• No results found

6.1 Conclusie

In de voorgaande hoofdstukken is de toepassing van de Mr. Big-methode onderzocht en is gekeken naar hoe deze zich verhoudt tot het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv en unus testis. De centrale vraag hierbij was: In hoeverre is het gebruik van de verklaring uit de Mr. Big-methode als bewijs in grote opsporingsonderzoeken toelaatbaar in het licht van het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv en welke parallel kan getrokken worden met de unus testisrechtspraak?

Uit de literatuur en de ratio van de artikelen blijkt dat de parallel tussen art. 341 lid 4 Sv en art. 342 lid 2 Sv (unus testis) is dat beide artikelen dezelfde strekking hebben. Beiden stellen dat een bewezenverklaring nooit op een enkele verklaring, van respectievelijk een verdachte en een getuige, mag worden gebaseerd. De wetgever heeft deze formele benadering van de bewijsminima vastgelegd in de wet, maar laat de invulling van de materiële concepten aan de rechtspraak. Dat wil zeggen dat de wetgever slechts aangeeft wat de rechter niet mag doen. Wat de rechter wel moet doen is aan de rechtspraak overgelaten.

De Hoge Raad heeft hierop in een reeks arresten invulling gegeven aan de materiële concepten en komt tot een algemeen kader. De Hoge Raad stelt dat de rechter niet tot een bewezenverklaring mag komen op uitsluitend de verklaring van één getuige. De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan. Dit laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Wel vaart de Hoge Raad een nieuwe koers door te stellen dat de verklaring een dubbele bevestiging moet krijgen door een tweede onafhankelijke bron. Deze tweede

bewijsbron moet de tenlastelegging in zijn geheel dekken en de getuigenverklaring in voldoende mate ondersteunen. Dit mag op een betrekkelijk ondergeschikt onderdeel van de tenlastelegging en dus niet per se op het daderschap van de verdachte. Deze voldoende steun moet worden gezien als een inhoudelijk verband tussen de verklaring en de tweede

bewijsgrond waarbij bepaalde details uit die verklaring worden bevestigd en er een niet te ver verwijderd verband bestaat. De Hoge Raad komt hierbij nog met een extra vereiste dat stelt dat als de rechter oordeelt over of er voldaan is aan art. 342 lid 2 Sv, hij dit nader dient te motiveren. De praktijk leert dat de rechter snel tot een veroordeling komt omdat de kernbestanddelen van de bewezenverklaring dus door slechts één bewijsmiddel bewezen mogen worden.

Met name bij dit laatste zit het grootste gevaar: door te accepteren dat een willekeurig deel van de tenlastelegging op een tweede bewijsmiddel wordt gebaseerd, wordt geen recht gedaan aan de dubbele bevestiging. De Mr. Big-methode wordt ingezet in zaken waarin doorslaggevend bewijs ontbreekt en de bekentenis aan Mr. Big moet dit gebrek opvullen. De kritiek ziet vooral op de wijze waarop de op zichzelf niet overtuigende bewijzen de

bekentenis in voldoende mate ondersteunen. De verdachte bekent tegen Mr. Big dat hij het delict heeft gepleegd, maar er is verder geen bewijs dat die betrokkenheid kan bevestigen. De veroordeling zal dan alleen steunen op deze bekentenis en dit kan voor een schending van art. 341 lid 4 Sv zorgen als het bewijsminimum zo wordt uitgelegd dat dubbele bevestiging van de betrokkenheid bij het strafbare feit noodzakelijk is.

De bekentenis is in die gevallen vaak het enige bewijsmiddel voor het daderschap. Als het daderschap alleen uit de bekentenis blijkt, dan is het maar de vraag of deze bekentenis betrouwbaaar is. Er bestaat een risico op contaminatie. De bekentenis kan onder dubieuze voorwaarden zijn afgelegd en hoeft niet per se specifieke daderkennis te bevatten. Een verdachte in het web van Mr. Big wordt gouden bergen beloofd en Mr. Big heeft een

gewelddadige reputatie. Het risico op het onder druk zetten van de verdachte waardoor er een valse verklaring wordt afgelegd, is reëel. Doordat er sprake is van een undercoveroperatie en de verdachte mogelijk onder druk kan worden gezet te verklaren bestaat er ook het risico op een disproportionele schending van de verklaringsvrijheid. Het risico bestaat dus dat het daderschap slechts blijkt uit een onbetrouwbare bekentenis aan Mr. Big.

