingen. Op basis hiervan was de verwachting dat ondernemingscomplexiteit een versterkende invloed zou kunnen hebben op de negatieve relatie tussen auditor tenure en de audit fee. In dit onderzoek is deze relatie niet significant gebleken. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat auditteams juist hun realisatie halen uit deze efficiëntieslag, en dit derhalve niet doorberekenen aan de klant.

De andere modererende invloed die onderzocht is, is die van de mate van industriespecialisatie van de auditor op de relatie tussen de complexiteit van de onderneming en de hoogte van de audit fee. Op basis van de onderzoeken van Ridyard en De Bolle (1992) en Mayhew en Wilkins (2003) en het feit dat er bij complexe ondernemingen meer efficiëntievoordelen zijn te behalen door industriespecialisten dan bij minder complexe ondernemingen werd verwacht dat industriespecialisatie de positieve relatie tussen complexiteit en de audit fee zou kunnen verzwakken. In dit onderzoek is deze relatie niet significant gebleken. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat industriespecialisten dit voordeel juist zien als het voordeel dat zij hebben als industriespecialist, en dit daardoor als extra marge nemen ten opzichte van niet-specialisten om bijvoorbeeld hun industriespecifieke trainingskosten van te betalen.

Concluderende kan gesteld worden dat alle drie de onderzochte onafhankelijke variabelen een significante directe invloed hebben op de audit fee, maar dat deze relaties wel onafhankelijke van elkaar zijn. Verder onderzoek op basis van de in de volgende paragraaf uiteengezette aanbevelingen zou wellicht een nieuw licht kunnen laten schijnen op de onderlinge afhankelijkheid van de onderzochte determinanten.

5.2. Beperkingen en aanbevelingen

Bij de hierboven geïllustreerde conclusies dienen een aantal beperkingen in ogenschouw te worden genomen. Ook zullen op basis van deze beperkingen een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek gedaan worden.

Ten eerste is de samenstelling van de sample van dit onderzoek een beperking. Er is bewust voor gekozen om de S&P 500 index te gebruiken als populatie. Hierdoor zijn de samples per kantoor per industrie in sommige gevallen maar twee. Het is inherent aan statistisch onderzoek dat kleinere samples tot minder significante resultaten leiden. Daarnaast geven Carcello en Nagy (2002) aan dat auditor tenure afhankelijk is van de industrie, waardoor de resultaten wellicht kunnen afwijken indien de samples verder worden gespecificeerd naar secundaire SIC codes. Een nieuw onderzoek met een grotere populatie zou wellicht tot significantere resultaten kunnen leiden wat betreft de modererende invloed van industriespecialisatie.

Een andere beperking met betrekking tot auditor tenure is de wijze waarop deze is gemeten. Er is in dit onderzoek van uitgegaan dat alle ondernemingen die niet gewisseld zijn na 2001 (het jaar tot waar data beschikbaar is in Audit Analytics), dat deze long tenured zijn. Het is mogelijk dat een aantal hiervan in de periode 1999-2001 zijn gewisseld, en derhalve ten onrechte als long tenured zijn bestempeld, en eigenlijk buiten de sample hadden moeten worden gehouden (minder dan 4 jaar, meer dan 9 jaar). Ook heeft de robuustheidsanalyse aangetoond dat indien deze aanname niet wordt gedaan, er geen significante resultaten worden behaald.

De laatste beperking heeft ook betrekking op auditor tenure en heeft te maken met de jaren van de populatie. In dit onderzoek zijn de jaren 2005-2007 onderzocht. Dit betekent dat alle short tenured ondernemingen na 2002, het jaar van de invoering van SOx, zijn gerouleerd. Chang et al. (2009) hebben aangetoond dat er na SOx een prijspremie werd gevraagd bij een nieuwe auditrelatie, waar er voor SOx juist overwegend sprake was van low-balling. Gezien het feit dat alle long tenured bedrijven gerouleerd zijn voor SOx, en het voor een accountant makkelijker is om de audit fee te verhogen (ten behoeve van de extra werkzaamheden naar aanleiding van SOx) bij een nieuwe klant, dan bij een bestaande klant, kan het zijn dat met dit onderzoek dezelfde relatie wordt aangetoond. Dit biedt echter ook gelijk een mogelijkheid voor verder onderzoek.

 

Zijn de recente resultaten van dit onderzoek en dat van Chang et al. (2009) de nieuwe situatie binnen de wereldwijde geconcentreerde accountantsmarkt, of zijn deze puur gebaseerd op de invoering van SOx. Een onderzoek met recentere cijfers zou hier wellicht uitsluitsel over kunnen geven. Daarnaast zou een onderzoek waarbij auditor tenure op een continue basis, in plaats van middels een dummy variabele, een optimale duur is voor de klantrelatie kunnen aantonen, tot waar de audit fee afneemt. Dit zou voor ondernemingen van grote toegevoegde waarde kunnen zijn in hun keuze voor het kiezen van een nieuwe auditor.

De laatste aanbeveling die gedaan kan worden heeft betrekking op de vorm van complexiteit die in deze thesis is onderzocht. Er is hierbij ingegaan op de individuele mate van complexiteit van een onderneming, maar de aangetoonde relatie hoeft niet alleen te gelden voor individuele bedrijven. Ook de mate van complexiteit van volledige industrieën kan negatieve gevolgen hebben voor de hoogte van de audit fees bij het aangaan van nieuwe auditrelaties. Dit kunnen bijvoorbeeld industrieën zijn met veel industrie-specifieke eisen en regelgeving. Deze verwachtte extra kosten verhogen het risico voor investeerders, waardoor de financieringskosten kunnen stijgen (Fama & French, 1997). Een mogelijkheid voor extra onderzoek is dus de relatie tussen de mate van complexiteit van gehele industrieën en de hoogte van de audit fee in deze bepaalde industrie.

GERELATEERDE DOCUMENTEN