• No results found

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke standpunten er worden ingenomen met betrekking tot het BMD 2008 en of een overgang naar de WOR in het verschiet moet liggen. Het vertrekpunt was het rapport Medezeggenschap bij Defensie waaruit bleek dat er geen formele bezwaren bestaan om de WOR niet van toepassing te laten verklaren op Defensie. Harry Borghouts pleitte daarnaast om de medezeggenschap bij Defensie te verbeteren, onder andere door aansluiting te zoeken bij de WOR.

Op basis van de vergelijking van de wetteksten van het BMD 2008 en de WOR zijn de grootste verschillen op het gebied van de bevoegdheden en de bescherming te vinden. Op het gebied van diversiteit en representativiteit scoort het BMD 2008 beter dan de WOR. Bij een passende structuur is het BMD 2008 echter minder goed af. Door de vele beperkingen bij medezeggenschap en de onmogelijkheid om in beroep te gaan bij een instantie die meer kan dan alleen advies uitbrengen is goede medezeggenschap sneller in het geding.

Daarnaast zal het concept ‘de Adaptieve Krijgsmacht’ op het gebied van medezeggenschap voor de nodige uitdagingen zorgen doordat de krijgsmacht actiever gebruik wil gaan maken van ‘wisselstroom’ waarbij militairen uitstromen naar een civiele werkgever en visa versa.

48 Het BMD 2008 is breder, met name het instemmingsvereiste, die meer speelruimte geeft dan

de WOR. Daar staat tegenover dat de WOR ook voordelen ten opzichte van het BMD 2008 heeft, bijvoorbeeld een externe beroepsinstantie die voorzieningen op kan leggen.

Een belangrijk punt bij het onderbrengen van Defensie onder de WOR betreft de uitzonderingen die thans onder het BMD 2008 gelden. Het primaat van de politiek is al in de WOR geregeld en hiervoor hoeft dus geen nieuwe uitzondering in de WOR te worden opgenomen. De Algemene en de Specifieke uitzondering kunnen zonder meer worden overgenomen in de WOR. Voor de duidelijkheid is het wel verstandig om expliciet de uitzondering op te nemen dat de MC geen advies uit kan brengen betreffende onderwerpen waarvan de behandeling is voorbehouden aan het overleg met de centrales van overheidspersoneel. Deze drie uitzonderingen kunnen worden toegevoegd aan de WOR door deze als nieuw artikel 46f op te nemen in het huidige Hoofdstuk VII B wat ziet op bijzondere bepalingen voor ondernemingsraden bij de overheid.

49 6. CONCLUSIE

De onderzoeksvraag die centraal stond in deze scriptie was: ‘Of en in hoeverre de uitzonderingspositie die het ministerie van Defensie inneemt met betrekking tot medezeggenschap nog te rechtvaardigen is.’

Nadat de WOR vanaf 1995 van toepassing is verklaard op de overheidswerkgever is het ministerie van Defensie hier in artikel 53a WOR een uitzonderingspositie op gegeven. Vervolgens werd de medezeggenschap bij het ministerie van Defensie geregeld via het in 1999 tot stand gekomen BMD. Nadat de evaluatie van 2002 niet werd doorgepakt is eind 2004 tijdens een Kamerdebat de vraag aan de orde gekomen of medezeggenschap bij Defensie niet onder de WOR kon worden gebracht. De staatssecretaris van Defensie heeft begin 2005 professor Goodijk en professor Vermeulen onderzoek uit laten voeren naar het BMD in relatie tot de WOR. Uit dit onderzoek volgde het BMD te handhaven en verbeteringen binnen het BMD door te voeren. De in het onderzoeksrapport gedane adviezen en voorgestelde verbeteringen betroffen in het bijzonder het teweeg brengen van een cultuurverandering door de doelstelling, functie en het domein van medezeggenschap duidelijker te maken. Andere punten waren medezeggenschap hoger en effectiever in de organisatie structureren, medezeggenschap vroeger en inhoudelijker laten meepraten, de faciliteitenregeling te verbeteren en ten slotte de

geschillenregeling toegankelijker maken en na te denken over een externe

beroepsmogelijkheid. Veel van de gedane adviezen en voorgestelde verbeteringen zijn door Defensie overgenomen in het BMD 2008. In de nota van toelichting werd geschreven dat de aangebrachte wijzigingen op termijn zouden bijdragen tot een overgang naar de WOR.