Als antwoord op de vraag of de Mr. Big-methode toelaatbaar is het licht van het

bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv kan gezegd worden dat er in de huidige vorm een groot risico bestaat op een schending omdat het daderschap van een verdachte vaak slechts blijkt uit zijn eigen verklaring tegen Mr. Big. Om een schending te voorkomen moet het doel niet puur een bekentenis zijn en dienen er twee waarborgen te worden genomen om een schending te voorkomen. Allereerst moet het doel van de inzet het verkrijgen van informatie zijn om verder onderzoek naar het daderschap van de verdachte te verrichten, zodat dit daderschap wel uit twee onafhankelijke bronnen blijkt. Daarnaast is er een analyse naar specifieke daderkennis in de bekentenis vereist. Er moet worden gekeken naar specifieke details die daderkennis kunnen bevestigen. Zowel relevante als irrelevante details kunnen hierbij op daderkennis wijzen.

Er kan worden geconcludeerd dat de toelaatbaarheid van de Mr. Big-methode sterk

afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Dit is in lijn met de unus testis- rechtspraak. Er dient per concrete casus gekeken te worden naar wat voor bewijs er ligt en welke toevoeging aan de bewijsvoering een bekentenis aan Mr. Big heeft. Als de concrete omstandigheden van het geval maken dat de Mr.Big-methode nuttig is voor het onderzoek en bovenstaande waarborgen worden in acht genomen dan is het gebruik van de Mr. Big-

methode in grote opsporingsonderzoeken toelaatbaar in het licht van het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv.

Bronnenlijst:

Literatuur:

Aben 2014

D. Aben, 'Bewijsvoorschriften als waarborg tegen rechterlijke dwalingen?', EeR 2014 3 Zutphen: Uitgeverij Paris 2014.

Bleichrodt 2011

E. Bleichrodt, ‘Bewijsminima: een nieuwe invulling?’, in: P.H.P.H.M.C. van Kempen, Levend strafrecht: strafrechtelijke vernieuwingen in een maatschappelijke context’, Deventer: Kluwer 2011

Blom 2017

T. Blom, ‘Commentaar op art. 126j WvSv’, in: C.P.M. Cleiren e.a. (red.), Tekst & Commentaar: Strafvordering, Deventer: Kluwer 2017

Borgers 2018

G.J.M. Corstens, M.J. Borgers & T.J. Kooijmans, ‘Het Nederlands strafprocesrecht (negende editie)’, Deventer: Wolters Kluwer 2018

Dubelaar 2014

M.J. Dubelaar, ‘Typering van het wettelijk bewijsstelsel in Wetboek van Strafvordering’, Betrouwbaar getuigenbewijs 2014/7.2

Dubelaar, Reijntjes & Reijntjes-Wendenburg 2018

M.J. Dubelaar, ‘Inleidende opmerkingen’, in: T&C Strafvordering, commentaar op Derde afdeling Sv, rn. 9; Reijntjes & Reijntjes-Wendenburg, par.34.2.8, Deventer: Kluwer 2018

De Wilde 2008

B. de Wilde, ‘Bewijsminimumregels als waarborgen voor de waarheidsvinding in strafzaken?’, in: J.H. Crijns e.a. (red.), De waarde van waarheid, Boom Den Haag 2008

Klok 2018

M.J. Klok, ‘Mr. Big: grondslagen, reikwijdte en (rechts)psychologische aspecten van de undercovermethode ‘Mr. Big’’, Celsius juridische uitgeverij 2018

Leo & Ofshe 1998

R.A. Leo & R.J. Ofshe, ‘Consequences of False Confessions: Deprivations of Liberty and Miscarriages of Justice in the Age of Psychological Interrogation’, J. Crim. L & Criminology 1998

Lous 2019

M. Lous, ‘Commentaar op art. 9 Samenwerkingsbesluit bijzondere

opsporingsbevoegdheden’, Tekst & Commentaar: Internationaal Strafrecht, 2019.