Op definitieverschillen na zijn de verschillende medezeggenschapscommissies onder het BMD 2008 en ondernemingsraden onder de WOR vergelijkbaar. De enige verschillen die nog bestaan betreffen het getalscriterium uit de WOR die niet voorkomt in het BMD 2008 en de extra laag medezeggenschap, de GMC, uit het BMD 2008 waar de tegenhanger in de WOR, de GEMOR, slechts in plaats komt van andere vertegenwoordiging.

Wat betreft de samenstelling en de werkwijze van de medezeggenschap zijn het BMD 2008 en de WOR vergelijkbaar en ook tussen het overleg en faciliteiten is geen opvallend verschil te vinden.

50 Waar het meeste verschil tussen het BMD 2008 en de WOR wordt aangetroffen is bij de

bevoegdheden. Het initiatiefrecht en het informatierecht lijken nog wel sterk op elkaar. Wat betreft het adviesrecht en het overeenstemmingsvereiste is er echter meer verschil tussen het BMD 2008 en de WOR. Het adviesrecht onder het BMD 2008 lijkt feitelijk meer een instemmingsrecht te zijn zoals deze bestaat onder de WOR. Daarnaast zijn onder het BMD 2008 veel aangelegenheden op het gebied van personeelsbeleid uitgesloten van medezeggenschap doordat behandeling is voorbehouden aan de sectorcommissie Defensie. Ten slotte is het onder het BMD 2008 niet mogelijk om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag van bestuurders en kunnen ook de medezeggenschapsrechten niet contractueel worden uitgebreid.

Waar als laatste nog een belangrijk verschil zit tussen het BMD 2008 en de WOR is de geschillenregeling. Het BMD 2008 heeft ten opzichte van de WOR een andere beroepsmogelijkheid. Doordat het CGMD hierin alleen een adviserende rol heeft geeft de WOR meer mogelijkheden aan de partijen bij een geschil.

Bij het toetsen van een aantal uitgangspunten van de SER met betrekking tot medezeggenschap aan het BMD 2008 en de WOR kunnen de volgende conclusie worden getrokken.

Op het gebied van rekening houden met de belangen van iedereen die in de organisatie werkt scoort het BMD 2008 beter dan de WOR. Bij een passende structuur is het BMD 2008 in tegenstelling tot de WOR echter minder goed af. Het Ministerie van Defensie heeft een structuur van medezeggenschap die bij de eigen organisatie aansluit. Echter door de vele beperkingen bij medezeggenschap en de onmogelijkheid om in beroep te gaan bij een instantie die meer kan dan alleen een advies uit brengen is medezeggenschap onder het BMD 2008 niet zo sterk verankerd als onder de WOR.

Op het gebied van het primaat van de politiek bestaat er tussen het BMD 2008 en de WOR geen verschil. In beide wetten komt deze tot uitdrukking en zal er binnen de medezeggenschap rekening mee moeten worden gehouden. Hierbij is het wel van belang op te merken dat het primaat van de politiek niet te breed geïnterpreteerd moet worden. Het kan zelfs doorgetrokken worden naar besluiten van het parlement. Indien het parlement besluiten neemt over de bedrijfsvoering, waar eigenlijk de secretaris-generaal voor is, dan behoort zo’n besluit niet tot het primaat van de politiek, en is medezeggenschap dus gewoon mogelijk.

51 Het BMD 2008 en de WOR verschillen al met al dus niet (meer) zo veel van elkaar. Daarbij

komt de invoering van ‘de Adaptieve Krijgsmacht’ die (vele) veranderingen teweeg zal brengen. Dit concept zal ook op het gebied van medezeggenschap voor de nodige uitdagingen zorgen. Defensie wil flexibeler met werk omgaan en daarbij wordt onderzocht of aanpassingen van wet- en regelgeving nodig zijn. Een goede start hierbij is de overgang van medezeggenschap naar de WOR en het schrappen van de uitzonderingspositie van het ministerie van Defensie. Dit vergemakkelijkt de ‘wisselstroom’ van personeel tussen een civiele werkgever en het ministerie van Defensie doordat met betrekking tot medezeggenschap geen twee (verschillende) systemen gehanteerd hoeven te worden.

De uitzonderingen die voor medezeggenschap onder het BMD 2008 gelden kunnen, voor zover ze dat nog niet zijn, ook worden opgenomen in de WOR. Het primaat van de politiek is al in de WOR geregeld in artikel 46d. Hiervoor hoeft dus geen nieuwe uitzondering te worden opgenomen. De Algemene en Specifieke uitzondering en de uitzondering dat de MC geen advies uit kan brengen betreffende onderwerpen waarvan de behandeling is voorbehouden aan het overleg met de centrales van overheidspersoneel kunnen zonder meer in de WOR worden opgenomen. Deze drie uitzonderingen kunnen in het huidige Hoofdstuk VII B van de WOR, wat ziet op bijzondere bepalingen voor ondernemingsraden bij de overheid, als nieuw artikel 46f worden toegevoegd.

52 LITERATUURLIJST

BOEKEN

Coolen 2016

G.L. Coolen, N. Hummel en G.F. Walgemoed, Hoofdzaken van het militaire ambtenarenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016

Fink 2016

M.D. Fink, Inleiding Militair Recht, Breda: Nederlandse Defensie Academie 2016

Houweling 2015

A.R. Houweling (red.), e.a., Loonstra & Zondag. Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2015

Kwant 2005

P.O. Kwant, Loyaal en Kritisch, een studie naar werknemersparticipatie bij Defensie, Den Haag: HDV 2005

MEDE 2002

Organisatieadviesbureau MEDE, Evaluatie Besluit Medezeggenschap Defensie, Houten: Mede 2002

Roest 1996

J. Roest, Medezeggenschap van werknemers bij financieel-economische besluiten, Deventer: Kluwer 1996

Sprengers 1998

L.C.J. Sprengers, De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid (Diss. Amsterdam UvA), Deventer: Kluwer 1998

Sprengers 2014

L.C.J. Sprengers, ‘Collectief overleg en conflict’, in B.B.B. Lanting (red.), Inleiding Nederlands Ambtenarenrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 288-290.

53 Van Vliet 2012

E. van Vliet en B. Filippo, Arbeidsrecht & Reorganisatie, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012

TIJDSCHRIFTEN

Beudeker, Carré 2006, afl. 2, p. 28-29.

H.R. Beudeker, ‘’Ippon voor professor Goodijk en staatssecretaris Van der Knaap’, Carré 2006, afl. 2, p. 28-30.

De Jong, MRT 2000

J.P. de Jong, ‘Besluit medezeggenschap defensiepersoneel’, MRT 2000

Hulsen, Carré 2006, afl. 2, p.16-18

J.J.N van Hulsen, ‘Medezeggenschap: serieus te nemen’, Carré 2006, afl. 2, p. 16.

Lansink, Carré 2006, afl. 2, p. 19-21.

H. Lansink, ‘Met de benen op tafel’, Carré 2006, afl. 2, p. 19-21.

Sprengers, Ondernemingsraad 1.4.13.1.7 2011

L.C.J. Sprengers, ‘Evaluatie bepaling over primaat van de politiek’, Ondernemingsraad 1.4.13.1.7 2011 (online, bijgewerkt 29 maart 2011).

Sprengers, T&C Arbeidsrecht 2017

L.C.J. Sprengers, ‘commentaar op art. 46d WOR’, T&C Arbeidsrecht 2017, (online, bijgewerkt 22 december 2017).

Van Baal, Carré 2006, afl.2, p. 8-9.

Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht, Luitenant-Generaal A.P.P.M. van Baal,

‘Medezeggenschap naar een ‘hoger dek’’, Carré 2006, afl. 2, p. 8-9.

Van Sprang, Marineblad 2007

P.J.G. van Sprang, ‘Een tweede kans: Het Besluit Medezeggenschap Defensie 2008’, Marineblad 2007, november, p. 12-13.

54 PARLEMENTAIRE STUKKEN Kamerstukken II 1975-1976, 13 873, nr. 3 Kamerstukken II 1993/94, 23 551, nr. 3 Kamerstukken II 2004/05, 29 800 X, nr. 54 Kamerstukken II 2004/05, 29 800 X, nr. 123 b1 Kamerstukken II 2010/11, 32 550, nr. 1, 2 en 3. Kamerstukken II 2011/12, 32 550, nr. 57. Kamerstukken II 2016/17, 34 550, X, nr. 73. WETTEN Stb. 1929, 530 Stb. 1931, 519 Stb. 1971, 54 Stb. 1982, 279 Stb. 1993, 350 Stb. 1993, 353 Stb. 2008, 321 JURISPRUDENTIE HR 8 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1139 OVERIG Gebruikershandleiding BMD 2008

Ministerie van Defensie, Gebruikershandleiding BMD 2008, z.d.

Samenvatting uitkomsten MC bijeenkomsten 2015

55 BIJLAGEN/APPENDICES

Organogram Ministerie van Defensie

GERELATEERDE DOCUMENTEN