Van der Meijde 2014

K. van der Meijde, ‘Handboek strafzaken’, Wolters Kluwer 2014

Van Koppen 2011

P.J. van Koppen, ‘Overtuigend bewijs’, Nieuwe Amsterdamse Uitgevers, Amsterdam 2011 Artikelen:

Borgers 2012

M.J. Borgers, ‘De toepassing van de bewijsminimumregel’, DD 2012/82

Franken 2009

A.A. Franken, ‘Proportionaliteit en subsidiariteit in de opsporing’, DD 2009

Ganzenboom 2019

C. Ganzeboom, ‘De Mr. Big-methode: een uitzondering op het zwijgrecht?’, Delikt en Delinkwent 16-09-2019

Kruisbergen 2018

E.W. Kruisbergen, ‘De inzet van Mr. Big en andere undercovertechnieken - Pleidooi voor een meer open en genuanceerd debat’, SDU Strafblad oktober 2018

Luther & Snook 2016

K. Luther & B. Snook, ‘Putting the Mr. Big technique back on trial. A re-examination of probative value and abuse of process through a scientific lens’, Journal of Forensic Practice 2016

Luther, Snook & Moore 2018

K. Luther, B. Snook & T.E. Moore, ‘Lingering problems with the Mr Big technique’, Crest Security Review 2018, 8

Moore & Keenan 2013

T. Moore en K. Keenan, What is Voluntary? On the Reliability of Admissions Arising From Mr. Big Undercover Operations, International Investigating Interviewing Research Group januari 2013

Van Buiten 2016

N. van Buiten, ‘De modernisering van de Wet BOB - Herinneren we ons de IRT-affaire nog?’, Delikt en Delinkwent DD2016/10 24 februari 2016

Van Gelder 2018

N. van Gelder, ‘Een steeds helder wordende bewijsminimumregel?’, TPWS 2018/63

Van Koppen & Horselenberg 2018

Van Koppen & Horselenberg, ‘Van toneelspelende politiemensen en onwetende verdachten die bekennen tegen Mr. Big’, Strafblad 2018/2

Van Toor 2019

D.A.G. Van Toor, ‘De Mr. Big-methode en het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv’, SDU Strafblad, november 2019

Vriend 2014

K. Vriend, ‘Reactie op ‘Een getuige is toch wel een getuige’’, NJB 2014/2112, november 2014

Nieuwsberichten:

Hofstra 2015

I. Hofstra, ‘Undercoveroperatie rond moord Kaatsheuvel ‘waardeloos en onsmakelijk’’, NOS 15 juli 2015. Geraadpleegd via: https://nos.nl/artikel/2047103-undercoveroperatie-moord- kaatsheuvel-waardeloos-en-onsmakelijk.html

Van der Lee 2016

R. van der Lee, ‘Wim S. is er ‘ingeluisd’ met de moord op Heidy Goedhart, de rechters vinden het goed’, Brabants Dagblad 24 mei 2016. Geraadpleegd via:

https://www.bd.nl/loon-op-zand/wim-s-is-er-ingeluisd-met-de-moord-op-heidy-goedhart-de- rechters-vinden-het-goed~a0dc8be3/

Van Ooij 2018

D. van Ooij, ‘Gewiekste undercovermethode ‘Mr. Big laat iedereen bekennen.’, Nieuwsuur 11 oktober 2018. Geraadpleegd via: https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2254383-gewiekste- undercovermethode-mr-big-laat-iedereen-bekennen.html

Onderzoeksrapporten:

Kruisbergen, De Jong & Kouwenberg 2010

E.W. Kruisbergen, D. de Jong en R.F. Kouwenberg, Opsporen onder dekmantel. Regulering, uitvoering en resultaten van undercovertrajecten, Den Haag: WODC 2010

Van Traa 1996

Rapport IRT-affaire Commissie-Van Traa, Kamerstukken II 1995/96, 24 072, nr. 10

Jurisprudentie: Posbank-moord:

Rechtbank Gelderland 7 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3030

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2416

Moord op Goedhart:

Rechtbank Zeeland-West Brabant 23 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3060 Gerechtshof ‘s Hertogenbosch 5 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:421

Mr. Big in Nederland:

Hoge Raad 18 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982

Unus testis, nullus testis:

Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704 Hoge Raad 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094 Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 Hoge Raad 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:BT6458

Hoge Raad 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1160 Hoge Raad 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158 Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3472 Hoge Raad 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817

Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911 Hoge Raad 23 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:944

Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717

Kamerstukken:

Kamerstukken II, 1998/99, 26269, nrs. 4-5 Kamerstukken II, 1917/18, 77, nr. 1

Kamerstukken II, 2015/16, 29279, nr. 278, Ministerie van Veiligheid en Justitie, Contourennota, 30 september 2015

Staatsblad/Staatscourant: Stb. 1999, 245

MvT Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 245)

Stcrt. 2014, 24442

Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A0009), onder 2.6 Stelselmatige informatie- inwinning door een opsporingsambtenaar, Stcrt. 2014, 24442.

Wetgeving:

Wetboek van Strafvordering

GERELATEERDE DOCUMENTEN